ECLI:NL:RBNNE:2022:2929

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
16 augustus 2022
Publicatiedatum
17 augustus 2022
Zaaknummer
18/047283-22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging doodslag en mishandeling van ambtenaren in functie

Op 16 augustus 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 24 februari 2022 in Hoogeveen meerdere strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte is beschuldigd van poging tot doodslag op een politieagent, mishandeling van meerdere ambtenaren in functie, bedreiging en vernieling. Tijdens de zitting op 2 augustus 2022 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, en het openbaar ministerie was vertegenwoordigd door de officier van justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een metalen wapenstok op het hoofd van een agent heeft geslagen, wat een aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer met zich meebracht. Daarnaast heeft de verdachte andere agenten mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van een andere persoon, omdat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk de bedreigende woorden had geuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een zorginstelling na detentie. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder de betrokken politieagenten.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Assen
parketnummer 18/047283-22

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

16 augustus 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van
2 augustus 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. D. Jakobs, advocaat te Emmen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] (politieagent eenheid Noord-Nederland) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het lichaam en/of hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, [slachtoffer 1] (politieagent eenheid Noord-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een (metalen) wapenstok op het lichaam en/of hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Hoogeveen, een ambtenaar, [slachtoffer 2]
(politieagent eenheid Noord-Nederland), gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
  • ( met kracht) in de linkerarm van die [slachtoffer 2] te bijten en/of
  • meermalen, althans eenmaal (met kracht) tegen de linkerbeen van die Meijer te trappen/schoppen;
3
hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Hoogeveen [slachtoffer 3] (politieagent eenheid Noord-Nederland), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een (uitgeschoven en opgeheven) wapenstok en/of mes op die [slachtoffer 3] af te lopen en/of die [slachtoffer 3] op zeer korte afstand te naderen;
4
hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Assen, een ambtenaar, [slachtoffer 4] (politieagent eenheid Noord-Nederland) opzettelijk gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door (met kracht) met zijn, verdachtes, hoofd tegen het gezicht van die [slachtoffer 4] te stoten;
5 hij op of omstreeks 24 februari 2022 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk (het glas van) de achterdeur van de woning, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan
[slachtoffer 5] , in elk geval aan een ander toebehoort heeft vernield en/of beschadigd;
6
hij in of omstreeks de periode van 19 februari 2022 tot en met 24 februari 2022 te Hoogeveen, [slachtoffer 6] meermalen, althans eenmaal heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Kankerhoer, ik vermoord je" en/of "Kankerhoer, ik maak je dood" en/of "Kankerhoer, je moet dood", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde. Met betrekking tot feit 6 overweegt de officier van justitie dat op basis van de aangifte, de getuigenverklaring van [naam 1] en het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , inhoudende de tekst van een brief overlast afkomstig van [slachtoffer 5] , er voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is om tot een veroordeling te komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het volgende betoogd.
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft met betrekking tot het primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood heeft gehad. Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw betwist dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Daarnaast heeft zij betoogd dat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Mocht de rechtbank komen tot het aannemen van een aanmerkelijke kans kan, gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage, niet geconcludeerd worden dat verdachte de mogelijke gevolgen van zijn handelen kon overzien.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft betoogd dat de ten laste gelegde bedreiging niet wettig en overtuigend kan worden bewezen omdat verdachte geen opzet heeft gehad op het doen ontstaan van de benodigde vrees, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 4
De raadsvrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 5
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat aangeefster niet de eigenaar is van de ruit, nu het een huurwoning betreft. Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de vernieling niet kan worden bewezen, omdat het opzet op die vernieling ontbreekt.
