De raadsman heeft de verzoeken als volgt onderbouwd. Alle voornoemde personen hebben een voor verdachte belastende verklaring afgelegd, zodat de verdediging in de gelegenheid gesteld moet worden hen te horen zowel in het kader van de bewijsvraag als de eventuele strafmaat. Verdachte heeft de seksuele handelingen niet betwist, maar wel het ontuchtige karakter daarvan. Zij stelt dat de zorgrelatie tussen haar en [slachtoffer] geen rol speelde bij de seksuele contacten die zij hebben gehad. De getuigen kunnen daar over verklaren. [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat het initiatief uitging van verdachte. [naam 1] heeft zich uitgelaten over de beperkingen van [slachtoffer].
[naam 2] heeft verklaard wat hij van [slachtoffer] heeft gehoord over de relatie met verdachte.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter zitting van 5 april 2022 verzet tegen het horen van de getuigen. De officier van justitie heeft op 9 augustus 2022 geen standpunt ingenomen omtrent het (herhaalde) verzoek tot het horen van getuigen.
Het oordeel van de rechtbank
Tijdens de beraadslaging in raadkamer is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig is geweest.
De rechtbank zal het verzoek tot het horen van [slachtoffer] toewijzen.
Namens de verdediging is het ontuchtige karakter van het handelen van verdachte expliciet betwist. Onder de omstandigheden zoals die thans voorliggen en zonder vooruit te lopen op enig te nemen beslissing, is de rechtbank van oordeel dat het alsnog in het belang van de verdediging is dat zij de gelegenheid krijgt om het [slachtoffer] te horen. Een en ander is overwogen in het kader van de door de rechter te bewaken ‘overall fairness of the trial’ in de zin van artikel 6 EVRM om de verdediging gelegenheid te bieden om aan een slachtoffer vragen te stellen. Het is de rechtbank niet gebleken dat de beperkingen van [slachtoffer] zoals die uit het dossier blijken een beletsel zijn voor toewijzing van het verzoek om hem als getuige te horen.
De rechtbank wijst de verzoeken tot het horen van de getuigen [naam 1] en [naam 2] (wederom) af en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat door [naam 1] aangifte is gedaan namens [instelling 1] (dan wel [instelling 2] waarvan [instelling 1] onderdeel uitmaakt), maar expliciet niet namens [slachtoffer]. Ook worden de beperkingen van [slachtoffer] niet door verdachte betwist. De beperkingen blijken daarnaast uit diverse andere bewijsmiddelen in het dossier (te weten: het informatieve gesprek met de ouders van [slachtoffer], de aangifte van [naam 3] namens [slachtoffer] en het proces-verbaal van bevindingen met als bijlage een behandelplan voor [slachtoffer]). Hetgeen [naam 1] verklaart over de seksuele handelingen die zouden hebben plaatsgevonden, wordt door verdachte niet betwist.
Ten aanzien van [naam 2] is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] en verdachte zelf bij uitstek de aangewezen personen zijn om te verklaren over hun relatie. Van belang hierbij is dat hetgeen [naam 2] verklaart over de relatie tussen [slachtoffer] en verdachte enkel afkomstig is van [slachtoffer]. Verdachte kent hij niet en heeft hij blijkens zijn verklaring nooit zelf gesproken of anderszins meegemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de raadsman ten aanzien van deze beide getuigenverzoeken niet in voldoende mate heeft aangegeven waarom hij deze getuigen zou willen horen en op welke punten hij aan hen vragen zou willen stellen met betrekking tot het ten laste gelegde, waarvan de antwoorden relevant zouden kunnen zijn in het licht van de artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering voor enige in onderhavige strafzaak te nemen beslissing.