ECLI:NL:RBNNE:2022:3227

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
18/730074-20
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mega-zaak Vidar: Veroordeling en vrijspraak in drugshandel en witwaszaak met criminele burgerinfiltrant

In de zaak bekend als de Mega-zaak Vidar heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 17 augustus 2022 uitspraak gedaan in een complexe strafzaak waarbij 15 verdachten zijn veroordeeld voor verschillende strafbare feiten, waaronder de uitvoer van grote hoeveelheden harddrugs, witwassen, deelname aan een criminele organisatie en wapenbezit. Vijf verdachten zijn vrijgesproken. De opgelegde straffen variëren van 7 jaar gevangenisstraf tot 80 uur taakstraf. De zaak kwam voort uit een onderzoek waarbij een criminele burgerinfiltrant, aangeduid als A-4110, werd ingezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inzet van deze infiltrant onrechtmatig was, maar dat dit niet heeft geleid tot bewijsuitsluiting voor de verdachte in deze zaak.

De verdachte, bijgestaan door haar advocaat mr. G.J.P.M. Grijmans, werd beschuldigd van schuldwitwassen. De officieren van justitie vorderden een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, en stelden dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld dat zij had verwisseld, afkomstig was uit een misdrijf. De verdediging betoogde echter dat de verdachte vrijgesproken moest worden, omdat de verdenking voortkwam uit de onrechtmatige inzet van de burgerinfiltrant en er geen wettig bewijs was voor schuldwitwassen.

De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist of moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde de in beslag genomen wapenstok onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd was met de wet.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Leeuwarden
parketnummer 18/730074-20
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 17 augustus 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 21 maart 2022, 13 april 2022, 22 april 2022 en 12 mei 2022. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 17 augustus 2022.
De verdachte is verschenen op 21 maart 2022, 13 april 2022 en 22 april 2022, bijgestaan door mr. G.J.P.M. Grijmans, advocaat te Bolsward. Op 12 mei 2022 is verdachte niet verschenen, wel is verschenen mr. G.J.P.M. Grijmans.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. G. Veenstra op 21 maart 2022 en 22 april 2022 en door mr. M.S. Kappeyne van de Coppello en mr. H.J. Mous op 13 april 2022 en 12 mei 2022.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 oktober 2018, in Alkmaar, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, een voorwerp, te weten een geldbedrag van 20.300 Deense kronen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van dat voorwerp, gebruik heeft gemaakt, terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat geldbedrag geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij hebben daartoe aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van schuldwitwassen. De officieren van justitie hebben gemotiveerd aangevoerd dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat het geld van misdrijf afkomstig kon zijn. Zo heeft [medeverdachte 1] verdachte gevraagd de geldwissel te doen, waarbij hij heeft aangegeven dat zij niet teveel moest vertellen. Verdachte ging er vanuit dat Hells Angel [medeverdachte 1] financieel ondersteunt en dat de wissel daarmee verband hield. Ook wist zij dat [medeverdachte 1] haar vroeg om het geld te wisselen omdat hij een registratie heeft en zelf niet kon wisselen. Daarnaast was verdachte als medewerkster van de ING-bank meer dan gemiddeld op de hoogte van witwassen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat de verdenking jegens verdachte het rechtstreekse gevolg is van het feit dat [medeverdachte 2] als verdachte werd gezien van betrokkenheid bij drugshandel en dat, om zijn betrokkenheid en die van de Hells Angels daarbij duidelijk te krijgen, burgerinfiltrant A-4110 werd ingezet. Diens inzet is onrechtmatig geweest. Alle informatie die jegens verdachte is ingebracht is direct of indirect het gevolg van een onrechtmatige inzet van burgerinfiltrant A-4110 en dient daarom van het bewijs te worden uitgesloten. Gelet daarop is er geen wettig en overtuigend bewijs.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat er geen sprake is van schuldwitwassen. Verdachte ging naar de schoonheidssalon in Alkmaar, zoals blijkt uit de afspraakbevestiging en de verklaring van [medeverdachte 1]. Onderweg heeft [medeverdachte 1] aangegeven dat hij in Alkmaar ook geld wilde wisselen. [medeverdachte 1] reed en aangezien het moeilijk parkeren was heeft hij verdachte gevraagd het geld te wisselen, hetgeen zij heeft gedaan. Dit is gelet op de relatie die [medeverdachte 1] en verdachte hebben niet vreemd. Bovendien heeft [medeverdachte 1] een verklaring gegeven
voor het bezit van de Deense valuta. Er is dus een legale economische verklaring voor de herkomst van het geld. Uit haar ‘lichte’ functie bij de ING-bank kan voor haar niet een verzwaarde verantwoordelijkheid ten aanzien van mogelijk witwassen worden afgeleid.
Oordeel van de rechtbank
Vormverzuim
Het verweer van de raadsman ten aanzien van de onrechtmatige inzet van A-4110 wordt verworpen zonder onderzoek naar de feitelijke grondslag daarvan. Hetgeen is aangevoerd - ware het juist noopt niet tot één van de in artikel 359a, eerste lid, Sv genoemde rechtsgevolgen omdat het aangevoerde hooguit kan leiden tot de enkele constatering van een vormverzuim.
1De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat A-4110 als criminele burgerinfiltrant niet tegen verdachte is ingezet, maar tegen andere verdachten in onderzoek Vidar. De resultaten van het onderzoek die door deze inzet zijn verkregen worden niet gebruikt voor het bewijs van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Onder deze omstandigheden is dan ook niet aannemelijk geworden dat verdachte door het gestelde vormverzuim daadwerkelijk in haar verdediging is geschaad.
2Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Vrijspraak
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het dossier niet vastgesteld worden dat verdachte wist of moest vermoeden dat het geld afkomstig was uit enig misdrijf. De rechtbank heeft om te beginnen op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kunnen vaststellen dat verdachte uit hoofde van haar specifieke functie bij de ING-bank witwastypologieën eerder zou moeten herkennen. Het feit dat verdachte wist dat [medeverdachte 1] in het verleden niet kon storten in verband met een (MOT-)melding is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat verdachte ten aanzien van de Deense valuta op zijn minst een redelijk vermoeden van een criminele herkomst had. Datzelfde geldt voor de mogelijke link tussen de Deense valuta en de opmerking van verdachte over financiële ondersteuning door [medeverdachte 1]

Inbeslaggenomen goed

Standpunt van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd de in beslag genomen wapenstok te onttrekken aan het verkeer.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen wapenstok.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de uitschuifbare wapenstok vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu deze bij gelegenheid van het onderzoek naar het ten laste gelegde feit is aangetroffen, terwijl het ongecontroleerde bezit daarvan door verdachte in strijd is met de wet of het algemeen belang.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.

Inbeslaggenomen goed

Verklaart onttrokken aan het verkeerde in beslag genomen uitschuifbare wapenstok.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. W.D. de Boer en mr. C.G. Velvis, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 augustus 2022.
Vgl. HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889, NJ 2021/169, m.nt. N. Jörg, ro. 2.6.2.
Vgl. HR 19 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY5321, NJ 2013/308, m.nt. B.F. Keulen, ro. 2.4.1