ECLI:NL:RBNNE:2022:328

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
18/650485-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging terbeschikkingstelling met zorgmachtiging in strafzaak

Op 8 februari 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een veroordeelde, geboren in 1980, die sinds 2014 ter beschikking was gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar afgewezen en in plaats daarvan ambtshalve een zorgmachtiging afgegeven. De rechtbank heeft geconstateerd dat de veroordeelde, die lijdt aan schizofrenie, sinds zijn plaatsing in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) stabiel functioneert, ondanks het bestaan van psychotische symptomen. De deskundigen hebben unaniem geadviseerd om de terbeschikkingstelling te beëindigen en een zorgmachtiging af te geven, omdat dit meer mogelijkheden biedt voor de veroordeelde en het recidiverisico kan worden gematigd. De rechtbank heeft de conclusies van de deskundigen overgenomen en geoordeeld dat de situatie van de veroordeelde onder het civiele kader van de Wet forensische zorg beter kan worden beheerd. De beslissing is genomen na een zorgvuldige afweging van de adviezen van de deskundigen en de reclassering, die ook mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling hebben aangegeven. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie afgewezen en de terbeschikkingstelling beëindigd, met inachtneming van de relevante wetgeving.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/650485-12
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2022 op een vordering van de officier van justitie tot verlenging van de termijn van terbeschikkingstelling
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1980 te [geboorteplaats], thans verblijvende te [instelling 1], hierna: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank de termijn van terbeschikkingstelling van de veroordeelde zal verlengen met een jaar.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 2 november 2021 de behandeling van de vordering aangehouden teneinde de reclassering, in samenwerking met de kliniek, te laten onderzoeken welke mogelijkheden er zijn in het kader van een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling of plaatsing in het kader van een zorgmachtiging.
De behandeling heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022, waarbij aanwezig waren de veroordeelde (via een videoverbinding), diens raadsman mr. K.E. Wielenga, M.I. Luürssen, J.M. de Jonge (via een videoverbinding) en H.H.M. Doedens (via een videoverbinding) als deskundigen en de officier van justitie mr. A.P. Senior.
De rechtbank heeft acht geslagen op de stukken, waaronder met name het door het hoofd van de inrichting ondertekende rapport met advies d.d. 1 september 2021 van het behandelteam van de instelling waar de veroordeelde van overheidswege wordt verpleegd, alsmede de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.
De rechtbank heeft voorts gelet op het advies van de reclassering (Leger des Heils) d.d. 10 januari 2022 omtrent de voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging en de stukken die door de officier van justitie in het kader van de zorgmachtiging zijn overhandigd.

