ECLI:NL:RBNNE:2022:324

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 januari 2022
Publicatiedatum
9 februari 2022
Zaaknummer
181706
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling van minderjarige in verband met beschuldigingen van misbruik door de vader

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is op 13 januari 2022 uitspraak gedaan over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2008. De zaak betreft een verzoek van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, die de ondertoezichtstelling van de minderjarige willen verlengen voor de duur van een jaar. De aanleiding voor dit verzoek is de beschuldiging van de moeder dat de vader de minderjarige en haar halfzus jarenlang heeft mishandeld en mogelijk ook misbruikt. De minderjarige woont bij de moeder en heeft aangegeven de vader niet meer te willen zien, wat de kinderrechter zorgen baart. Tijdens de zitting zijn de minderjarige, de moeder en een vertegenwoordiger van de GI gehoord. De vader is opgeroepen maar is niet verschenen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen bewijs is voor de beschuldigingen van de moeder, en dat de verhalen van de moeder en de kinderen niet consistent zijn met informatie van de politie en het raadsonderzoek. De kinderrechter maakt zich zorgen over de afwijzende houding van de minderjarige tegenover de vader en de mogelijke gevolgen voor haar ontwikkeling. De kinderrechter oordeelt dat het noodzakelijk is om hulpverlening in te zetten die met de minderjarige in gesprek gaat over haar verleden, ondanks haar weerstand hiertegen. De ondertoezichtstelling wordt verlengd tot 23 januari 2023, zodat er meer zicht kan komen op de situatie en de nodige stappen kunnen worden ondernomen in het belang van de minderjarige.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/181706 / FJ RK 21-1180
Datum uitspraak: 13 januari 2022
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] [geboortemaand] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 8 december 2021, ingekomen bij de griffie op 8 december 2021;
- een brief van mr. J.A. Smits, advocaat van de vader, ingekomen bij de griffie op 13 januari 2022.
1.2.
Op 13 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de minderjarige [naam] , die afzonderlijk is gehoord;
- de moeder;
- namens de GI, mevrouw [naam] .
1.3.
Tijdens de zitting heeft de moeder gebruik gemaakt van de diensten van de heer [naam] , tolk in de Marokkaans-Arabische taal.
1.4.
De vader is opgeroepen, maar met kennisgeving niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2.
[de minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 13 januari 2021 is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] verlengd tot 23 januari 2022. Tevens is bij deze beschikking de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Regio Amsterdam vervangen door het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de GI het volgende aangevoerd.
3.2.
De GI heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] overgenomen nadat de moeder, [de minderjarige] en haar halfzus via diverse instanties bij Fier in [provincie] waren ondergebracht. De Aanleiding hiervoor was het feit dat de moeder had aangegeven dertien jaar lang stelselmatig te zijn mishandeld door de vader. [de minderjarige] en haar halfzus zouden hier getuige van zijn geweest. Ook zou er volgens de moeder sprake zijn geweest van misbruik van [de minderjarige] en haar halfzus door de vader. Bij Fier werd gezien dat de moeder en de kinderen erg op elkaar gericht waren en dat zij, buiten een aantal zaken van praktische aard, geen hulpvragen hadden. De moeder en de kinderen waren consistent in hun verhaal dat zij met zijn drieën verder wilden en dat zij de vader absoluut niet meer wilden zien. [de minderjarige] bleef hierbij aangeven dat de vader haar vader niet is en dat zij hem liever 'monster' wilde noemen. Hoewel het hierdoor bij de overdracht van de ondertoezichtstelling voor de GI redelijk helder was wat de zorgen waren en welke weg er ingeslagen moest worden, is dat op dit moment minder helder. Uit het raadsonderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) naar de meest wenselijke situatie ten aanzien van het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en de zorgregeling tussen haar en de vader, bleek namelijk dat de verhalen die de moeder en de kinderen vertelden niet overeen kwamen met de informatie die uit het raadsonderzoek naar voren kwam. Zo blijkt uit informatie van de politie dat de vader is vrijgesproken van een aantal van de aangiftes van de moeder tegen hem, dat er een aantal zaken zijn geseponeerd en dat er een zaak bekend is waarin de vader niet als verdachte, maar als getuige blijkt te zijn gehoord. Verder zouden volgens de politie de verhalen van de moeder niet consistent zijn en zou er geen enkel bewijs zijn dat de vader [de minderjarige] fysiek of mentaal heeft mishandeld. Verder komt uit het onderzoek van de RvdK naar voren dat het niet gelukt is om te achterhalen of [de minderjarige] in het verleden daadwerkelijk traumatherapie heeft ontvangen. Door deze nieuwe informatie is de situatie zeer ongrijpbaar geworden. De sterke symbiose tussen de moeder en [de minderjarige] en de uitspraken van [de minderjarige] over de vader baren de GI hierbij ernstige zorgen. De GI acht het noodzakelijk dat er de komende tijd meer zicht wordt verkregen op het gehele systeem zodat duidelijk wordt wat er allemaal speelt en er antwoord kan worden gegeven op de vraag waarom [de minderjarige] zo afwijzend tegenover de vader staat. Vervolgens kan worden bepaald welke vervolgstappen moeten worden genomen. Om de juiste hulpverlening in te kunnen zetten om het benodigde zicht te verkrijgen en de situatie de komende periode goed te kunnen volgen, verzoekt de GI de verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

