ECLI:NL:RBNNE:2022:3195

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2022
Publicatiedatum
31 augustus 2022
Zaaknummer
210897
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en aansprakelijkheid bij verloren kunstwerk van erflater

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, vorderde [zoon erflater], procederend voor zichzelf en als gevolmachtigde van [zoon 2 erflater], schadevergoeding van [gedaagde] wegens het verloren gaan van een tekening van de bekende Japanse kunstenares Yayoi Kusama, die tot de nalatenschap van erflater behoorde. De zaak kwam voor de rechtbank na een reeks van correspondentie en schikkingsvoorstellen tussen de partijen, waarin [gedaagde] een schadevergoeding had aangeboden, maar de erfgenamen een aanzienlijk hoger bedrag eisten. De rechtbank beoordeelde of [gedaagde] onrechtmatig had gehandeld door de tekening verloren te laten gaan en of zij aansprakelijk was voor de schade die de erfgenamen hadden geleden.

De rechtbank concludeerde dat [zoon erflater] niet voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde] een rol had gespeeld in het verloren gaan van de tekening. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding niet nietig was, maar dat de vordering van [zoon erflater] niet kon worden toegewezen. De rechtbank wees de vorderingen van [zoon erflater] af en veroordeelde hem in de proceskosten van [gedaagde]. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK Noord-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Groningen
Zaaknummer: C/18/210897 / HA ZA 22-2
Vonnis van 24 augustus 2022
in de zaak van
[zoon erflater],
procederend voor zichzelf en als gevolmachtigde van [zoon 2 erflater],
wonende te [woonplaats 1],
eiser,
advocaat: mr. A. Jeulink te Groningen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde,
advocaat: mr. J.A. Jansens van Gellicum te Utrecht.
Partijen zullen hierna [zoon erflater] en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 16 maart 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 31 mei 2022.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 3 augustus 2019 is [erflater] (hierna: erflater) overleden. [zoon erflater] en [zoon 2 erflater] (hierna: [zoon 2 erflater]) zijn de twee zonen van erflater.
2.2.
Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Ingevolge de wettelijke bepalingen heeft erflater [zoon erflater] en [zoon 2 erflater] als zijn enige erfgenamen achtergelaten. [zoon erflater] heeft de nalatenschap beneficiair aanvaard. De nalatenschap van erflater dient daarom op grond van artikel 4:202 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) overeenkomstig de voorschriften van afdeling 3 van titel 6 van Boek 4 BW te worden vereffend. Op grond van artikel 4:195 BW zijn [zoon erflater] en [zoon 2 erflater] gezamenlijk vereffenaar.
2.3.
Op 28 mei 2020 heeft [zoon 2 erflater] aan [zoon erflater] een boedelvolmacht gegeven om hem in alle opzichten te vertegenwoordigen ter zake van de vereffening van de nalatenschap.
2.4.
Vanaf 2000 woonden erflater en [gedaagde] in hetzelfde appartementencomplex aan de [appartementencomplex] in Groningen. [gedaagde] is erflater vanaf 2004 mantelzorg gaan bieden. Vanaf 2006 is [gedaagde] op grond van het aan erflater verstrekte persoonsgebonden budget fulltime voor erflater gaan zorgen.
2.5.
In het voorjaar van 2008 zijn erflater en [gedaagde] verhuisd naar het appartement aan de [straat]. Erflater heeft daar, tot zijn overlijden op 3 augustus 2019, met [gedaagde] gewoond. Na het overlijden van erflater is [gedaagde] in het appartement blijven wonen.
2.6.
Bij brief van 7 november 2019 heeft [zoon erflater] aan [gedaagde] kenbaar gemaakt dat een aantal spullen van erflater door zijn overlijden eigendom zijn geworden van [zoon erflater] en dat hij deze in bezit wil nemen. [zoon erflater] verwijst daarbij naar de bijlage bij de brief, waarin onder meer is genoemd:
Tekening van Y. Kusama. Een vanuit de duisternis opdoemende ei-vorm. Geconstrueerd uit iets gelijkend op een hexonaal vlechtwerk van riet. Geschenk kunstenaar n.a.v. fotosessie. Formaat ca. 20 x 30 cm
2.7.
