ECLI:NL:RBNNE:2022:3015

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
22 augustus 2022
Publicatiedatum
22 augustus 2022
Zaaknummer
LEE 22/2648
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om bijzondere bijstand voor reiskosten in het kader van de Participatiewet

Op 22 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal. De zaak betreft een verzoek om voorlopige voorziening tegen de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten. Het college had op 7 april 2022 het bezwaar van verzoeker tegen eerdere besluiten ongegrond verklaard, waarbij de aanvraag voor bijzondere bijstand voor reiskosten werd afgewezen. Verzoeker had beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 17 augustus 2022 werd het verzoek behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigde van het college aanwezig waren.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen. Hij oordeelde dat verzoeker onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Hoewel verzoeker stelde dat hij zijn tantes in Gouda en Den Haag frequent moet bezoeken vanwege hun achteruitgaande gezondheid, concludeerde de voorzieningenrechter dat ook andere personen deze rol kunnen vervullen. De kosten van de reizen zijn hoog, maar niet noodzakelijkerwijs onvermijdelijk. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2648

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam] , uit [woonplaats] , verzoeker

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal(het college)
(gemachtigde: W. Vloo).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag om toekenning van een reiskostenvergoeding.
1.2.
Bij besluit van 7 april 2022 heeft het college het bezwaar van verzoeker tegen de besluiten van 11 augustus 2021 en 16 december 2021 ongegrond verklaard. Het besluit van 7 april 2022 houdt in, voor zover hier van belang, de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor reiskosten.
1.3.
Tegen het besluit van 7 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd als LEE 22/1635. Verzoeker heeft tevens verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. In het verweerschrift van 16 augustus 2022 stelt verweerder dat spoedeisend belang ontbreekt. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoeker echter voldoende uitgelegd dat gezien de hoogte van de reiskosten, zie hieronder, gesproken kan worden van spoedeisend belang.
4. Het verzoek betreft de vergoeding van reiskosten die verzoeker maakt om zijn tantes in Gouda en Den haag te bezoeken. Deze tantes hebben feitelijk de ouderlijke rol overgenomen na het vroege overlijden van verzoekers ouders. Vanaf 2015 heeft het college deze kosten vergoed maar het besluit van 7 april 2022 bevat onder meer de afbouw en beëindiging van deze vergoeding. Ter zitting heeft verzoeker toegelicht dat een reis naar Gouda hem in totaal € 101,20 kost. Verzoeker stelt dat het door de achteruitgaande gezondheidstoestand van de tantes noodzakelijk is dat hij frequent, waarbij gedacht moet worden aan een keer in de twee weken, op bezoek gaat.
5.1.
De hierna te noemen wetsartikelen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Hieronder worden deze deels samengevat om het toetsingskader duidelijk te maken.
5.2.
Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, bepaalt dat de betrokkene recht heeft op bijzondere bijstand voor zover hij of zij niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm. Artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet, schrijft voor dat bij het toekennen van bijstand maatwerk wordt verricht.
6. In het besluit van 7 april 2022 stelt het college dat er sprake is van een voorliggende voorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college gesteld dat het hier gaat om voorzieningen die de tantes eventueel kunnen aanvragen. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter kan een voorziening die mogelijk aan iemand anders toekomt, niet aan verzoeker worden tegengeworpen als voorliggende voorziening.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de kosten in kwestie, gezien de gestelde noodzakelijke frequentie en de kosten per keer (zie 4), hoog zijn. Er kan dus niet zonder meer vanuit worden gegaan dat deze kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm.
7.2
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is echter geen sprake van onvermijdelijke en noodzakelijke kosten. Zoals ter zitting is besproken, kunnen ook anderen de rol van ondersteunend familielid of kennis vervullen. Dat deze personen door hun werk niet veel tijd hebben, staat er niet aan in de weg dat de bezoeken verdeeld kunnen worden over deze personen en verzoeker. Terecht stelt het college in het besluit van 7 april 2022 dat niet is gebleken dat juist verzoeker een bijzondere rol vervult in de verzorging van de tantes.
8. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af omdat het niet gaat om uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan.
De voorzieningenrechter merkt ten slotte op dat niet nu al op het beroep kan worden beslist omdat in die procedure ook andere punten dan de reiskostenvergoeding in geschil zijn.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 augustus 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Participatiewet
Artikel 15.
1. Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 18.
1. Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Artikel 35
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.