ECLI:NL:RBNNE:2022:325

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
181673
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarige kinderen in het kader van gezinshereniging

In deze zaak heeft de kinderrechter op 3 februari 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van beide kinderen, waarbij de machtiging voor [minderjarige 2] werd verzocht tot 15 juli 2022. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van overschrijding van de aanvaardbare termijn en dat de ouders actief samenwerken met de Gecertificeerde Instelling (GI) om de kinderen mogelijk terug te plaatsen. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] verleend, terwijl het verzoek voor [minderjarige 1] is ingetrokken. De kinderrechter heeft benadrukt dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en dat er nog onvoldoende duidelijkheid is over de gezinsopname in de GGZ. De ouders hebben zorgen geuit over de voortgang van het traject, maar de kinderrechter heeft aangegeven dat de zorgvuldigheid voorop staat en dat de machtiging tot uithuisplaatsing voor een langere periode noodzakelijk is. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er zal een vervolg zitting plaatsvinden om de stand van zaken te bespreken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/181673 / FJ RK 21-1169
Datum uitspraak: 3 februari 2022
Beschikking van de kinderrechter
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de RvdK,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2]geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
het Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
gevestigd te Leeuwarden.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 23 december 2021 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, tot 23 december 2022. Tevens is bij deze beschikking een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in en voorziening voor (netwerk)pleegzorg verleend tot 15 maart 2022. De beslissing op het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 3 februari 2022.
1.2.
Na 23 december 2021 heeft de kinderrechter kennisgenomen van de actuele stand van zaken van 28 januari 2022, ingezonden door de GI en ingekomen bij de griffie op 31 januari 2022.
1.3.
Op 3 februari 2022 heeft de kinderrechter de behandeling van de zaak tijdens de zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen en gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. M.R. Rauwerda;
- [naam raadsmedewerker] , namens de RvdK;
- [naam jeugdzorgwerker 1] en [naam jeugdzorgwerker 2] , namens de GI.

2.De verder feiten

2.1.
[minderjarige 2] verblijft op grond van voornoemde machtiging in een pleeggezin. [minderjarige 1] woont weer bij de moeder. Moeder verblijft niet meer bij [hulpverleningsinstantie 1] .

3.Het verder verzoek

3.1.
De RvdK heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de RvdK het verzoek gewijzigd en verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlenen tot 15 juli 2022 en de beslissing op het verzoek voor het overige aan te houden. Aangezien [minderjarige 1] inmiddels weer bij de moeder woont, heeft de RvdK het resterende deel van het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] ingetrokken.
3.2.
Ten aanzien van [minderjarige 2] heeft de RvdK aangevoerd dat uit de actuele stand van zaken van de GI naar voren is gekomen dat het gezin is aangemeld voor een gezinsopname bij de GGZ in [plaatsnaam] . De RvdK heeft de hoop dat dit traject snel kan starten. Aangezien naar verwachting een gezinsopname zestien weken in beslag zal nemen en er op dit moment niets duidelijk is over wanneer dit traject zal starten, is de RvdK van mening dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] langer noodzakelijk is. [minderjarige 2] kan in dat geval tot aan de gezinsopname in het huidige pleeggezin verblijven, waarna door middel van het traject in [plaatsnaam] meer duidelijkheid zal komen over de terugplaatsing van [minderjarige 2] .

