ECLI:NL:RBNNE:2022:3088

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
24 augustus 2022
Zaaknummer
C/18/215472 / KG ZA 22-151
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van lijfsdwang bij niet-nakoming van omgangsregeling door de moeder

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 22 augustus 2022 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de man vorderde dat de vrouw, de moeder van hun vierjarige kind, de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling zou naleven. De vrouw had eerder geweigerd om mee te werken aan de omgangsregeling die was vastgesteld in een beschikking van 19 november 2021, waarin was bepaald dat de vader en het kind recht hadden op omgang gedurende maximaal twee uur eens per twee weken. Ondanks eerdere waarschuwingen en het opleggen van dwangsommen, bleef de vrouw in gebreke. De voorzieningenrechter oordeelde dat het niet naleven van rechterlijke uitspraken niet kan worden getolereerd en dat lijfsdwang als laatste redmiddel moet worden ingezet. De voorzieningenrechter heeft de vrouw veroordeeld om mee te werken aan de omgangsregeling en bepaald dat bij niet-nakoming lijfsdwang kan worden opgelegd voor maximaal 24 uur per overtreding, met een maximum van drie keer. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de vrouw. De voorzieningenrechter benadrukte het belang van de omgang voor de ontwikkeling van het kind en de noodzaak om de rechterlijke uitspraken te respecteren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaaknummer C/18/215472 / KG ZA 22/151

Vonnis in kort geding van 22 augustus 2022 in de zaak van

[naam man] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna de man wordt genoemd,
advocaat mr. A.R.H. Baas, die kantoor houdt in Groningen,
en

[naam vrouw] ,

die woont in [woonplaats] ,
en die hierna de vrouw wordt genoemd,
advocaat mr. J.F. Hanus, die kantoor houdt in Groningen.
De voorzieningenrechter wijst als belanghebbende aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
die gevestigd is in Groningen,
en die hierna "de GI" wordt genoemd.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een dagvaarding die aan de vrouw is betekend op 12 augustus 2022. Daarin vordert de man, verkort weergegeven, dat de vrouw de omgangsregeling zoals deze is opgenomen in de beschikking van 19 november 2021 naleeft en dat, in het geval de vrouw de regeling niet naleeft, aan de man verlof wordt verleend lijfsdwang ten uitvoer te brengen van 72 uur per overtreding.
Op 19 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter een brief met bijlagen van de advocaat van de vrouw ontvangen.
Op 22 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter de vordering mondeling behandeld. De voorzieningenrechter heeft toen gesproken met de man, zijn advocaat, de advocaat van de vrouw, mevrouw T.L. Visser, die de GI vertegenwoordigt en mevrouw drs. E. Scholte, die de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: "de Raad") vertegenwoordigt.
De voorzieningenrechter heeft direct mondeling vonnis gewezen en heeft bepaald dat hij de schriftelijke uitwerking in dit vonnis vaststelt.

