In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 februari 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen, waarbij de machtiging voor [minderjarige 2] werd verzocht tot 15 juli 2022. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van overschrijding van de aanvaardbare termijn en dat de ouders actief samenwerken met de Gecertificeerde Instelling (GI) om de kinderen mogelijk terug te plaatsen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend, terwijl het verzoek voor [minderjarige 1] is ingetrokken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de gezinsopname in de GGZ. De ouders hebben zorgen geuit over de voortgang van het traject, maar de kinderrechter heeft aangegeven dat de zorgvuldigheid voorop staat en dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een langere periode noodzakelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er zal een vervolg zitting plaatsvinden om de stand van zaken te bespreken.