ECLI:NL:RBNNE:2022:3202

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
LEE 22/2666
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake intrekking bijstandsuitkering voor alleenstaande na samenwoning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 2 september 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoekster die bezwaar maakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering. De intrekking is gebaseerd op het feit dat verzoekster sinds 1 juli 2022 samenwoont met haar echtgenoot, M.H. [naam 3], die vanuit Iran naar Nederland is gekomen. Verzoekster had eerder bij haar aanvraag om bijstand opgegeven dat zij ongehuwd was, wat niet correct bleek te zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat het bezwaar van verzoekster geen goede kans van slagen heeft, maar ziet desondanks aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en kent verzoekster met ingang van 1 augustus 2022 een bijstandsuitkering toe, tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan verzoekster. De uitspraak benadrukt de belangenafweging tussen de verzoekster en verweerder, waarbij de voorzieningenrechter rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van verzoekster en de risico's van haar huidige situatie.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2666

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , uit [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. H.L. Thiescheffer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden(verweerder)
(gemachtigde: M. Tanahatoe).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 5 augustus 2022. In dit bestreden besluit heeft verweerder de aan verzoekster toegekende bijstand ingetrokken met ingang van 1 juli 2022. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, mr. M. Bou-Asrar als waarnemer van de gemachtigde van verzoekster, [naam 2] , R. Afak als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Verzoekster verblijft sinds 2018 in Nederland en heeft asiel gevraagd. Aan haar is inmiddels een verblijfsvergunning verleend. Zij heeft zich gevestigd in [woonplaats] .
2.2.
Op 16 maart 2022 heeft verzoekster bij verweerder een aanvraag om een bijstandsuitkering ingediend. Bij vraag 4.1 heeft zij ingevuld dat zij alleenwonend is. Bij vraag 4.6 heeft ingevuld dat zij ongehuwd is en nooit gehuwd is geweest. Verweerder heeft verzoekster een bijstandsuitkering alleenstaande verleend met ingang van 4 april 2022.
2.3.
In mei 2022 is M.H. [naam 3] , sinds 2 november 2012 echtgenoot van verzoekster, vanuit Iran naar Nederland gekomen in het kader van gezinshereniging. [naam 3] is, na aanmelding bij de autoriteiten, ingetrokken in de woning van verzoekster. Officieel woont hij vanaf 1 juli 2022 in de woning.
2.4.
Op 12 juli 2022 heeft verzoekster bij de politie aangifte gedaan van mishandeling en bedreiging door [naam 3] . Op dezelfde datum heeft verzoekster elders onderdak gezocht.
2.5.
Na bemiddeling is verzoekster vanaf 26 juli 2022 weer gaan wonen in haar eigen woning. [naam 3] verblijft daar ook nog. Op 2 augustus 2022 is namens verzoekster bij de civiele rechter een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. Het verzoek strekt tot het bepalen dat verzoekster bij uitsluiting van [naam 3] gerechtigd zal zijn tot het gebruik van de woning met het bevel dat [naam 3] de woning dient te verlaten en niet meer mag betreden.
2.6.
In het bestreden besluit van 5 augustus 2022 noemt verweerder als reden voor de intrekking van de bijstand dat verzoekster per 1 juli 2022 is gaan samenwonen. Daarmee vervalt het zelfstandige recht van verzoekster op uitkering voor een alleenstaande. Verzoekster en [naam 3] moeten gezamenlijk een aanvraag indienen als zij menen recht te hebben op een uitkering.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder terecht opmerkt dat verzoekster bij het indienen van haar aanvraag de onjuiste opgave heeft gedaan dat zij ongehuwd was. Voorts stelt verweerder terecht dat verzoekster, nu zij in dezelfde woning verblijft als haar echtgenoot, geen recht heeft op bijstand als alleenstaande. Het bezwaar van verzoekster heeft daarom geen goede kans van slagen.
4.2.
Volgens een rapport dat verweerder heeft opgemaakt, heeft [naam 3] verklaard voorafgaand aan zijn vertrek uit Iran twee restaurants en een huis te hebben verkocht. Er is dus een aanzienlijk kans dat een eventuele gezamenlijke aanvraag van verzoekster en [naam 3] om bijstand afgewezen zal worden omdat zij over voldoende vermogen beschikken om in hun bestaan te voorzien.
4.3.
In zoverre is er geen aanleiding om een voorziening te treffen.
5. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekster die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van verweerder die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de aangevoerde argumenten als volgt af.
5.1.
De problemen waarin verzoekster is geraakt na de nareis van haar echtgenoot, liggen in beginsel in de risicosfeer van verzoekster zelf. Daar staat tegenover dat zij veel onderneemt om die problemen aan te pakken. Zo heeft zij aangifte gedaan, heeft zij haar gemachtigde verzocht om te komen tot een procedure tot echtscheiding en is er namens haar een verzoek ingediend bij de civiele voorzieningenrechter om aan [naam 3] de toegang tot de woning te ontzeggen. Om de kansen in die procedure niet te schaden is zij, ondanks de bijzonder slechte verhouding met [naam 3] en ondanks diens aanwezigheid daar, weer in de woning getrokken.
5.2.
Voor verzoekster zal het zonder bijstand moeilijk zijn de huur te betalen. Een huurachterstand kan ertoe leiden dat zij om die reden haar woning verliest. De suggestie van verweerder dat verzoekster haar toevlucht kan zoeken tot een opvang als Fier Fryslân, waarna zij mogelijk wel recht heeft op bijstand als alleenstaande, brengt het risico met zich dat zij minder sterk zal staan in de procedure bij de civiele rechter.
5.3.
De voorzieningenrechter acht het op dit moment aannemelijk dat verzoekster over enige tijd weer als enige bewoner in haar woning zal verblijven. Dan zal er in beginsel weer de situatie bestaan dat zij als alleenstaande recht heeft op bijstand.
5.4.
Om bovengenoemde redenen zijn de belangen van verzoekster bij het treffen van een voorziening groot. Daartegenover acht de voorzieningenrechter de kans niet groot dat het treffen van een voorziening er uiteindelijk, bij beoordeling achteraf, toe leidt dat zonder rechtsgrond bijstand wordt verleend. Het algemeen belang zal daarom vermoedelijk niet worden geschaad door het verstrekken van een voorschot.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat verweerder aan verzoekster met ingang van 1 augustus 2022 bij wijze van voorschot een bijstandsuitkering toekent, dit alles tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
7. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, moet verweerder het griffierecht aan verzoekster vergoeden. Daarom krijgt verzoekster ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde, dan wel zijn waarnemer, heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de voorlopige voorziening toe, in die zin dat verweerder aan verzoekster met ingang van 1 augustus 2022 bij wijze van voorschot een bijstandsuitkering toekent, naar de voor haar geldende bijstandsnorm, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan verzoekster moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.