De feiten

De voorzieningenrechter kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten die blijken uit de onweersproken gebleven inhoud van de processtukken en de daarop tijdens de mondelinge behandeling gegeven en onweersproken gebleven toelichting door partijen.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Zij zijn de ouders van de nu vierjarige [kind] (hierna te noemen " [kind] ").
De man heeft [kind] erkend. Het gezag over [kind] wordt uitgeoefend door de vrouw en [kind] woont bij de vrouw.
[kind] staat sinds 19 december 2018 onder toezicht van de GI.
Bij beschikking van 19 november 2021 is de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 19 december 2022. In dezelfde beschikking heeft de rechtbank als omgangsregeling vastgesteld dat de vader en [kind] recht hebben op omgang met elkaar gedurende maximaal twee uur eens per twee weken op een door de GI te bepalen locatie en door de GI te bepalen begeleiding.
De vrouw heeft aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling niet willen meewerken. Dit heeft ertoe geleid dat de GI op 4 april 2022 een schriftelijke aanwijzing heeft gegeven die er onder meer toe strekt het daarheen te leiden dat de vrouw de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling zal nakomen. In deze schriftelijke aanwijzing is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
"U bent beschikbaar/bereikbaar voor het LJ&R, telefonisch en per mail.
U neemt niet zelfstandig (ad hoc) beslissingen over het stoppen van de omgang. U houdt zich aan de door de rechtbank vastgelegde omgangsregeling tussen [kind] en zijn vader (beschikking d.d. 19 november 2021), zolang deze regeling leidend is. Indien u, na ontvangst van de definitieve schriftelijke aanwijzing, besluit zich niet aan de aanwijzing(en) te houden is Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering voornemens om de rechtbank te vragen de aanwijzingen te bekrachtigen."
De vrouw heeft de schriftelijke aanwijzing niet nageleefd waardoor de GI de kinderrechter heeft verzocht de schriftelijke aanwijzing te bekrachtigen. Bij beschikking van 24 mei 2022 heeft de kinderrechter op verzoek van de GI de schriftelijke aanwijzing bekrachtigd.
Omdat ook die schriftelijke aanwijzing en de bekrachtiging daarvan niet tot een gedragsverandering bij de vrouw heeft geleid, heeft de man zich in een kort geding nakoming van de omgangsregeling op straffe van verbeurte van een dwangsom gevorderd.
Bij vonnis van 2 juni 2022 heeft de voorzieningenrechter de vrouw veroordeeld om uitvoering te geven aan de omgangsregeling zoals die is bepaald in de beschikking van 19 november 2021 en is bepaald dat de vrouw aan de man een dwangsom van € 75,- verbeurt voor iedere keer dat zij niet volledig de omgangsregeling naleeft.
Ook de versterking van de verplichting tot nakoming van de omgangsregeling met een dwangsom, heeft tot niets geleid. De vrouw weigert de omgangsregeling na te komen en zij houdt ieder contact met de GI af.
De vrouw heeft door haar weigering inmiddels dwangsommen verbeurd. De vrouw heeft aangegeven dat zij het verbeuren van dwangsommen op de koop toeneemt. De deurwaarder, belast met de incasso van de inmiddels verbeurde dwangsommen, heeft gerapporteerd dat de vrouw onvoldoende verhaal biedt om de verbeurde dwangsommen volledig te kunnen incasseren.