Ten aanzien van feit 6
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte aangeefster [slachtoffer 6] nooit heeft benaderd op de wijze zoals door haar verklaard. Uit de verklaring van getuige [naam 1] volgt enkel dat verdachte zou hebben gezegd dat hij niet meer met aangeefster wil praten, omdat zij de politie belt. Deze getuige spreekt niet van een bedreiging, enkel over het scheldwoord ‘kankerhoer’. Verdachte erkent dat hij op verschillende momenten dergelijke uitlatingen heeft gedaan, maar deze waren gericht tegen [slachtoffer 6] , de vrouw in zijn hoofd. De verklaringen van getuige [slachtoffer 5] en overbuurvrouw Natasja dragen evenmin bij aan het bewijs. Deze verklaringen lijken niet uit eigen wetenschap te zijn, maar van horen zeggen.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak ten aanzien van feit 6
De rechtbank acht het onder 6 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan in zoverre zal worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Voor een veroordeling van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht moet worden bezien of een persoon zich in de context waarin de uitlatingen zijn gedaan zich ook daadwerkelijk bedreigd kan hebben gevoeld en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen. Verder moet het opzet van de verdachte gericht zijn op zowel het daadwerkelijk op de hoogte raken van de bedreiging door de bedreigde als op het ontstaan van de hiervoor bedoelde vrees. Dit opzet kan ook in voorwaardelijke vorm aanwezig zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier, naast de aangifte, onvoldoende aanknopingspunten voor de vaststelling dat verdachte deze woorden daadwerkelijk heeft geuit tegen en richting [slachtoffer 6] . De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat verdachte aan de woorden ‘Kankerhoer, ik maak je dood’ meerdere keren zou hebben toegevoegd: ‘ [slachtoffer 6] , jij gaat dood.’ Verdachte heeft – desgevraagd – ter terechtzitting bevestigd dat [slachtoffer 6] een stem is in zijn hoofd en hij klaar met haar is. Ook gelet op de inhoud van de Pro Justitia rapportage is de rechtbank van oordeel dat de uitlatingen dan ook moeten worden gezien in de context van verdachtes psychische problemen, waarmee aangeefster bekend is, zoals blijkt uit haar aangifte (PV pg 53). Dat getuige [naam 1] - kort gezegd - heeft verklaard dat hij denkt dat verdachte deze woorden wel in de richting van [slachtoffer 6] heeft geuit, omdat zij in de ten laste gelegde periode vaker het mikpunt is geweest van verdachte, is voor een veroordeling van bedreiging eveneens onvoldoende. De verklaring is enkel gebaseerd op een vermoeden. Ten aanzien van de getuigenverklaring van
[slachtoffer 5] en overbuurvrouw Natasja merkt de rechtbank op dat beiden niet uit eigen waarneming hebben verklaard.
Dit betekent dat onvoldoende is vast komen te staan dat verdachte [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling.
Feiten 1, primair, 2, 3, 4 en 5
De rechtbank acht feiten 1, primair, 2, 3, 4 en 5 wel wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 2 augustus 2022;
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
24 februari 2022, opgenomen op pagina 12 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2022052008 d.d. 7 april 2022, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] ;
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
24 februari 2022, opgenomen op pagina 24 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 2] ;
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
24 februari 2022, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] ;
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
26 februari 2022, opgenomen op pagina 36 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 4] ;
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d.
24 februari 2022, opgenomen op pagina 40 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 5] .
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 (aangever [slachtoffer 1] )
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet op de dood het volgende.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die die handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans op dat gevolg bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte met een uitgeschoven metalen wapenstok met kracht op het hoofd van aangever
[slachtoffer 1] heeft geslagen. Verdachte heeft de wapenstok afgepakt van agent [slachtoffer 2] , die met een slaande beweging uitgeschoven en daarmee vervolgens enkele malen in de richting van het hoofd van de agent geslagen waarbij aangever eenmaal vol op het hoofd is geraakt. Het slaan met een hard voorwerp tegen iemands hoofd kan onder omstandigheden de aanmerkelijke kans opleveren dat aangever als gevolg daarvan komt te overlijden. Het hoofd is immers een kwetsbaar lichaamsdeel met vitale levensfuncties. De rechtbank oordeelt dat dit handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood oplevert. De rechtbank acht vervolgens de aard van verdachtes gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, reeds naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op en geschikt tot het toebrengen van fataal lichamelijk letsel bij aangever, dat hieruit valt af te leiden dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook welbewust heeft aanvaard. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen het Rapport van [naam 2] , inspecteur van politie, docent geweldsbeheersing beroepsvaardigheden
1, waarin onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende is vermeld. De UWS (uitschuifbare wapenstok) is gemaakt van Corbon staal met een gewicht van 540 gram en een lengte van 51 centimeter en kan bij onprofessioneel gebruik ernstig tot zeer ernstig letsel teweeg brengen en mogelijk met de dood tot gevolg. Aangeleerd wordt om nooit op het hoofd te slaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
De stelling van de raadsvrouw dat, gelet op de inhoud van de over verdachte opgemaakte
Pro Justitia rapportage, verdachte de mogelijke gevolgen van zijn handelen niet kon overzien, wordt verworpen. In het geval als het onderhavige waarin met een beroep op een ernstige geestelijke stoornis bij de verdachte het opzet wordt bestreden, moet vooropgesteld worden dat zo’n stoornis slechts aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg staat indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen zou hebben ontbroken.