4.De standpunten

De GI
4.1.
De GI staat achter het verzoek van de RvdK. Er is inmiddels een eerste intakegesprek geweest bij [plaatsnaam] en er zal zo snel mogelijk een vervolggesprek worden gepland. De moeder heeft enige tijd samen met [minderjarige 1] in een moeder-kindhuis van [hulpverleningsinstantie 1] gewoond, maar deze plaatsing is uiteindelijk niet passend gebleken. Daarnaast zijn er geen dwingende redenen gezien om de moeder samen met [minderjarige 1] in een 24-uurssetting te laten verblijven. De GI heeft de moeder op dat moment de keuze gegeven om samen met [minderjarige 1] terug te keren naar de ouderlijke woning met behulp van de nodige hulpverlening of om langer bij [hulpverleningsinstantie 1] te blijven, waarbij ook [minderjarige 2] van maandag tot en met vrijdag bij de moeder zou worden geplaatst. De moeder heeft uiteindelijk de keuze gemaakt om samen met [minderjarige 1] terug te keren naar de ouderlijke woning, waarbij ook hulpverlening van KijkVooruit is ingezet. In aanloop naar de gezinsopname in [plaatsnaam] zal de omgang tussen [minderjarige 2] en de ouders stapsgewijs worden uitgebreid, zodat hij kan wennen aan de ouders en er een ouder-kindrelatie kan worden opgebouwd. De GI is zich ervan bewust dat [minderjarige 2] nog erg jong is en is van mening dat de tijd niet in het nadeel mag werken van de ouders. De betrokken jeugdzorgwerkers dringen er daarom bij de GGZ in [plaatsnaam] op aan om zo snel mogelijk aan de slag te gaan, zodat de ouders niet de dupe worden van lange wachttijden bij de hulpverleningsinstanties. Het is op dit moment wachten tot de gezinsopname van start kan gaan. Daarbij speelt ook mee dat [hulpverleningsinstantie 2] inmiddels betrokken is bij het gezin, waardoor de GGZ in [plaatsnaam] samen met de regiebehandelaar van [hulpverleningsinstantie 2] zal moeten afstemmen welke informatie gedeeld kan worden, zodat er geen dubbel werk wordt gedaan.
4.2.
Daarnaast merkt de GI op dat er recent een evaluatiegesprek is geweest met KijkVooruit, waarin ten aanzien van de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] alleen maar positieve signalen naar voren zijn gekomen. De adviezen en tips die aan de vader zijn meegegeven, heeft hij in korte tijd opgepakt, waardoor KijkVooruit de omgang niet langer begeleidt. Er worden dus wel degelijk stappen vooruit gezet, maar het is op dit moment wachten tot de gezinsopname van start gaat. De betrokken jeugdzorgwerkers zullen er hard achteraan gaan om ervoor te zorgen dat de wachttijd zo beperkt mogelijk zal blijven. Wat de GI betreft is er geen sprake van dat de aanvaardbare termijn binnenkort gaat verstrijken, de ouders moeten de kans krijgen om de beide kinderen weer thuis te kunnen opvoeden. Wachttijden mogen niet in hun nadeel werken, aldus de GI.
De ouders
4.3.
Door en namens de ouders is aangevoerd dat, hoewel het balletje is gaan rollen, er nog onvoldoende voortvarende stappen zijn gezet. Er is nog geen duidelijkheid over wanneer de gezinsopname van start zal gaan, terwijl het gezin het liefst zo snel mogelijk herenigd wil worden. Ondanks dat de GI welwillend is, lijkt dit traject nog maanden te duren en dat doet de ouders veel verdriet. Al tijdens de vorige zitting is aangegeven dat er vanwege de jonge leeftijd van [minderjarige 2] snel stappen gezet moeten worden, maar het gaat de ouders niet snel genoeg. Uit de evaluatie bij [hulpverleningsinstantie 1] is naar voren gekomen dat visie van de GI en [hulpverleningsinstantie 1] niet overeenstemde. Waar de GI het moeder-kindhuis als overbruggingsplek zag tot aan de gezinsopname in [plaatsnaam] , had [hulpverleningsinstantie 1] het voornemen om zelf een ouderschapstaxatie uit te voeren. Dit heeft ertoe geleid dat deze plaatsing niet ging werken, waarna de GI de moeder voor de keuze heeft gesteld om met [minderjarige 1] naar huis te gaan of om bij [hulpverleningsinstantie 1] te blijven, waar [minderjarige 2] uiteindelijk deels zou worden bijgeplaatst. Voor de moeder was dit een keuze tussen twee kwaden. De moeder is hierop terug naar huis gegaan, mede doordat er vanuit [hulpverleningsinstantie 1] geen directe zorgen zijn gezien op het gebied van de veiligheid en de pedagogische vaardigheden van de moeder. Daarnaast wonen de ouders op dit moment niet samen, waardoor er een mooie kans is om ook [minderjarige 2] stap voor stap weer terug te laten keren in de thuissituatie. Hoewel er in de afgelopen periode door al de ouders aan de GI is gevraagd om de omgang met [minderjarige 2] verder uit te breiden, wordt telkens aangegeven dat eerst de gezinsopname moet worden afgewacht. Voor de ouders is dit een bittere pil, temeer nu zij de hoop hadden dat er op dit moment al meer duidelijkheid zal zijn over wanneer de gezinsopname van start kan gaan. Daar komt bij dat [minderjarige 2] zes weken oud was toen hij uithuisgeplaatst werd en inmiddels al zesenhalve maand in een pleeggezin woont. De GI voert aan dat de aanvaardbare termijn op dit moment geen onderwerp is, maar het moet voorkomen worden dat hier straks alsnog tegenaan gelopen wordt. Namens de ouders wordt daarom verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van maximaal één maand, zodat de druk aanwezig blijft en er stappen gezet móeten worden om een gezinshereniging tot een succes te maken.

