ECLI:NL:RBNNE:2022:3286

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
12 september 2022
Zaaknummer
18/730078-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mega-zaak Vidar: Veroordeling van 15 verdachten voor drugshandel, witwassen en wapenbezit

In de mega-zaak Vidar heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen 15 verdachten die betrokken waren bij de uitvoer van grote hoeveelheden harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. De rechtbank heeft 15 verdachten veroordeeld, terwijl 5 verdachten zijn vrijgesproken. De opgelegde straffen variëren van 7 jaar gevangenisstraf tot 80 uur taakstraf. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar criminele activiteiten waarbij een burgerinfiltrant werd ingezet. De rechtbank heeft de tenlasteleggingen beoordeeld en kwam tot de conclusie dat feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen kon worden, waardoor de verdachte daarvan werd vrijgesproken. Feit 2, het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, amfetamine en GHB, werd echter wel bewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, de persoon van de verdachte en de rapportage van de reclassering. Uiteindelijk werd een taakstraf van 80 uren opgelegd, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft ook beslist over de inbeslaggenomen goederen, die onttrokken worden aan het verkeer.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/730078-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 augustus 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 1 april 2022, 13 april 2022 en 22 april 2022. Op 17 augustus 2022 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
De verdachte is verschenen op 1 april 2022, bijgestaan door mr. T. van der Goot, advocaat te Leeuwarden. Op 13 april 2022 is verdachte niet verschenen, wel is mr. J. Boksem verschenen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. G. Veenstra op 1 april 2022 en 22 april 2022 en door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. H.J. Mous op 13 april 2022.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 5 november 2019 tot en met 8 november 2019, in Leeuwarden, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, een voorwerp, te weten een geldbedrag van ongeveer 35.000 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit geldbedrag geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 02 maart 2020 in Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,42 gram, van een materiaal bevattende MDMA en/of ongeveer 4,68 gram, van een materiaal bevattende amfetamine en/of ongeveer 23.43 gram, van een materiaal bevattende GHB, zijnde MDMA en amfetamine en GHB,
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor feiten 1 en 2.
Ten aanzien van feit 1 hebben zij daartoe het volgende aangevoerd. Dit zaaksdossier moet in samenhang met zaaksdossier 14, de reis naar Finland, worden gelezen. In [bedrijf] heeft
[medeverdachte 1] op 21 oktober 2019 aangekondigd dat hij over een week of twee weer geld zou laten ophalen. Verdachte was bij dit gesprek aanwezig. [medeverdachte 2] vertelde op 30 oktober aan A-4110 dat er binnen drie dagen weer geld uit Finland zou komen. Op 2 november vertelde [verdachte] dat hij die avond weer geld zou krijgen. Op 4 en 8 november bevestigt [verdachte] dat er
€ 135.000,00 à € 140.000,00 is binnen gekomen. Er is een uitgebreide analyse van diverse tapgesprekken waaraan o.a. [medeverdachte 2] , verdachte, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] deelnamen rond het tijdstip dat de € 140.000,00 is binnen gekomen en daaruit blijkt dat er geld te verdelen is. Uit meerdere tapgesprekken valt op te maken dat het geld voor [medeverdachte 5] bij verdachte wordt gestald. Op 8 november gaf [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 5] aan dat er in plaats van € 35.000,00, maar € 34.800,00 is, omdat zijn zoon, verdachte, € 200,00 voor zichzelf had gepakt. Hieruit is af te leiden dat het deel dat bij verdachte gestald is geweest tenminste € 35.000,00 bedroeg. Een verifieerbare niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring over de herkomst van het geld ontbreekt.