Motivering

De opgelegde terbeschikkingstelling
Veroordeelde is bij arrest van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden van 10 oktober 2014 ter beschikking gesteld met bevel tot verpleging van overheidswege wegens een poging tot zware mishandeling en mishandeling terwijl het misdrijf werd gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening.
De terbeschikkingstelling is aangevangen op 25 oktober 2014 en laatstelijk op 10 november 2020 verlengd met een jaar.
Het advies van de instelling
In het voormeld verlengingsadvies wordt geadviseerd de termijn van de terbeschikkingstelling te verlengen met een jaar. In dit verlengingsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Veroordeelde is een 41 jarige man bij wie schizofrenie (onafgebroken) is vastgesteld. Er is tot op heden sprake van een chronisch psychotisch toestandsbeeld waarbij er sprake is van waanvorming en in mindere mate achterdocht. Veroordeelde is blijvend aangewezen op structuur, toezicht en begeleiding. Hoewel de kernproblematiek schizofrenie betreft, is daarnaast sprake van een stoornis in middelengebruik (licht) in een gereguleerde omgeving. Veroordeelde verblijft sinds september 2018, met een onderbreking, op de Forensisch Psychiatrische Afdeling (hierna: FPA) [plaats]. Vanuit deze voorziening praktiseert veroordeelde begeleide en onbegeleide vrijheden, welke naar wens verlopen.
Op de FPA [plaats] wordt een passende omgevingsprothese geboden met een gedegen externe structuur om zijn beperkte vaardigheden en geringe draagkracht te ondersteunen. Ondanks dat veroordeelde het niet eens is met het kader van de terbeschikkingstelling, hecht hij wel aan de structuur en veiligheid van een klinische omgeving. Door instelling op medicatie en verblijf op een unit met veel structuur en een lage behandeldruk, functioneert veroordeelde stabiel en incidentenvrij en voegt hij zich zonder problemen naar de externe structuur. De vijandigheid is sterk verminderd en het contact met de omgeving sterk verbeterd. Wel blijft er sprake van psychotische symptomen, ondanks een adequate instelling op medicatie en medicatietrouw. Veroordeelde is ingesteld op depotmedicatie. Vanuit een ontbrekend ziektebesef is veroordeelde het niet eens met het gebruik van medicatie. Sinds eind 2019 is er een beleid gecontroleerd cannabisgebruik in werking gezet en sindsdien functioneert veroordeelde tot op heden stabiel met het gereguleerde gebruik. Veroordeelde is deze periode tevens overgeplaatst naar een afdeling met een lager Expressed Emotions klimaat en een wat meer steunende aanwezigheid van verpleegkundigen. Veroordeelde functioneert stabiel en geeft aan het verblijf als prettig te ervaren. Waar veroordeelde in het begin wat terughoudend was in contact, begint hij geleidelijk aan steeds beter contact te krijgen met de groep en eet soms ook mee. Verder volgt hij zijn eigen structuur en dagindeling. Hij heeft weinig dag invulling. Vanwege de geringe draagkracht lukt het hem zelden naar arbeidstherapie of een werkproject te gaan. Dit wordt geaccepteerd en er wordt geen druk op uitgeoefend door de FPA.
In de behandeling van veroordeelde wordt stapsgewijs getoetst of hij zich staande kan houden binnen een context met meer vrijheden. Sinds november 2019 is de reclassering, in het kader van Forensisch Psychiatrisch Toezicht (hierna: FPT), betrokken bij het traject. Eind juni 2020 heeft de reclassering opdracht gekregen om onderzoek te doen naar de mogelijkheden voor proefverlof, waarin zij positief adviseerde ten aanzien van het proefverlof. Dit geldt ook voor een passende vervolgvoorziening die voldoende externe structuur biedt. Een woonvorm waar veel externe structuur en begeleiding geboden kan worden, is voor de langere duur geïndiceerd. De kliniek onderschrijft de visie van de reclassering en is zodoende druk bezig geweest met een plaatsing bij [instelling 2]. Vooralsnog is het afwachten waar en in welke vervolgvoorziening veroordeelde in de komende periode geplaatst kan worden. Tot die tijd zal veroordeelde in elk geval zijn proefverlof praktiseren op de FPA, welke op 1 augustus 2021 is ingegaan. De totale behandelduur tot en met proefverlof schat de kliniek, bij positief verloop, in op een jaar. De kliniek adviseert de terbeschikkingstelling met dwangverpleging met een jaar te verlengen.
De deskundige J.M. de Jonge, GZ-psycholoog heeft tijdens de terechtzitting van 25 januari 2022 het advies nader toegelicht en aangevuld. Deze toelichting en aanvulling houdt - zakelijk weergegeven in:
In een klinische setting wordt het recidiverisico ingeschat als laag tot matig. Het is lastig om een vervolgvoorziening voor veroordeelde te vinden. Veroordeelde functioneert al een lange tijd stabiel. Gelet hierop heeft een zorgmachtiging de voorkeur boven verlenging van de terbeschikkingstelling. Een voorwaardelijke beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging zou niet veel veranderen ten opzichte van de huidige situatie. Binnen een zorgmachtiging kunnen de risico’s voldoende worden gewaarborgd.
Het advies van de reclassering
In het reclasseringsadvies is onder meer het volgende aangegeven, zakelijk weergegeven:
Risicoverhogende factoren zijn desorganisatie bij psychose, afwijzen van/zich onttrekken aan hulpverlening, beperkte agressie regulatie vaardigheden, vijandigheid bij psychiatrisch toestandsbeeld, gevoel van wanhoop, beperkte zelfredzaamheid, problemen met maatschappelijke inbedding. Beschermende factoren zijn dat veroordeelde meewerkt aan behandeling binnen een tbskader, waaronder inname van medicatie, verblijf binnen zorginstelling met 24-uurs begeleiding en toezicht. Sinds 18 november 2019 heeft de reclassering laagfrequent contact met veroordeelde. Veroordeelde functioneert al meer dan drie jaar stabiel op de FPA te [plaats], alwaar hij in september
2018 werd geplaatst. Alhoewel er nog wel psychotische symptomen aanwezig zijn, is er geen sprake meer van (dreigende) agressie of vijandigheid. Veroordeelde is goed in samenwerking met het behandelteam. De huidige situatie zonder behandeldruk (geen therapieën, trainingen of verplichte dagbesteding) lijkt het hoogst haalbare te zijn. Kijkend naar de huidige situatie en het risicomanagement ziet de reclassering mogelijkheden voor een voorwaardelijke beëindiging van de tbs met dwangverpleging. De risicofactoren ten tijde van de indexdelicten zijn met het huidige risicomanagement al lange tijd grotendeels afwezig. De kans op recidive wordt als laag tot matig ingeschat. De reclassering kan toezien op naleving van de geadviseerde voorwaarden. Het kader van de voorwaardelijke beëindiging zal echter niet voor een snellere doorstroming naar een passende vervolgplek zorgen. Het kader van een zorgmachtiging biedt hiervoor meer mogelijkheden. De kans op recidive wordt bij een zorgmachtiging ook ingeschat als laag tot matig.
De deskundige M.I. Luürssen, reclasseringswerker heeft tijdens de terechtzitting van 25 januari 2022 het advies bevestigd en nader toegelicht. Deze toelichting houdt - zakelijk weergegeven - in:
Een voorwaardelijke beëindiging is mogelijk en daar kan de reclassering op toezien, maar gelet op de doorstroming van veroordeelde is een zorgmachtiging het meest wenselijk. In het kader van een zorgmachtiging kan een passende vervolgplek op het terrein in [plaats] worden gevonden en kan het recidiverisico worden gematigd.
De deskundige H.H.M. Doedens, verpleegkundig specialist heeft tijdens de terechtzitting van 25 januari 2022 - zakelijk weergegeven - aangevoerd:
Onder een justitiële titel kan geen vervolgplek voor veroordeelde worden gevonden. In het kader van een zorgmachtiging is dit wel mogelijk. Daarnaast kan in het kader van een zorgmachtiging voldoende zorg worden gewaarborgd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij haar vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling met een jaar en heeft daarnaast gevorderd dat de terbeschikkingstelling met dwangverpleging voorwaardelijk wordt beëindigd onder de voorwaarden zoals de reclassering heeft voorgesteld. Zij heeft zich verzet tegen beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging onder gelijktijdige afgifte van een zorgmachtiging, omdat bij verhoging van het recidiverisico het huidige TBS-kader meer handvatten biedt dan het civiele kader. Bovendien zou in een civiel kader de regie niet langer bij de rechtbank, maar bij de behandelend psychiater liggen.
Het standpunt van de veroordeelde en zijn raadsman
De raadsman betoogd dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen. De raadsman stelt zich op het standpunt dat deze zaak zich leent voor een beëindiging van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging aangezien aan alle criteria voor het afgeven van een zorgmachtiging is voldaan. Alle deskundigen hebben geadviseerd een zorgmachtiging af te geven en de terbeschikkingstelling niet te verlengen.
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de hierboven vermelde stukken en de behandeling ter terechtzitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat een stoornis en een relevant recidiverisico in een situatie dat er in het geheel geen kader is, onverkort aanwezig zijn.
De deskundigen achten eensgezind, indien aan veroordeelde zorg wordt verleend binnen het kader van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 2.3 van de Wet forensische zorg (hierna: Wfz), het recidiverisico matig tot laag en beëindiging van de terbeschikkingstelling onder gelijktijdige verlening van een zorgmachtiging verantwoord. De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. Bij beslissing van heden heeft de rechtbank ambtshalve (onder rekestnummer C/17/182505/BZ RK 22/93) een zorgmachtiging afgegeven. Dat betekent dat de situatie als bedoeld in artikel 6:2:17, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering aan de orde is. De omstandigheid dat in het civiele kader de rechtbank minder regie kan voeren bij de continuering van dat kader, vormt – mede in het licht van hoofdstuk 5 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg – geen zelfstandige grond die voortzetting van de terbeschikkingstelling kan dragen. De rechtbank zal dan ook de vordering van de officier van justitie afwijzen en de maatregel van terbeschikkingstelling beëindigen.

Beslissing

De rechtbank
  • wijst de vordering van de officier van justitie af;
  • beëindigt, met inachtneming van het bepaalde in artikel 6:2:17, tweede lid Sv, de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.B. Maring, voorzitter, mr. A. de Jong en mr. G.W.G. Wijnands, rechters, bijgestaan door mr. E.M. Lenting, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2022.