Bij brief van 27 februari 2020 heeft de advocaat van [zoon erflater] aan [gedaagde] verzocht om voor 10 maart 2020 te laten weten wanneer [zoon erflater] de zaken van erflater, waaronder de kunstwerken die [zoon erflater] in (onder meer) zijn brief van 7 november 2019 heeft genoemd, bij haar kan komen ophalen.
2.8.
In reactie daarop heeft de (toenmalige) advocaat van [gedaagde] in haar brief van 23 april 2020 kenbaar gemaakt dat erflater tot aan zijn overlijden zelf de regie voerde over zijn leven. Verder heeft zij een opsomming gegeven van de roerende zaken die in bezit zijn van [gedaagde] en aan erflater toebehoorden. Daarbij is de tekening van Kusama niet genoemd.
2.9.
Omstreeks juni 2020 heeft de broer van [gedaagde] veilinghuis Sotheby’s benaderd voor een waardevaststelling van de tekening van Kusuma. Daarbij heeft hij de tekening als volgt omschreven:
Een tekening in grijs zwarte tinten op een witte ondergrond, formaat circa 20 bij 30 cm. Afgebeeld is een vanuit een duisternis opdoemende ei vorm. Geconstrueerd uit iets gelijkend op een hexagonaal vlechtwerk van riet. (Deze info is afkomstig van de ervan de [erflater]). Mw [gedaagde] heeft daar vanuit haar herinnering aan toegevoegd: de voorstelling lijkt op een kring van paddenstoelen. De tekening door mw Kusama als tegenprestatie voor een fotosessie aan [erflater] is geschonken vermoedelijk in de periode: jaren zestig vorige eeuw
2.10.
In haar brief van 16 juni 2020 heeft de (toenmalige) advocaat van [gedaagde] het volgende kenbaar gemaakt:
Mijn cliënte biedt voor de kunstobjecten die verloren zijn gegaan, waaronder (…) pentekening Kusama, (…) een schadevergoeding ten bedrage van €4.000,00 aan.
(…)
Dit is de waarde die door cliënte aan deze kunstobjecten wordt toegekend. Wanneer deze waarde in de hoofde van uw cliënt te laag is, zal er taxatie moeten plaatsvinden door een in overleg aan te wijzen deskundige.
2.11.
Medio augustus 2020 heeft [gedaagde] aan [zoon erflater] een hogere schadevergoeding voor de verloren gegane kunstwerken aangeboden. Zij heeft dit gedaan op basis van de mededeling van Sotheby’s dat een kunstwerk van Kusama uit dezelfde periode als de tekening op een veiling in New York € 17.500,00 heeft opgebracht, maar daarbij rekening houdend dat dat kunstwerk kleur bevatte en tevens wat groter was, hetgeen waardeverhogend is.
2.12.
Bij brief van 24 november 2020 heeft de advocaat van [zoon erflater] de advocaat van [gedaagde] geïnformeerd over een gevonden foto van het tweelingwerk van de tekening van Kusama. Deze foto is met de brief meegezonden. In de brief is ook kenbaar gemaakt dat [zoon erflater] op de website van Artnet een vergelijkbaar werk is tegengekomen. Gelet daarop heeft [zoon erflater] een schadevergoeding gevraagd van € 125.000,00. [gedaagde] heeft hieraan geen gehoor gegeven.
2.13.
Op 16 februari 2021 heeft de advocaat van [zoon erflater] aan [gedaagde] een schikkingsvoorstel gedaan inhoudende dat [gedaagde] voor 2 april 2021 een bedrag van € 58.000,00 aan de nalatenschap van erflater voldoet. Onderdeel van het voorstel is dat [gedaagde] schriftelijk verklaart dat zij de tekening van Kusama verloren heeft laten gaan, omdat [zoon erflater] vermoedt dat [gedaagde] de tekening nog onder zich heeft.
2.14.