2Daarvan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn.
Gelet op de conclusie van de psycholoog dat, ondanks de psychose waarin verdachte verkeerde, hij niet geheel buiten de realiteit stond en er ook een ‘boze component’ aanwezig was, oordeelt de rechtbank dat verdachtes geestelijke stoornis niet in de weg staat aan het aannemen van (voorwaardelijk) opzet.
Feit 3
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet het volgende.
Zoals hiervoor is overwogen is voor een veroordeling van bedreiging van belang de context waarin de uitlatingen zijn gedaan en onder zodanige omstandigheden is geschied, dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat deze het leven zou verliezen of slachtoffer zou worden van zware mishandeling.
De rechtbank stelt op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Verdachte is, nadat hij een agent had gebeten en getrapt, een andere agent met een wapenstok op het hoofd had geslagen, met de opgeheven wapenstok op aangeefster afgelopen en haar op zeer korte afstand genaderd. De pogingen daarvoor om verdachte onder controle te krijgen middels het gebruik van pepperspray en taser hadden niet het gewenste resultaat. De rechtbank is van oordeel dat door aldus te handelen onder de gegeven omstandigheden verdachte de vrees heeft doen ontstaan bij aangeefster dat zij het leven zou laten.
Feit 5
De rechtbank overweegt met betrekking tot het (voorwaardelijk) opzet het volgende.
De rechtbank is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat door met kracht te slaan op de ruit van een deur, verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze ruit als gevolg hiervan zou worden vernield. De rechtbank acht daarom bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op het vernielen van die ruit.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht feiten 1 primair, 2, 3, 4 en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair.
hij op 24 februari 2022 te Hoogeveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] (politieagent eenheid Noord-Nederland) opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met kracht met een metalen wapenstok op het hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 24 februari 2022 te Hoogeveen, een ambtenaar, [slachtoffer 2] (politieagent eenheid Noord-Nederland), gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door
  • met kracht in de linkerarm van die [slachtoffer 2] te bijten en
  • meermalen met kracht tegen het linkerbeen van die Meijer te trappen;
3.
hij op 24 februari 2022 te Hoogeveen [slachtoffer 3] (politieagent eenheid Noord-Nederland), heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door met een uitgeschoven en opgeheven wapenstok op die [slachtoffer 3] af te lopen en die [slachtoffer 3] op zeer korte afstand te naderen;
4.
hij op 24 februari 2022 te Assen, een ambtenaar, [slachtoffer 4] (politieagent eenheid NoordNederland) opzettelijk gedurende en terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door met kracht met zijn, verdachtes, hoofd tegen het gezicht van die [slachtoffer 4] te stoten;
5.
hij op 24 februari 2022 te Hoogeveen opzettelijk en wederrechtelijk het glas van de achterdeur van de woning dat aan een ander toebehoort heeft vernield.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair. poging doodslag;
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaargedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaargedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort,vernielen.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de feiten 1, primair, 2, 3, 4, 5 en 6
wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden
(met aftrek van voorarrest) waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, vermeerderd met de door de reclassering genoemde tien werkdagen die nodig zijn om een overbruggingsplek voor verdachte te vinden. Een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou volgens de raadsvrouw niet passend zijn gelet op de bevindingen van de psycholoog voor wat betreft de verminderde toerekenbaarheid.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakt rapportages, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 9 juni 2022, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 24 februari 2022 schuldig gemaakt aan een vijftal strafbare feiten, allen gepleegd te Hoogeveen. Op die bewuste dag is rond 9:30 uur een melding binnengekomen dat verdachte een ruit van een achterdeur zou hebben vernield. Meerdere agenten komen ter plaatse en zien dat verdachte voor zijn huis loopt met een mes in zijn handen. Verdachte reageert niet op aanroepen en is zijn woning binnengegaan en even later weer naar buiten gekomen. Daarop heeft een van de agenten meegedeeld dat hij was aangehouden en dat hij naar de dienstauto moest lopen. Bij de dienstauto wordt verdachte gefixeerd, maar hij verzet zich door één van de agenten in de arm te bijten en tweemaal tegen de knie te schoppen. Terwijl de agenten bezig zijn met het onder controle krijgen van verdachte tast hij de koppelriem van één van de agenten af en weet hij een wapenstok te bemachtigen. Na een schermutseling slaat hij één van de agenten hiermee op zijn hoofd. Daarna loopt verdachte, ondanks dat de agenten tevergeefs hebben gepoogd hem een halt toe te roepen door het gebruik van pepperspray en de taser, met de uitgeschoven wapenstok boven zijn hoofd dreigend richting een andere agent, om vervolgens de wapenstok op de grond te laten vallen en zijn verzet te staken. Ten slotte heeft verdachte in het cellencomplex in Assen een kopstoot uitgedeeld aan een andere agent.
