ECLI:NL:RBNNE:2022:303

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
181244
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek eenhoofdig gezag na echtscheiding met zorg voor de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 31 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot eenhoofdig gezag over de kinderen van de vrouw en de man, die eerder met elkaar gehuwd zijn geweest. Het huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 29 januari 2014. De vrouw verzocht de rechtbank om voortaan alleen belast te worden met het gezag over de kinderen, omdat er zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen als gevolg van de problematiek tussen de ouders. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat er ernstige zorgen zijn over de kinderen en dat het wijzigen van het gezamenlijke gezag in eenhoofdig gezag van de vrouw geen oplossing biedt voor de bestaande problemen. De RvdK pleitte voor een ondertoezichtstelling van de kinderen en een machtiging tot uithuisplaatsing van de oudste, [minderjarige 1], bij de man.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de kinderen hierdoor in hun sociale en emotionele ontwikkeling worden bedreigd. Beide ouders hebben erkend dat zij er samen niet uitkomen en dat er dringend hulp nodig is. De rechtbank heeft besloten het verzoek van de vrouw af te wijzen, omdat het in het belang van de kinderen niet wenselijk is om het gezag te wijzigen. De rechtbank heeft de kinderen onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend, met de verwachting dat met de inzet van de gezinsvoogd binnen afzienbare tijd verbetering kan worden bereikt in de situatie van de kinderen.

De beschikking is gegeven door mr. G.J. Baken, kinderrechter, en is openbaar uitgesproken. Hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoekers of andere belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rekestnummer: C/17/181244 / FA RK 21-1204
beschikking van de enkelvoudige kamer d.d. 31 januari 2022
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.H. Loos-Horstman, kantoorhoudende te Drachten,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
hierna ook te noemen: de man,
in persoon verschenen.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de vrouw, ontvangen op 10 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 17 januari 2022. Daarbij waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door mr. Loos-Horstman;
- de man;
- [vertegenwoordiger van de raad], namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna aan te duiden met: de RvdK).
De minderjarige [minderjarige 1] is uitgenodigd om afzonderlijk te spreken met de rechter, maar is niet
verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vrouw en de man zijn met elkaar gehuwd geweest. Het huwelijk is ontbonden door echtscheiding op 29 januari 2014.
2.2.
De vrouw en de man zijn de ouders van:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats], hierna ook te noemen: [minderjarige 1];
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2010 in [geboorteplaats], hierna ook te noemen: [minderjarige 2].
2.3.
[minderjarige 2] woont bij de vrouw. [minderjarige 1] is sinds 17 december 2021 (in het vrijwillig kader) tijdelijk uithuisgeplaatst bij de man.

3.Het verzoek

3.1.
De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de vrouw voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over de kinderen.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 1:251a BW na ontbinding van het huwelijk de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen, kan bepalen dat het gezag over het kind aan één ouder kan toekomen indien:
- er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
- wijziging in het gezag anderzinds in het belang van het kind noodzakelijk is.
4.2.
De RvdK heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat de RvdK een rapport heeft ontvangen van Veilig Thuis, welk rapport is opgesteld in december 2021. Uit dit rapport blijkt dat er ernstige zorgen bestaan ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Er is sprake van ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen als gevolg van de problematiek tussen de vrouw en de man. De RvdK geeft aan dat het wijzigen van het gezamenlijke gezag in het eenhoofdige gezag van de vrouw geen oplossing is voor de ontstane problemen. De hulpverlening in het vrijwillige kader, die al op verschillende manieren is ingezet, heeft tot op heden tot niks geleid. Het is belangrijk dat er - in het gedwongen kader - een gezinsvoogd wordt aangesteld die de regie krijgt. De gezinsvoogd kan een plan van aanpak opstellen, zodat partijen stappen kunnen gaan zetten. De vrouw en de man zullen een manier moeten vinden om met elkaar om te gaan, zodat zij samen in overleg kunnen over en voor de kinderen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsvertegenwoordiger de rechtbank mondeling verzocht om een ondertoezichtstelling van de kinderen uit te spreken voor de duur van twaalf maanden, alsmede om een machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de man.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw en de man verkeren al jaren in een partnerstrijd, waar de kinderen de dupe van zijn. Partijen communiceren vrijwel niet meer met elkaar. Er is sprake van veel verwijten over en weer. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun sociale- en emotionele ontwikkeling worden bedreigd. Beide partijen zien in dat zij er samen niet uitkomen en dat er dringend hulp nodig is. De situatie rondom [minderjarige 1] is recent uit de hand gelopen, maar ook ten aanzien van [minderjarige 2] is de situatie zorgelijk. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zowel de vrouw als de man aangegeven akkoord te zijn met de door de RvdK voorgestelde ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en met de tijdelijke uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de man.
4.4.
De rechtbank heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij separate beslissing van 17 januari 2022 (zaak C/17/182276 FJ RK 22/49) voor een periode van een jaar, van 17 januari 2022 tot 17 januari 2023, onder toezicht gesteld van de GI, alsmede aan de GI een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] bij de man verleend, met ingang van 17 januari 2022 tot uiterlijk 17 juli 2022.
4.5.
Met inachtneming van bovenstaande overweegt de rechtbank dat het op dit moment niet in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] is om het verzoek van de vrouw toe te wijzen. De rechtbank volgt daarmee het advies van de RvdK. De kinderen zitten nu weliswaar knel tussen hun ouders, maar de oplossing hiervoor is niet gelegen in het wijzigen van het gezamenlijke gezag in eenhoofdig gezag van de vrouw. Eenhoofdig gezag van de vrouw zal niet zorgen voor de rust waar partijen zo naar verlangen, en zal in de praktijk ook tot verdere complicaties leiden nu [minderjarige 1] niet meer bij zijn moeder verblijft. Het is belangrijk dat partijen samen met de GI een manier vinden om het ouderschap van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vorm te geven, aldus is de rechtbank van oordeel dat het te verwachten is dat met de inzet van de GI binnen afzienbare tijd voldoende verbetering kan komen in de situatie waardoor de kinderen niet meer knel zitten tussen hun ouders. Want hoe het gezag ook wordt vormgegeven, partijen zijn en blijven de ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2].

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst het verzoek van de vrouw af.
Deze beschikking is gegeven te Leeuwarden door mr. G.J. Baken, lid van de kamer, tevens kinderrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op
maandag 31 januari 2022in tegenwoordigheid van de griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
fn: 889