In reactie daarop heeft de broer van [gedaagde] bij brief van 24 februari 2021 aan de advocaat van [zoon erflater] gezonden. In deze brief staat, voor zover van belang, het volgende:
- mw [gedaagde] heeft een tijd lang ten onrechte in de veronderstelling verkeerd mede verantwoordelijk te zijn voor het feit dat de tekening niet / niet meer aanwezig is. E.e.a. heeft te maken met het feit dat zij, om zich een beeld te kunnen vormen van de gevorderde tekening, uitsluitend moest baseren op een beschrijving van de tekening. Met die beschrijving wordt bedoeld de tekst die de heer [zoon erflater] m.b.t. de tekening heeft opgenomen in een overzicht dat door hem als inventaris is betiteld.
- de erven [erflater] hebben inmiddels extra informatie verschaft die een gedetailleerder beeld geeft van de tekening. Ik verwijs in deze naar uw mail met bijlagen die mw [gedaagde] op 5/1 j.l van u heeft mogen ontvangen.
- Mw [gedaagde] is op basis van de informatie betreffende de gevorderde tekening waarover zij nu beschikt tot de conclusie gekomen dat zij een dergelijke tekening nooit onder ogen heeft gehad en derhalve geen aansprakelijkheid accepteert voor het niet kunnen afgeven daarvan.
Uit het bovenstaande kunt u opmaken dat van de onderlinge regeling die u per 16/2 heeft voorgesteld geen sprake kan zijn.
2.15.
De advocaat van [zoon erflater] heeft vervolgens in haar e-mail van 25 maart 2021 aan [gedaagde] opgemerkt dat door de brief van 16 juni 2020 vast staat dat [gedaagde] de tekening van Kusama verloren heeft laten gaan en dat zij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [zoon erflater] en [zoon 2 erflater]. Verder heeft de advocaat van [zoon erflater] aangegeven dat het onwaarschijnlijk is dat [gedaagde] het werk nooit heeft gezien, gelet op de aan haar toegeschreven toevoeging van de omschrijving van de tekening in de e-mail aan Sotheby’s. [zoon erflater] heeft nogmaals voorgesteld om tot afwikkeling van de zaak te komen door betaling door [gedaagde] van € 58.000,00.
2.16.
Bij brief van 29 april 2021 heeft de advocaat van [zoon erflater] haar standpunt herhaald en [gedaagde] nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om de kwestie in onderling overleg te regelen. [zoon erflater] heeft voorgesteld de waarde van de tekening te laten bepalen door Sotheby’s. Partijen zijn echter niet tot een regeling gekomen.

3.Het geschil

3.1.
[zoon erflater] vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht verklaart dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [zoon erflater], zowel handelend voor zich en als gevolmachtigde van [zoon 2 erflater], als gevolg waarvan [zoon erflater], zowel handelend voor zich en als gevolmachtigde van [zoon 2 erflater], schade heeft/hebben geleden ter hoogte van € 234.101,00 althans van een hoogte door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
II. [gedaagde] veroordeelt om aan [zoon erflater], zowel handelend voor zich en als gevolmachtigde van [zoon 2 erflater], binnen 7 dagen na betekening van het vonnis tegen bewijs van betaling een bedrag van € 234.101,00 aan schadevergoeding te betalen, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente van artikel 6:119 BW over dat bedrag vanaf de dag van dagvaarding tot de algehele voldoening ervan;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten en in de nakosten, beide te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis en beide te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van het in deze te wijzen vonnis tot aan de dag van algehele voldoening.
3.2.
[zoon erflater] heeft gesteld dat [gedaagde] met het verloren laten gaan van de tot de nalatenschap van erflater behorende tekening van Kusama ex artikel 6:162 BW een onrechtmatige daad heeft gepleegd jegens de erfgenamen van erflater, [zoon erflater] en [zoon 2 erflater]. Ten gevolge daarvan hebben [zoon erflater] en [zoon 2 erflater] schade geleden. Die schade bedraagt € 234.101,00.
3.3.
[gedaagde] heeft verweer gevoerd. Zij concludeert tot nietigverklaring van de dagvaarding, althans tot afwijzing van de vorderingen van [zoon erflater], met hoofdelijke veroordeling van de erfgenamen in de kosten van deze procedure, uitvoerbaar bij voorraad.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Geen nietigheid dagvaarding
4.1.
