Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het bewezenverklaarde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd zich te kunnen vinden in de eis van de officier van justitie.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het psychiatrisch onderzoek d.d. 2 mei 2022, het reclasseringsadvies van het Leger des Heils d.d. 21 april 2022 en het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 12 augustus 2022, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een gewapende overval op een winkel. Verdachte heeft op klaarlichte dag een medewerkster van die winkel onder bedreiging van een mes de kassalade laten openen en heeft hier geld uitgepakt. Verdachte werd in zijn vlucht belemmerd door een klant van de betreffende winkel en bezoekers van het winkelcentrum waarvan de winkel onderdeel uitmaakt, waarna hij is aangehouden.
Gewapende overvallen zijn ernstige en ingrijpende strafbare feiten, die vaak grote gevolgen hebben voor de slachtoffers daarvan. Zij zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid, voor de samenleving in het algemeen en voor de slachtoffers en omstanders in het bijzonder.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Weliswaar is die veroordeling niet onherroepelijk nu verdachte cassatieberoep heeft ingesteld, maar mede gelet op de eigen verklaring van verdachte staat buiten redelijke twijfel dat hij in 2018 ook een winkeloverval heeft gepleegd.
Uit psychiatrisch onderzoek is gebleken dat verdachte lijdt aan een stoornis in het gebruik van cannabis, alcohol en cocaïne. Daarnaast zijn er antisociale persoonlijkheidskenmerken.
De psychiater ziet geen reden aan te nemen dat dit van invloed was op het (besluit tot) plegen van het feit. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij de overval heeft gepleegd omdat hij met de opbrengst een schuld uit het criminele milieu wilde aflossen. De psychiater adviseert dan ook om het feit volledig aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
De reclassering heeft eerder toezicht op verdachte gehouden in het kader van een voorwaardelijke invrijheidstelling in het kader van een eerder aan hem opgelegde straf.
Verdachte heeft het onderhavige feit gepleegd terwijl hij onder toezicht stond van reclassering en tevens in een ambulant behandeltraject zat. Een dag voor de overval had verdachte nog een zitting waarbij hij aangaf dat het goed met hem ging, hetgeen de betrokken reclasseringsambtenaar onderschreef. In werkelijkheid hield verdachte zich - naar eigen zeggen - toen al enkele maanden bezig met drugshandel. Dit alles maakt dat de reclassering het recidiverisico hoog inschat en geen mogelijkheden ziet om risico’s te beperken of het gedrag van verdachte te veranderen. De reclassering adviseert dan ook een straf zonder voorwaarden.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt bij een overval op een winkel vermeld een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee jaar.
De rechtbank ziet het gebruik van een wapen, het feit dat verdachte eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat hij het feit heeft gepleegd terwijl hij in een proeftijd liep in het kader van een voorwaardelijke invrijheidsstelling als strafverhogende factoren. Alles overwegend acht de rechtbank net als de raadsman - de eis van de officier van justitie passend en geboden en zal deze straf aan verdachte opleggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
Bij onherroepelijk vonnis van het Bristol Crown Court (Verenigd Koninkrijk) van 7 juni 2013 is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 16 maart 2015 geoordeeld dat er geen gronden zijn om de tenuitvoerlegging van het bovengenoemde vonnis te weigeren. Verdachte is op 8 juni 2015 aan de Nederlandse overheid overgedragen. Hij is op 29 september 2015 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder meer onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Bij beslissing van 8 november 2017 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor een periode van 68 dagen. Bij beslissing van 1 mei 2018 is de voorwaardelijke invrijheidstelling gedeeltelijk herroepen voor een periode van 365 dagen. Tegen deze beslissing is hoger beroep ingesteld en de beslissing die daarop in hoger beroep is genomen is nog niet onherroepelijk. Bij beslissing van 10 september 2021 heeft de rechtbank een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling afgewezen.
De officier van justitie heeft bij schriftelijke vordering van 19 juli 2022 gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling zal worden herroepen voor het resterende deel van 1430 dagen, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet heeft gehouden aan één of meer van de aan de voorwaardelijke invrijheidstelling verbonden voorwaarden. Dit standpunt heeft de officier van justitie ter terechtzitting van 25 augustus 2022 gehandhaafd.
De raadsman heeft verzocht om afwijzing van de vordering tenuitvoerlegging. Hij heeft aangevoerd dat de oorspronkelijke veroordeling op een andersoortig feit ziet en dat er in Engeland zwaarder wordt gestraft dan in Nederland.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat op grond van het bepaalde in artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht de voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden herroepen als de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd. De rechtbank stelt vast dat verdachte vóór het einde van de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit vonnis, opnieuw een strafbaar feit heeft gepleegd. Hij heeft dus de algemene voorwaarde die aan de voorwaardelijke invrijheidsstelling is verbonden, niet nageleefd.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vordering kan worden toegewezen. De rechtbank zal echter niet overgaan tot een gehele herroeping, zoals door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank overweegt in dit verband dat het gaat om een ander feit dan waarvoor verdachte destijds in Engeland is veroordeeld. Bovendien blijft op deze manier een aanzienlijk gedeelte van de straf over als stok achter de deur om te trachten verdachte ervan te weerhouden in de toekomst (wederom) de voorwaarden te overtreden en in het bijzonder strafbare feiten te plegen.
De rechtbank zal daarom de vordering tot herroeping gedeeltelijk toewijzen en bepalen dat verdachte van de voorwaardelijke straf een gedeelte van 500 dagen alsnog zal moeten ondergaan.