ECLI:NL:RBNNE:2022:3197

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
LEE 22/2533
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake Participatiewet en recht op bijstand

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 2 september 2022, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekers, vertegenwoordigd door mr. B. van Dijk, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, dat hun uitkering op grond van de Participatiewet (Pw) heeft ingetrokken. De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 24 augustus 2022, waarbij ook de gemachtigde van de verweerder, T. van der Veen, aanwezig was.

De zaak draait om de vraag of verzoekers over de middelen beschikken om in hun noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien. De voorzieningenrechter constateert dat verzoekers niet alle gevraagde gegevens hebben aangeleverd, waaronder bankafschriften en bewijsstukken van hun onderneming. Dit gebrek aan informatie maakt het onmogelijk om te bepalen of verzoekers recht hebben op bijstand. De voorzieningenrechter wijst erop dat de intrekking van de uitkering door verweerder gebaseerd was op een onjuiste rechtsgrond, maar dat dit in bezwaar kan worden hersteld.

Desondanks ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen, omdat verzoekers nog steeds niet de benodigde gegevens hebben verstrekt. De voorzieningenrechter benadrukt dat het ontbreken van relevante informatie betekent dat niet kan worden vastgesteld of verzoekers recht hebben op bijstand. De voorzieningenrechter besluit het verzoek af te wijzen en stelt dat er geen aanleiding is voor proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2533

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2022 in de zaak tussen

[namen], uit [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. B. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen, verweerder
(gemachtigde: T. van der Veen).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van verweerder van 12 april 2022 met betrekking tot de toepassing van de Participatiewet (Pw).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 24 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker [naam] , de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1.1.
Bij brief van 13 december 2021 heeft verweerder verzoekers opgeroepen voor een gesprek op 23 december 2021. In de brief deelt verweerder onder meer mee dat verzoekers de volgende originele bewijsstukken mee moeten nemen:
- alle afschriften van bank-, giro- en spaarrekeningen vanaf 1 januari 2020;
- inschrijfbewijs Kamer van Koophandel van WT Welcome Agency;
- jaarrekening onderneming van de laatste drie jaar;
- afschrift van alle bank-, giro- en spaarrekeningen van de bedrijfsrekening vanaf 1 januari 2016.
1.2.
Bij besluit van 23 december 2021 heeft verweerder per gelijke datum de uitkering van verzoekers op grond van de Pw opgeschort met als reden dat verzoekers niet alle gegevens hebben ingeleverd die nodig zijn voor het onderzoek. Tevens is verzocht om afschriften van de onder 1.1. vermelde bank-, giro- en spaarrekeningen over te leggen alsmede het inschrijfbewijs van de Kamer van Koophandel van WT Welcome Agency.
1.3.
Bij (bestreden) besluit van 12 april 2022 heeft verweerder de uitkering van verzoekers ingetrokken met ingang van 23 december 2021. Daarnaast heeft verweerder het recht op uitkering ingetrokken met ingang van 1 januari 2020 en de betaalde uitkering over de periode 1 januari 2020 tot en met 31 december 2021 teruggevorderd. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
1.4.
Op 30 juni 2022 hebben verzoekers een nieuwe aanvraag ingediend. Bij besluit van 27 juli 2022 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld omdat verzoekers niet de door verweerder op 18 juli 2022 gevraagde informatie hebben aangeleverd.
2.1.
In het bestreden besluit van 12 april 2022 heeft verweerder de intrekking gebaseerd op artikel 54, vierde lid, van de Pw. In deze procedure heeft verweerder erkend dat dit een onjuiste rechtsgrondslag is gezien de omstandigheid dat de opschorting langer dan acht weken heeft geduurd. Verweerder is voornemens dit in bezwaar te herstellen door te bepalen dat het recht op bijstand wordt ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Pw.
2.2.
Ter zitting is de betekenis voor deze zaak van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395, besproken. De CRvB spreekt daarin uit dat het niet aanleveren van bankafschriften op zichzelf niet aangemerkt kan worden als een schending van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pw. Wel zou dit kunnen leiden tot een schending van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw. Artikel 54, derde lid, van de Pw spreekt echter alleen over intrekking wegens schending van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pw en niet over intrekking wegens schending van de medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de Pw.
2.3.
De voorzieningenrechter overweegt dat, gezien het voorgaande, het niet vanzelf spreekt dat verweerder de gebreken van het besluit van 12 april 2022 in de heroverweging kan herstellen. Het bezwaar tegen dit besluit heeft daarom een goede kans van slagen.
3. Bij afweging van de betrokken belangen ziet de voorzieningenrechter desondanks geen aanleiding om een voorziening te treffen. De voorzieningenrechter licht dit als volgt toe.
3.1.
Zoals vermeld onder 1.4, hebben verzoekers nog altijd niet de gegevens aangeleverd die verweerder nodig acht. Dit geldt deels ook voor de gegevens die onder 1.1. en 1.2. zijn genoemd. Tijdens de zitting hebben verzoekers niet voldoende duidelijk gemaakt waarom dit niet mogelijk is geweest. Daarnaast is het verweerder tijdens het onderzoek
gebleken dat verzoekers ook betrokken zijn bij de Stichting Nyenyeri Club, hetgeen verweerder voordien onbekend was. Verzoekers hebben verklaard dat betrokkenen vijf euro per maand betalen, maar verzoekers hebben niet vermeld om hoeveel mensen dit gaat, of er vermogen zit in de stichting en zo ja, wat het vermogen is van de stichting. Verzoekers dienen deze informatie nog te verschaffen. Dat de stichting niet meer bestaat, zoals verzoekers ter zitting hebben gesteld, ontslaat hen nog niet van de verplichting genoemde informatie te verstrekken.
3.2.
Het nog steeds ontbreken van relevante gegevens betekent dat het niet mogelijk is om vast te stellen of verzoekers wel of niet over de middelen beschikken om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Pw. Daardoor is het onduidelijk of er recht op bijstand bestaat.
3.3.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder opgemerkt dat in bezwaar samen met verzoekers gekeken zal worden wat de feitelijke situatie is en wat dit betekent voor het recht op uitkering. De voorzieningenrechter acht dit nu de meest aangewezen actie.
3.4.
Onder die omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te bepalen dat verweerder over dient te gaan tot hervatting van de uitkering.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
5. Voor veroordeling van een partij in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage
Participatiewet
Artikel 11
1. Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
2. Met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a.vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b.vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.