Allereerst heeft [gedaagde] betoogd dat de dagvaarding op grond van het bepaalde in artikel 111 lid 2 sub d Rv en artikel 120 lid 1 Rv nietig moet worden verklaard. Zij heeft aangevoerd dat [zoon erflater] niets heeft gesteld of bewezen ten aanzien van de rol die [gedaagde] zou hebben gespeeld bij het kennelijk verloren gaan van de tekening. Het wordt haar, aldus [gedaagde], daardoor onmogelijk gemaakt zich deugdelijk te verweren.
4.2.
Artikel 111 lid 2 onder d Rv schrijft voor dat de dagvaarding de gronden van de eis moet vermelden. Daaronder moet worden verstaan de feitelijke grondslag van de vordering en dus een complex aan feiten dat in verband is gebracht met de ingeroepen rechtsgevolgen. Volgens artikel 120 lid 1 Rv moet het voorschrift op straffe van nietigheid worden nageleefd. Als de gedaagde in het geding verschijnt, zo is in artikel 122 lid 1 Rv bepaald, en hij beroept zich op de nietigheid van het exploot van dagvaarding, dan verwerpt de rechter dat beroep indien naar zijn oordeel het gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
4.3.
[zoon erflater] heeft in zijn dagvaarding weliswaar niet met zoveel woorden gesteld wanneer en op welke manier [gedaagde] de tekening verloren zou hebben laten gaan, maar het is naar het oordeel van de rechtbank voor [gedaagde] wel voldoende duidelijk waartegen zij zich dient te verweren. Haar wordt immers verweten dat zij jegens [zoon erflater] en [zoon 2 erflater] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij volgens [zoon erflater] een tekening die tot de nalatenschap zou moeten behoren verloren heeft laten gaan. Het blijkt voldoende duidelijk uit de dagvaarding duidelijk welke tekening [zoon erflater] bedoelt. Naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde] daardoor niet onredelijk in haar belangen geschaad. De zaak zal hierna dan ook inhoudelijk worden behandeld.
Onrechtmatige daad?
4.4.
Op grond van artikel 6:162 BW is hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, die aan hem kan worden toegerekend, verplicht de schade die de ander dientengevolge leidt, verplicht te vergoeden. Voor aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW dient voldaan te zijn aan een vijftal vereisten, te weten: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid van de daad aan de dader, schade, causaal verband tussen daad en schade en relativiteit.
4.5.
[zoon erflater] heeft gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de nalatenschap en daarmee jegens de erfgenamen door het verloren laten gaan van de tot de nalatenschap van erflater behorende tekening van Kusama. [zoon erflater] heeft gesteld dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens de nalatenschap en daarmee jegens de erfgenamen door het verloren laten gaan van de tot de nalatenschap van erflater behorende tekening van Kusama. Voor zover [zoon erflater] hiermee heeft bedoeld dat [gedaagde] tijdens het leven van erflater onrechtmatig jegens erflater zelf heeft gehandeld waardoor thans een aanspraak uit onrechtmatige daad vanuit de nalatenschap op [gedaagde] bestaat, houdt dat geen stand. [gedaagde] heeft namelijk onweersproken aangevoerd dat erflater haar tijdens zijn leven de vrije hand heeft gegeven ten aanzien van (het opruimen van) zijn bezittingen. Indien [zoon erflater] zou hebben bedoeld dat [gedaagde] tijdens leven van erflater onrechtmatig heeft gehandeld jegens [zoon erflater] en [zoon 2 erflater], gaat dat evenmin op. Op dat moment was de tekening van Kusama immers het bezit van erflater en konden [zoon erflater] en [zoon 2 erflater] (als mogelijk toekomstige erfgenamen) nog geen aanspraak maken op de tekening van Kusama. Mocht [zoon erflater] hebben bedoeld dat [gedaagde] ná het overlijden van erflater onrechtmatig heeft gehandeld jegens [zoon erflater] en [zoon 2 erflater], kan dat evenmin worden vastgesteld omdat gesteld noch is gebleken dat de tekening van Kusama na het overlijden van erflater is weggemaakt. [zoon erflater] heeft ook niet gesteld dat de tekening ten tijde van het overlijden van erflater nog in zijn bezit was.