Door het plegen van deze feiten heeft verdachte angst veroorzaakt bij de slachtoffers, die op dat moment bezig waren met de uitoefening van hun politietaak. De agent die door de verdachte met de wapenstok op het hoofd is geslagen, had hierdoor zo ernstig gewond kunnen raken dat hij had kunnen komen te overlijden. Dat het lichamelijke letsel van deze agent beperkt is gebleven tot een aanzienlijke hoofdwond is niet aan het handelen van verdachte te danken. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat de gang van zaken op hen grote impact heeft gehad, in het bijzonder op de drie agenten die volstrekt onverwacht in een situatie terecht kwamen waarin verdachte fors geweld tegen hen heeft gebruikt. Meer in het algemeen overweegt de rechtbank dat slachtoffers van dergelijke misdrijven hiervan nog lang hinder kunnen ondervinden in hun dagelijkse leven. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan. Voorafgaande aan het geweld tegen de agenten heeft verdachte zich ook schuldig gemaakt aan de vernieling van de ruit van de achterdeur van zijn buurvrouw. Hierdoor heeft verdachte gevoelens van onrust veroorzaakt bij het slachtoffer en haar gezin. Ook dit feit rekent de rechtbank verdachte aan.
Verdachte is door R. Steinmann, GZ-psycholoog onderzocht en naar aanleiding van dit onderzoek heeft hij op 4 juni 2022 een Pro-Justitia rapportage uitgebracht.
De psycholoog komt – samengevat - tot de conclusie dat er sprake is van een complexe samenhang tussen een licht verstandelijke beperking (hierna: LVB), een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis, een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis en een stoornis in gebruik van cannabis.
De door de psycholoog vastgestelde problematiek was ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Volgens de psycholoog is er voldoende aanwijzing om aan te nemen dat verdachte psychotisch was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De LVB en de persoonlijkheidsstoornis zijn debet aan de gebrekkige gewetensontwikkeling van verdachte, waardoor hij bij hoge stress, woede en mogelijk ook angst, geneigd is over te gaan op primitief gedrag in de vorm van agressiegebruik. De psycholoog concludeert dat, gelet op onder andere de diagnoses van verdachte, zijn marginale functioneren op alle leefgebieden en de beperkte controle over zijn gedrag als gevolg daarvan, het verleden met geweld en antisociaal gedrag alsmede het gebrekkige inzicht hierin, het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. De psycholoog adviseert om de ten laste gelegde feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusie van de psycholoog verenigen en maakt die tot de hare. De rechtbank zal daarom de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte toerekenen en dit meewegen in de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de rapportages van de reclassering van 28 juni 2022 en 26 juli 2022. De reclassering constateert – samengevat - dat verdachte een belaste voorgeschiedenis kent waarin hij op vijfjarige leeftijd is geadopteerd en slachtoffer is geweest van seksueel misbruik door zijn adoptiebroers. Verdachte ontwikkelde vanaf jonge leeftijd gedrags- en hechtingsproblematiek waardoor hij op twaalfjarige leeftijd uit huis werd geplaatst. Verdachte is herhaaldelijk met politie en justitie in aanraking gekomen vanwege geweldsdelicten, waarbij sprake is van een toename qua ernst. Volgens de reclassering is zowel de kans op algemene recidive als geweldsrecidive hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt door de reclassering ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert derhalve om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling, zoals het [instelling] in [plaats] onmiddellijk na het einde van de detentie, overgang naar ambulante behandeling, begeleid wonen en een middelenverbod. Verdachte heeft ter terechtzitting ingestemd met naleving van die voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering passend en geboden. De rechtbank volgt daarmee de eis van de officier van justitie ondanks het feit dat zij – anders dan de officier van justitie – feit 6 niet bewezen acht. De rechtbank tilt echter met name zwaar aan de feiten 1 tot en met 4 en acht de daarom de straf zoals geëist passend. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals bepleit door de verdediging, acht de rechtbank, niet passend gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 350,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 650,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 350,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 5] , tot een bedrag van € 300,- ter vergoeding van materiële schade en € 500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
[slachtoffer 6] , die heeft verzocht om de door haar omschreven schade te vergoeden zondervermelding van een schadebedrag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de vorderingen van de benadeelde partijen onder 1. van [slachtoffer 1] , onder 2. van [slachtoffer 2] en onder 3. van [slachtoffer 3] allen voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komen. Daarbij heeft de officier van justitie gevorderd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de wettelijke rente toe te passen.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze niet is onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft de officier van justitie opgemerkt dat zij de rechtbank heeft verzocht om de hoogte van de door haar geleden schade vast te stellen. De vordering is onvoldoende onderbouwd en daarom dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] . Indien de rechtbank wel komt tot een bewezenverklaring, heeft de raadsvrouw over de verzochte schadevergoeding geen opmerkingen.