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd. Ten aanzien van de inzet van de criminele burgerinfiltrant is niet voldaan aan de criteria waaraan de rechtmatigheid van dit opsporingsmiddel moet worden getoetst. Gelet daarop is de inzet van A-4110 onrechtmatig geweest. Zonder de inzet van A-4110 zou de politie ten aanzien van feit 1 geen weet hebben gehad van wat er in [bedrijf] is besproken. Er kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de beslissende momenten bij de gesprekken in [bedrijf] aanwezig was en dus ook niet dat hij wetenschap had van wat er werd besproken. Verdachte heeft in ieder geval geen deel genomen aan het gesprek waarin diverse bedragen werden genoemd. Er is dan ook geen bewijs dat verdachte wetenschap had van een geldtransport uit het buitenland. Ook is er geen bewijs dat het geld in de woning van verdachte heeft gelegen.
Ten aanzien van feit 2 staat vast dat de drugs zijn aangetroffen. Verdachte wist niet van de GHB en de XTC, deze waren ook niet openlijk zichtbaar. De amfetamine was niet van verdachte, maar van zijn oom, hetgeen door zijn oom is bevestigd bij de rechter-commissaris. De machtiging tot doorzoeking van de woning van verdachte en de onderzoeksresultaten zouden er niet zijn geweest als A-4110 niet in beeld was. Als A-4110 wegvalt, is de doorzoeking van 2 maart 2020 onrechtmatig geweest. Subsidiair, indien de rechtbank tot een ander oordeel komt, resteert het bezit van amfetamine.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht feit 1 niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de vader van verdachte,
[medeverdachte 2] , het geld daadwerkelijk aan verdachte heeft gegeven. Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte wist dat het geld bij hem in huis lag. Het dossier bevat geen ondersteuning voor de verklaring van [medeverdachte 2] . Het feit dat verdachte bij het gesprek in [bedrijf] aanwezig is geweest doet daar niets aan af. Uit het dossier blijkt immers niet dat verdachte daadwerkelijk bij de inhoud van dat gesprek betrokken is geweest.
Ten aanzien van feit 2
Vormverzuim
Het verweer van de raadsman ten aanzien van de onrechtmatige inzet van A-4110 wordt verworpen zonder onderzoek naar de feitelijke grondslag daarvan. Hetgeen is aangevoerd - ware het juist noopt niet tot één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen omdat het aangevoerde hooguit kan leiden tot de enkele constatering van een vormverzuim.
1De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat A-4110 als criminele burgerinfiltrant niet tegen verdachte is ingezet, maar tegen andere verdachten in onderzoek Vidar. De resultaten van het onderzoek die door deze inzet zijn verkregen worden niet gebruikt voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde feit 2. Onder deze omstandigheden is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte door het gestelde vormverzuim daadwerkelijk in zijn verdediging is geschaad.
2Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Bewijsmiddelen
De rechtbank stelt op grond van de hierna te noemen bewijsmiddelen
3die de daartoe redengevende feiten en omstandigheden bevatten, het volgende vast.
Op 2 maart 2020 heeft de politie een inval gedaan in de woning aan de [straatnaam] te Leeuwarden. In de woning was de bewoner, verdachte, aanwezig. Op bevraging van de rechter-commissaris toonde verdachte amfetamine welke in de vriezer in de keuken was geplaatst. In de woning zijn daarnaast xtc pillen en ghb aangetroffen en in beslag genomen. Verdachte gaf aan de eigenaar te zijn van deze goederen.
4
Uit de kennisgeving van inbeslagneming blijkt het volgende. De aangetroffen xtc is voorzien van goednummer PL0100-2020009335-1245241.
5De inbeslaggenomen amfetamine is voorzien van goednummer PL0100-2020009335-1245250 en de koker met ghb van goednummer PL01002020009335-1245255.
6
Door de politie is onderzoek verricht aan een partij vermoedelijk verdovende middelen.
7Uit de indicatieve testen volgt dat het goednummer PL0100-2020009335-1245241 3,42 gram betreft en positief is getest voor MDMA. Het goednummer PL0100-2020009335-1245250 betreft 4,68 gram en is positief getest voor amfetamine.
8Het goednummer PL0100-2020009335-1245255 betreft 23,43 gram en is positief getest voor GHB.
9
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij voorheen onder andere amfetamine en ghb gebruikte.
10Hij woont op het adres [straatnaam].
11Verdachte heeft verklaard dat de speed die bij de zoeking op 2 maart 2020 is aangetroffen van hem was.
12