De beoordeling

Waar gaat het om in deze zaak?
Het gaat in deze zaak om het uitgangspunt dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nagekomen en dat niet geduld kan worden dat personen niet aan die verplichting tot nakoming voldoen. Toepassing van lijfsdwang om tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak te komen dient daarbij, gelet op het vrijheidsbenemende karakter van dit dwangmiddel, echter alleen te worden ingezet als laatste redmiddel, omdat niets anders blijkt te werken. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of dit laatste redmiddel moet worden ingezet. Hij betrekt in die beoordeling van de belangen van de nu vier jaar oude [kind] . Die belangen worden gediend met de nakoming van de omgangsregeling, maar die belangen worden ook geschaad als zijn moeder, die voor hem zorgt, gedetineerd wordt omdat zij de door de omgangsregeling niet wil nakomen
Wat wil de man dat de voorzieningenrechter beslist?
De man wil dat de voorzieningenrechter bepaalt dat de vrouw de omgangsregeling zoals deze is opgenomen in de beschikking van 19 november 2021 dient na te leven en, voor het geval de vrouw niet overgaat tot naleving van de beschikking, aan de man verlof wordt verleend om over te gaan tot lijfsdwang. De man heeft erop gewezen dat alles wat hij en de GI hebben ondernomen om tot omgang te komen, vergeefs is geweest.
Wat wil de vrouw dat de voorzieningenrechter beslist?
De vrouw is net als bij alle voorgaande zittingen na het geven van de beschikking van 19 november 2021 niet verschenen voor de mondelinge behandeling. Haar advocaat heeft daarom voor haar het woord gevoerd en uitgelegd, samengevat weergegeven, dat de vrouw niet wil meewerken om de redenen die zijn opgesomd in het verzoekschrift ontzegging omgangsregeling zoals hij dat inmiddels bij de rechtbank heeft ingediend. Verder heeft hij toegelicht dat de vrouw ook vindt dat de vastgestelde omgangsregeling te beperkt is om een band tussen [kind] en zijn vader op te kunnen bouwen en dat zijn vader bovendien kennelijk ongeschikt of niet in staat is tot omgang, zodat de omgangsregeling altijd moet worden begeleid. De advocaat van de vrouw vindt dat bij een eventuele toewijzing van de vordering de duur van de gijzeling moet worden beperkt tot de duur van de gemiste omgang.
Wat adviseert de Raad aan de voorzieningenrechter?
De Raad heeft erop gewezen dat het voor de ontwikkeling van [kind] van belang is dat de vastgestelde omgangsregeling wordt nagekomen, óók als die regeling niet binnen afzienbare termijn kan worden uitgebreid. De Raad heeft uitgelegd, samengevat weergegeven, dat het gelet op de leeftijd en de ontwikkeling van [kind] van belang is dat er wel contact is met zijn vader, hoe beperkt dat contact ook is. De Raad heeft verder zijn zorgen geuit over de situatie die ontstaat als de vrouw volhardt in haar weigering de zorgvuldig tot stand gekomen omgangsregeling na te komen. Als de vrouw gedetineerd wordt, wie zorgt dan voor [kind] ? De Raad heeft de hoop uitgesproken dat de vrouw besluit om alsnog mee te werken, zodat voorkomen kan worden dat zij daadwerkelijk wordt gedetineerd, met alle gevolgen voor [kind] van dien. Die zal natuurlijk van die detentie het nodige meekrijgen. De Raad meent dat op dit moment een uithuisplaatsing (nog) niet een alternatief is ten opzichte van een eventuele gijzeling van de vrouw, omdat de uithuisplaatsing er hoe dan ook toe leidt dat [kind] voor langere tijd uit huis wordt geplaatst. De Raad heeft erop gewezen dat de uithuisplaatsing wel in beeld komt als de situatie zich zo ontwikkelt dat die gijzeling vaker plaatsvindt dan één keer. De Raad heeft vanuit het belang van [kind] geadviseerd de vordering toe te wijzen, maar de duur van de gijzeling van de moeder te beperken tot maximaal 24 uur per overtreding.
Wat vindt de GI dat de voorzieningenrechter moet beslissen?
De GI sluit zich aan bij de zienswijze van de raad. De GI heeft uitgelegd, samengevat weergegeven, dat er niets is veranderd aan de zijde van de vrouw. Zij houdt ieder contact af en is niet bereid de omgangsregeling na te komen. De GI hoopt dat de moeder onder de dreiging van lijfsdwang alsnog meewerkt aan het uitvoeren van de omgangsregeling en zij overweegt, voor het geval dat niet zo is, gelet op de problematiek die speelt en het gegeven dat de moeder ieder contact met de GI afhoudt, dan een uithuisplaatsing te verzoeken.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
De voorzieningenrechter neemt bij de beoordeling tot uitgangspunt dat geen feiten en omstandigheden zijn gesteld waaruit volgt dat één van de voorgaande rechterlijke uitspaken op een feitelijke of juridische misslag berust en dat evenmin nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld of gebleken waaruit volgt dat de feiten waarvan bij het geven van die eerdere uitspraken is uitgegaan, anders lagen dan waarvan is uitgegaan. Evenmin is een (relevante) wijziging van omstandigheden gesteld die tot andere inzichten kan leiden dan die de rechtbank en kinderrechter hebben verwoord in de eerdere uitspraken.
De voorzieningenrechter neemt verder in overweging dat de Raad het schadelijk vindt voor [kind] alsnog langere tijd het contact met zijn vader uitblijft.