5.De verdere beoordeling

5.1.
Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting is naar het oordeel van de kinderrechter gebleken dat een (langere) uithuisplaatsing van [minderjarige 2] noodzakelijk is in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). De kinderrechter overweegt dat ter zitting overduidelijk is gebleken dat de RvdK, de GI en de ouders gezamenlijk het doel voor ogen hebben om [minderjarige 2] bij de ouders thuis te laten opgroeien. Hoewel er namens de ouders ter zitting zorgen zijn geuit over de aanvaardbare termijn, heeft de GI nadrukkelijk aangevoerd dat deze discussie niet aan de orde is en er actief ingezet wordt op een terugplaatsing van [minderjarige 2] . De betrokken jeugdzorgwerkers zijn zeer hard aan het werk om ervoor te zorgen dat de tijd niet in het nadeel van de ouders zal zijn. Hoewel de kinderrechter begrip heeft voor het feit dat een gezinshereniging voor de ouders niet snel genoeg gerealiseerd kan worden, zal deze stap wel zorgvuldig gezet moeten worden. Dit maakt dat de kinderrechter van oordeel is dat [minderjarige 2] op dit moment nog niet terug naar huis kan en dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] voor een langere periode moet worden verleend.
5.2.
De kinderrechter ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld voor welke termijn de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] moet worden verleend. Door en namens de ouders wordt verzocht om deze nog voor maximaal één maand te verlenen, terwijl de RvdK en de GI zich op het standpunt stellen om deze voor vier maanden te verlenen. De kinderrechter overweegt dat er op dit moment nog onvoldoende duidelijkheid is over de verdere invulling van de gezinsopname in [plaatsnaam] . Ondanks het feit dat er een eerste intakegesprek is geweest, zal er nog een tweede intake plaatsvinden voordat duidelijk is wanneer dit traject kan starten. Ter zitting is naar voren gebracht dat er vanuit de GGZ in [plaatsnaam] eerst in de thuissituatie meegekeken zal worden, waarna een gezinsopname van ongeveer zestien weken zal volgen. Dit maakt dat de kinderrechter het standpunt van de RvdK en de GI zal volgen en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] zal verlenen tot 15 juli 2022. De kinderrechter zal de beslissing op het verzoek voor het overige aanhouden, zodat er een nieuw moment komt waarop de stand van zaken ter zitting zal worden besproken.
5.3.
Wellicht ten overvloede merkt de kinderrechter op dat het voorgaande niet betekent dat [minderjarige 2] tot 15 juli 2022 ook uithuisgeplaatst zal blijven. Indien gedurende de gezinsopname in [plaatsnaam] blijkt dat [minderjarige 2] in de weekenden mee naar huis kan, dan staat een verleende machtiging tot uithuisplaatsing hieraan niet in de weg.
5.4.
Ten aanzien van [minderjarige 1] overweegt de kinderrechter dat de RvdK het resterende deel van het verzoek ter zitting heeft ingetrokken. De kinderrechter hoeft daarom niet langer inhoudelijk op dit verzoek te beslissen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg [,] tot 15 juli 2022;
6.2.
verklaart de beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
houdt iedere verdere beslissing met betrekking tot de uithuisplaatsing van [minderjarige 2] aan tot de zitting met gesloten deuren op een
nog nader te bepalen dag en tijdstip eind juni/begin juli 2022;
6.4.
draagt de GI en de RvdK op om uiterlijk
één week voorafgaand aan de nader te bepalen zittingde kinderrechter en de belanghebbenden schriftelijk te informeren over de actuele stand van zaken en haar standpunt ten aanzien van de resterende duur van het verzoek;
6.5.
verstaat dat op het aangehouden deel van het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] te verlenen niet langer hoeft te worden beslist, omdat dit verzoek is introkken.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, kinderrechter, in tegenwoordigheid van
mr. H.J. Boon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2022. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 10 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.