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
2 hij op 2 maart 2020 in Leeuwarden opzettelijk aanwezig heeft gehad 3,42 gram MDMA en 4,68 gram amfetamine en 23,43 gram GHB, zijnde MDMA en amfetamine en GHB, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

2 Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van feiten 1 en 2 wordt veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft (subsidiair) gepleit voor oplegging van een geldboete. De raadsman heeft daarbij aangevoerd dat er slechts in een korte periode sprake was van opzet op de aanwezigheid van amfetamine, hetgeen ten aanzien van de strafwaardigheid een rol moet spelen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportage van Verslavingszorg Noord Nederland van 4 maart 2022, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officieren van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op 2 maart 2020 schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA, amfetamine en GHB. Verdachte heeft over de aanwezigheid van deze drugs een deels bekennende verklaring afgelegd, maar heeft geen volledige openheid van zaken gegeven. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs gevaren voor de volksgezondheid opleveren, gepaard gaat met overlast in de samenleving en leidt tot vele vormen van criminaliteit.
De rechtbank heeft er bij de strafbepaling rekening mee gehouden dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Uit het rapport van de reclassering blijkt dat zij een risicofactor zien op het gebied van het sociale functioneren van verdachte, met name in relatie tot zijn vader en oom. Er was mogelijk sprake van beïnvloedbaarheid en kwetsbaarheid bij verdachte, waar anderen misbruik van konden maken.
Justitiële interventies zijn niet geïndiceerd. Er is sprake van positieve veranderingen en stabiliteit op
de leefgebieden huisvesting, contact met partner en familie, werk en psychosociaal functioneren. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend acht de rechtbank een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.

Inbeslaggenomen goederen

Vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd de diverse in beslag genomen pillen en poeders te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor teruggave van de in beslag genomen telefoon, een Samsung Galaxy Note 10+.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten het gripzakje met XTC pillen, het plastic zakje met speed en het grijze buisje met GHB, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu feit 2 met betrekking tot deze voorwerpen is begaan en zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De rechtbank acht de aan verdachte toebehorende inbeslaggenomen voorwerpen, te weten drie gripzakjes en een pillenpotje met inhoud, vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu zij bij gelegenheid van het onderzoek naar de door hem begane feiten zijn aangetroffen en zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36b, 36c en 36d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

Een taakstraf, voor de duur van 80 uren.

Bepaalt dat van deze taakstraf
een gedeelte, groot 40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde het onvoorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast.
Beveelt voorts dat, indien het mocht komen tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk opgelegde deel van de taakstraf, vervangende hechtenis voor de duur van 40 dagen zal worden toegepast, indien de veroordeelde dat deel van de taakstraf niet naar behoren verricht.

Inbeslaggenomen goederen

Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen:

  • Gripzakje met verm LSD;
  • Gripzakje met verm XTC pillen;
  • Pillenpotje met verm cafeïne;
  • Plastic zakje met verm speed 7 gram;
  • Grijs buisje met verm GHB;
  • Gripzakje met zwart logo met wit poeder; - Gripzakje met wit poeder.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer en mr. C.G. Velvis, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 augustus 2022.
Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. N. Jörg, ro. 2.6.2.
Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. B.F. Keulen, ro. 2.4.1
Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt hierna steeds verwezen naar pagina's van in de wettelijke vorm op ambtseed/ambtsbelofte en door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren opgemaakte processen-verbaal uit de dossiers van het onderzoek Vidar (nummer NNRAA18011) van de Nationale Politie, Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, afdeling Generieke Opsporing;
Proces-verbaal van bevindingen, IBN-008-01-02, pagina 393;
Kennisgeving van inbeslagneming, IBN-008-02-08, pagina 402;
Kennisgeving van inbeslagneming, IBN-008-02-08, pagina 403;
Proces-verbaal verdovende middelen, FTO-028-01, pagina 12361;
Proces-verbaal verdovende middelen, FTO-028-01, pagina 12362;
Proces-verbaal verdovende middelen, FTO-028-01, pagina 12363;
Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-019-06, pagina 16991;
Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-019-06, pagina 16992; 12 Proces-verbaal van verhoor verdachte, V-019-06, pagina 17014.