ECLI:NL:RBNNE:2022:3226

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
2 september 2022
Zaaknummer
LEE 22/1611
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake ingebrekestelling voor kinderopvangtoeslag

In deze zaak heeft eiseres op 14 april 2021 een verzoek tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag ingediend bij de Belastingdienst/Toeslagen. De Belastingdienst heeft op 13 november 2021 aan eiseres meegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een compensatiebedrag van € 30.000,-, maar dat haar situatie nog niet volledig is beoordeeld. Eiseres heeft op 13 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek tot herbeoordeling. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Eiseres heeft op 20 april 2022 de Belastingdienst in gebreke gesteld, maar de Belastingdienst heeft aangevoerd dat deze ingebrekestelling niet is ontvangen. Eiseres heeft gesteld dat zij de ingebrekestelling zowel digitaal als per post heeft verzonden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Belastingdienst heeft aangegeven dat ingebrekestellingen niet per e-mail kunnen worden ingediend, en dat het risico van het gebruik van deze weg voor eiseres is.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ingebrekestelling daadwerkelijk is verzonden. Aangezien de ingebrekestelling niet op de juiste wijze is ingediend, heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin en is openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/1611

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

Procesverloop

Eiseres heeft op 14 april 2021 bij verweerder een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag.
Verweerder heeft bij schrijven van 13 november 2021 aan eiseres medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een (minimaal) compensatiebedrag van € 30.000,- .
Eiseres heeft op 13 mei 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek tot herbeoordeling.
Verweerder heeft op 2 juni 2022 de processtukken en een verweerschrift overgelegd.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het verweerschrift eiseres verzocht om een reactie.
Eiseres heeft op 16 juni 2022 gereageerd. Verweerder heeft vervolgens niet gereageerd.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
3. Eiseres heeft op 14 april 2021 bij verweerder een verzoek gedaan tot herbeoordeling van haar recht op kinderopvangtoeslag. Bij brief van 1 oktober 2021 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat het niet lukt de herbeoordeling binnen zes maanden te verrichten en dat de termijn hiervoor met een half jaar wordt verlengd. Bij besluit van13 november 2021 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij in aanmerking komt voor een (minimaal) compensatiebedrag van € 30.000,- maar dat haar situatie nog niet volledig is beoordeeld. Bij brief van 1 april 2022 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat het niet lukt de herbeoordeling binnen zes maanden te verrichten. Daarbij is vermeld dat verweerder in gebreke kan worden gesteld als men het niet eens is met de vertraging.
4. Eiseres heeft verweerder op 20 april 2022 in gebreke gesteld. In het verweerschrift stelt verweerder deze ingebrekestelling niet te hebben ontvangen. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangegeven dat zij op 20 april 2022 via de digitale weg een ingebrekestelling aan verweerder verzonden. Toen bleek dat deze weg niet openstond voor de toezending heeft eiseres de ingebrekestelling nogmaals per gewone post verzonden. Eiseres heeft deze mail correspondentie als bijlage bij haar beroepschrift gevoegd. De rechtbank heeft eiseres verzocht om een kopie van de verzendregistratie van de ingebrekestelling te overleggen. Bij brief van 3 juni en 15 juni 2022 heeft eiseres gereageerd. Eiseres heeft het volgende aangevoerd. De ingebrekestelling is, naast dat deze daadwerkelijk per post naar het antwoordnummer is gestuurd, steeds geüpload via het systeem van verweerder. Op enig moment werd bericht ontvangen dat de ingebrekestelling niet via het uploadprogramma (en daarmee dus aantoonbaar) mocht worden ingediend. Om een verzendbewijs te hebben is de ingebrekestelling wel geüpload. Verder voert eiseres aan dat verweerder op haar website zelf schrijft dat de ontvangstbevestiging pas na 10 weken wordt verzonden.
5. De rechtbank heeft verweerder bij brieven van 16 juni en 7 juli 2022 gevraagd te reageren op de brief van eiseres. Bij brief van 1 augustus 2022 is verweerder nogmaals gevraagd om een reactie. Hierbij is verweerder gewezen op artikel 8:31, van de Awb.
6. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 2:15, eerste lid, van de Awb kan een bericht elektronisch naar een bestuursorgaan worden verzonden voor zover het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg is geopend. Verweerder heeft kenbaar gemaakt dat ingebrekestellingen niet per e-mail kunnen worden ingediend. Dat de gemachtigde van eiseres toch gebruik heeft gemaakt van deze weg komt voor het risico van eiseres. Daarom stelt de rechtbank vast dat eiseres verweerder niet in gebreke heeft gesteld. Aan de voorwaarden uit artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is dus niet voldaan. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken ook niet voldoende aannemelijk is dat eiseres de ingebrekestelling daadwerkelijk aan verweerder heeft verzonden. Ingeval een poststuk niet aangetekend wordt verzonden, aanvaardt de verzender in beginsel het risico dat het betreffende stuk niet wordt ontvangen. Dit brengt mee dat de door verweerder naar voren gebrachte stelling dat eiseres hem niet in gebreke heeft gesteld, alleen dan ter zijde kan worden gesteld indien de ontvangst van de ingebrekestelling voldoende aannemelijk is geworden. Het ligt met name op de weg van eiseres dit aan te tonen. De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken niet voldoende is gebleken dat eiseres de bij haar beroepschrift gevoegde ingebrekestelling daadwerkelijk aan verweerder heeft verzonden. Hierbij merkt de rechtbank op dat het mogelijk is een aangetekende brief naar een antwoordnummer te sturen.
7. Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Bastin, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.