[standpunt minderjarige]
4.1.
[de minderjarige] geeft aan dat het goed met haar gaat. Zij woont samen met haar moeder en halfzus, gaat inmiddels weer naar school en doet veel leuke dingen. [de minderjarige] wil de vader niet meer zien. Volgens [de minderjarige] heeft hij in het verleden veel erge dingen gedaan, waardoor hij het niet verdient om haar vader te zijn. Zij wil niet meer aan het verleden denken en wil zich volledig focussen op de toekomst. [de minderjarige] heeft geen behoefte aan hulp om herinneringen te kunnen verwerken. Aangezien de jeugdzorgwerker het steeds met [de minderjarige] over het verleden wil hebben en [de minderjarige] hier geen behoefte aan heeft, hoeft de ondertoezichtstelling volgens [de minderjarige] niet te worden verlengd.
[standpunt moeder]
4.2.
De moeder heeft er geen bezwaar tegen dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd. De moeder is tevreden over de betrokken jeugdzorgwerker en ook [de minderjarige] heeft een klik met haar. De moeder geeft aan dat er sprake is van een moeilijke situatie. De moeder merkt ook dat [de minderjarige] alleen maar vooruit wil kijken, maar volgens de moeder heeft [de minderjarige] ook nooit de kans gehad om met iemand over haar verleden te praten. De moeder vindt het belangrijk dat er iemand wordt ingezet die goed naar [de minderjarige] luistert en die serieus neemt wat zij vertelt. De moeder denkt namelijk dat [de minderjarige] haar verhaal wel wil vertellen, maar dat zij niet te vaak wil herhalen wat er precies is gebeurd. De moeder is bereid om [de minderjarige] er van te overtuigen dat het goed is voor haar om met iemand in gesprek te gaan over het verleden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondeling behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal het verzoek dan ook toewijzen en overweegt hiertoe als volgt.
5.2.
De kinderrechter maakt zich ernstig zorgen over [de minderjarige] en haar zeer afwijzende houding tegenover de vader. Het feit dat [de minderjarige] er niet voor openstaat om over haar verleden te praten, baart de kinderrechter hierbij extra zorgen. Het is weliswaar begrijpelijk dat [de minderjarige] liever niet over de vervelende dingen na wil denken, maar als dit niet gebeurt, bestaat er een groot risico dat dit [de minderjarige] in de toekomst negatief in haar ontwikkeling zal beïnvloeden en dit is een risico wat naar het oordeel van de kinderrechter niet kan worden genomen. De kinderrechter constateert dat het afgelopen jaar van de ondertoezichtstelling voornamelijk in het teken heeft gestaan van het regelen van de praktische zaken. Hoewel het jammer is dat de focus hierdoor niet op het wegnemen van de zorgen rondom [de minderjarige] heeft gelegen, constateert de kinderrechter dat er de afgelopen periode wel een belangrijke koerswijziging heeft plaatsgevonden, mede door de uitkomsten van het raadsonderzoek. De vele vraagtekens over wat er zich precies heeft afgespeeld binnen het systeem maken dat de situatie wellicht nog wel complexer is geworden dan voorheen werd gedacht en de kinderrechter acht het van belang dat er de komende periode meer zicht op de situatie wordt verkregen, zodat daarna kan worden bepaald welke vervolgstappen passend zijn. Om de vereiste duidelijkheid te verkrijgen is het belangrijk dat er hulpverlening wordt ingezet die met [de minderjarige] in gesprek zal gaan. Hoewel [de minderjarige] hier niet voor open lijkt te staan, zullen hierbij ook het verleden en de herinneringen van [de minderjarige] hierbij aan de orde moeten komen. De kinderrechter acht het positief dat ook de moeder lijkt in te zien dat het belangrijk is dat er aandacht wordt besteed aan het verleden van [de minderjarige] en wijst de moeder erop dat er een belangrijke rol voor haar is weggelegd om [de minderjarige] hierin te steunen en te stimuleren. De kinderrechter acht het noodzakelijk dat de jeugdzorgwerker ook de komende tijd betrokken blijft, zodat de benodigde hulpverlening kan worden ingezet, erop kan worden toegezien dat de vereiste duidelijkheid wordt verkregen en vervolgens kan worden bepaald welke vervolgstappen er in het belang van [de minderjarige] genomen dienen te worden. Om dit alles te kunnen realiseren, zal de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen voor de duur van een jaar (artikel 1:260 BW). Gelet op de complexiteit van de situatie acht de kinderrechter deze periode passend.
5.3.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [de minderjarige] zijn:
- het is onduidelijk wat zich heeft gespeeld binnen het gezinssysteem en of er sprake is van trauma's bij [de minderjarige] ;
- de zeer afwijzende houding van [de minderjarige] tegenover de vader en de onduidelijkheid over waar dit vandaan komt;
- [de minderjarige] zit klem tussen de ouders en is alleen loyaal aan de moeder.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] tot 23 januari 2023;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2022 door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I. Schaafsma als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 27 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.