4.6.
[zoon erflater] heeft op de mondelinge behandeling nader toegelicht dat de grondslag van de vordering is geënt op de brief van 16 juni 2020 van de advocaat van [gedaagde]. In die brief heeft zij kenbaar gemaakt dat [gedaagde] voor de kunstobjecten die verloren zijn gegaan, waaronder de tekening van Kusama, een schadevergoeding ten bedrage van € 4.000,00 aanbiedt. Deze brief is volgens [zoon erflater] een reactie op de in het kader van de nalatenschap van erflater geschreven brief van de advocaat van [zoon erflater]. Doordat [gedaagde] in die brief een vergoeding heeft aangeboden aan de nalatenschap heeft zij volgens [zoon erflater] verklaard verantwoordelijk te zijn voor de door haar aangerichte schade. [zoon erflater] heeft gesteld dat [gedaagde] daarmee heeft erkend dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens de nalatenschap.
4.7.
[zoon erflater] heeft zijn vordering derhalve gebaseerd op een mededeling van [gedaagde]. De rechtbank overweegt dat, op het moment dat [gedaagde] deze mededeling deed, enkel een beschrijving van de tekening van Kusama voorhanden was. [gedaagde] heeft echter, nadat zij van [zoon erflater] de foto van het tweelingwerk heeft ontvangen, verklaard dat zij een dergelijke tekening nooit heeft gezien en dat zij dan ook geen aansprakelijkheid voor het verloren gaan van de tekening van Kusama accepteert. Dat [gedaagde] de tekening in de e-mail in juni 2020 van haar broer aan Sotheby’s heeft omschreven als een voorstelling die lijkt op een kring van paddenstoelen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat zij begreep om welke tekening van Kusama het ging. [gedaagde] heeft immers aangevoerd dat het werk dat door haar is omschreven als “
een kring van paddenstoelen in zwarte en grijze tinten, op witte ondergrond” een ander werk is. Volgens [gedaagde] lijkt dat werk in geen enkel opzicht op het werk op de foto’s die de erfgenamen bij dagvaarding hebben overlegd en past het ook totaal niet in de omschrijving die de erfgenamen van dat werk geven, te weten een “
vanuit de duisternis opdoemende ei-vorm gereconstrueerd uit iets gelijkend op een hexagonaal vlechtwerk van riet”. Gelet op deze gang van zaken heeft [zoon erflater] naar het oordeel van de rechtbank er niet gerechtvaardigd op mogen vertrouwen dat [gedaagde], ook in het geval dat er een misverstand zou bestaan over welk kunstwerk bedoeld werd, aansprakelijkheid heeft willen aanvaarden. [zoon erflater] heeft voorts aan zijn stelling, dat [gedaagde] de tekening van Kusama verloren heeft laten gaan dan wel dat zij daarbij een rol zou hebben gespeeld, geen andere feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd. Hij heeft zijn stelling bijvoorbeeld niet nader onderbouwd door aan te geven wanneer [gedaagde] de tekening van Kusama dan zou hebben weggemaakt of wat haar rol zou zijn geweest bij het verloren laten gaan van de tekening.
4.8.
Gezien het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat [gedaagde] een rol heeft gespeeld in het verloren (laten) gaan van de tekening van Kusama. Daarmee kan evenmin worden vastgesteld dat zij onrechtmatig zou hebben gehandeld jegens [zoon erflater] en [zoon 2 erflater]. De vordering van [zoon erflater] zal daarom integraal worden afgewezen.
4.9.
[zoon erflater] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- griffierecht
2.227,00
- salaris advocaat
4.982,00
(2 punten × € 2.491,00)
Totaal
7.209,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen van [zoon erflater], procederend voor zichzelf en als gevolmachtigde van [zoon 2 erflater], af;
5.2.
veroordeelt [zoon erflater] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 7.209,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2022.
c:598