Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
1.Procesverloop
2.Feiten
3.Verzoek
4.Beoordeling
5.Beslissing
fn: 433)
Rechtbank Noord-Nederland
In deze zaak heeft de vrouw de rechtbank verzocht om voorlopige voorzieningen met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw en de man zijn op 31 mei 2006 met elkaar gehuwd en hebben twee kinderen, waarvan er één minderjarig is. De vrouw heeft op 3 december 2021 een verzoekschrift ingediend voor het treffen van voorlopige voorzieningen, dat op 6 december 2021 door de rechtbank is ontvangen. De mondelinge behandeling vond plaats op 4 januari 2022, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man op 1 augustus 2021 de echtelijke woning heeft verlaten en sindsdien bij een nieuwe partner verblijft, terwijl de vrouw in de woning blijft wonen.
De rechtbank heeft de behoefte van de minderjarige kinderen vastgesteld op basis van het netto gezinsinkomen van partijen ten tijde van het uiteengaan. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de financiële situatie van de vrouw en de man, waarbij de man een netto inkomen heeft van € 3.368,- per maand en de vrouw een netto inkomen van € 1.620,- per maand. De rechtbank heeft de voorlopige kinderalimentatie vastgesteld op € 413,- per maand voor de minderjarige, met ingang van 3 december 2021, en de partneralimentatie op € 459,- bruto per maand, eveneens met ingang van 3 december 2021.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw toegewezen, waarbij de man verplicht is om de alimentatiebetalingen te doen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, maar de rechtbank heeft het verzoek om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren afgewezen, omdat er geen hoger beroep mogelijk is tegen deze voorlopige voorziening. De beschikking is gegeven door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, lid van de kamer en kinderrechter, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 januari 2022.