Ontdaan van alle franje, gaat het daarom in deze zaak om de vrouw, die meent dat zij zich niet heeft te houden aan wat de rechter beslist en haar eigen inzichten en opvattingen wil laten voorgaan op dat wat de Raad en de GI op grond van onderzoek passend en geboden vinden en wat de rechtbank en kinderrechter vervolgens hebben beslist.
Zorgelijk is de afwijzende houding van de vrouw ten aanzien van de hulpverlening, die met zich brengt dat de ondertoezichtstelling inhoudsloos is geworden, hulpverlening stagneert en [kind] onder gelijkblijvende omstandigheden door de opvoedsituatie, die de vrouw biedt, ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Zorgelijk is ook dat de vrouw niet alleen alle hulpverlening afwijst, iets waar tot zover nog niet door de GI op is ingegrepen, maar ook niet verschijnt bij de rechtszaken die over [kind] en zijn recht op omgang worden gevoerd.
Een en ander brengt met zich dat de voorzieningenrechter zich meer zorgen maakt over de mogelijkheden van de vrouw om toereikend voor [kind] te zorgen, dan zorgen over de gevolgen van een met lijfsdwang afgedwongen contact tussen [kind] en zijn vader.
Die lijfsdwang komt in beeld, omdat alle andere dwangmiddelen vergeefs zijn ingezet. Het niet willen nakomen heeft er eerder toe geleid dat de vrouw dwangsommen zijn opgelegd. Het opleggen van die dwangsommen heeft echter geen enkel effect. De vrouw neemt ze, zoals ze het zelf in haar brieven verwoordt, op de koop toe. Veel ongemak ervaart de vrouw er ook niet van. Haar inkomen is zo beperkt dat incasso van inmiddels verbeurde dwangsommen niet (volledig) mogelijk is. Gelet op het fundamentele karakter van het recht op omgang heeft de man in dit geval terecht gegrepen naar de wettelijke mogelijkheid om lijfsdwang toe te passen.
De voorzieningenrechter heeft tijdens de mondelinge behandeling de vraag gesteld of de toepassing van die lijfsdwang kan worden voorkomen door toepassing van minder ingrijpende middelen waarbij ook is gesproken over een mogelijke uithuisplaatsing. Na een korte schorsing, die is benut om tot overleg te komen tussen de Raad en de GI, heeft de Raad verwoord dat op dit moment de uithuisplaatsing gelet op de duur daarvan meer ingrijpend is dan een kortdurende detentie van de vrouw wanneer zij weer opnieuw besluit de omgang niet na te komen. De Raad gaat er daarbij vanuit dat de vrouw alsnog zal nakomen, gelet op het vooruitzicht van een kortdurende detentie iedere keer als zij dat niet doet.
Tegen de achtergrond van de voorgaande overwegingen heeft de voorzieningenrechter besloten de vordering toe te wijzen op de wijze zoals hierna wordt bepaald, waarbij hij de duur van de lijfsdwang beperkt in overeenstemming met wat de Raad heeft geadviseerd, gelet op het verstrekkende en ingrijpende karakter van de lijfsdwang. Daarnaast zal hij de lijfsdwang beperken tot maximaal drie keer, ervan uitgaande dat wanneer lijfsdwang daadwerkelijk en bij herhaling moet worden toegepast, de GI in lijn met wat de Raad daarover heeft geadviseerd zal besluiten tot een dan minder ingrijpend middel, namelijk een uithuisplaatsing van [kind] .
De voorzieningenrechter beslist verder dat de vrouw moet worden veroordeeld in de op de gebruikelijke wijze te begroten kosten van deze procedure. Hij wijkt in die beslissing af van de in artikel 237, eerste lid, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) gegeven uitgangspunt dat de kosten van de procedure als deze worden gecompenseerd. Voor de afwijking in redengevend dat de vrouw bij herhaling en tegen beter weten in volhardt in haar weigering zich te houden aan wat de rechter beslist en zij daardoor de man noodzaakt haar steeds in rechte te betrekken.
De proceskosten van de man worden tot op heden begroot op een totaalbedrag van € 211,03 aan verschotten (dagvaarding en griffierecht) en € 1.016, aan salaris advocaat.
De rechter vindt het belangrijk dat deze regeling zo wordt uitgevoerd en dat het belang van [kind] bij de uitvoering van deze regeling zwaarder weegt dan het belang dat wordt gediend met een schorsing door het instellen van hoger beroep of herbeoordeling van zijn beslissing in of in een executie kortgeding. Om die reden zal de rechter zijn beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren (vgl. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
Een en ander brengt met zich dat de volgende beslissing moet worden genomen.

De beslissing

De voorzieningenrechter:
veroordeelt de vrouw om mee te werken aan de omgangsregeling conform de beschikking van 19 november 2021 alsmede de schriftelijke aanwijzing en waarbij het eerstvolgende omgangsmoment zal plaatsvinden op 30 augustus 2022;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij lijfsdwang, in die zin dat indien de vrouw niet meewerkt aan de hiervoor genoemde omgangsregeling haar voor iedere overtreding telkens voor de duur ten hoogste 24 uur lijfsdwang kan worden opgelegd met dien verstande dat de lijfsdwang niet vaker dan drie keer ten uitvoer wordt gelegd en bepaalt dat de kosten van de toegepaste lijfsdwang voor rekening komen van de vrouw;
veroordeelt de vrouw in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak aan de zijde van de man begroot op € 526,03;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R. Tromp, voorzieningenrechter, in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2022.
(
fn: MFdV)