Ten aanzien van feit 2
De raadsvrouw heeft verzocht om de gevorderde immateriële schadevergoeding door benadeelde partij [slachtoffer 2] te matigen gelet op de aard van het letsel.
Ten aanzien van feit 3
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit wat dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] . Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzoekt de raadsvrouw om de gevorderde immateriële schadevergoeding te matigen.
Ten aanzien van feit 5
Met betrekking tot 5 feit heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit wat dient te leiden tot niet ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] . Indien de rechtbank komt tot een bewezenverklaring, verzoekt de raadsvrouw om de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de gestelde schade geenszins is onderbouwd.
Ten aanzien van feit 6
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het voegingsformulier van de benadeelde partij [slachtoffer 6] geen vordering bevat, maar enkel een toelichting op die vordering, zodat er geen schadevergoeding kan worden toegewezen.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot feit 1 primair: benadeelde partij [slachtoffer 1]
De rechtbank acht - gelet op de aard en ernst van het feit - voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder 1, primair. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade volledig toewijzen.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde aan [slachtoffer 1] is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot feit 2: benadeelde partij [slachtoffer 2]
De rechtbank acht - gelet op de aard en ernst van het feit - voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder 2. De hoogte van de vordering is voldoende onderbouwd met een verwijzing naar jurisprudentie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de hoogte van het bedrag te matigen en zal de gevorderde immateriële schade volledig toewijzen.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht aan [slachtoffer 2] , zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot feit 3: benadeelde partij [slachtoffer 3]
De rechtbank acht - gelet op de aard en ernst van het feit - voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde onder 3. De hoogte van de vordering is voldoende onderbouwd met een verwijzing naar jurisprudentie. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de hoogte van het bedrag te matigen en zal de gevorderde immateriële schade volledig toewijzen.
Nu vaststaat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht aan [slachtoffer 3] , zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Met betrekking tot feit 5: benadeelde partij [slachtoffer 5]
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de vordering tot schadevergoeding onvoldoende is onderbouwd. De rechtbank bepaalt dan ook dat de vordering niet ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot feit 6: benadeelde partij [slachtoffer 6]
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het verzoek tot schadevergoeding geen vordering omvat, maar enkel een toelichting over wat de ten laste gelegde bedreiging met de benadeelde partij [slachtoffer 6] heeft gedaan. De rechtbank bepaalt dan ook dat de vordering niet-ontvankelijk is en dat de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Gijzeling
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte ziet de rechtbank in dit geval aanleiding om geen gijzeling toe te passen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 57, 285, 287, 300, 304 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 6 is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.

Bepaalt dat (van) deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 18 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op
3 jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Stelt als algemene voorwaarden, dat:
de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d,tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden, dat:
de veroordeelde zich na einde detentie meldt op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. De reclassering zal contact met veroordeelde opnemen voor de eerste afspraak;
de veroordeelde zich aansluitend aan zijn detentie laat opnemen in [instelling] te [plaats] of een soortgelijke zorginstelling (ook als dit overbruggingszorg inhoudt), te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname duurt twee jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
de veroordeelde zich, na afloop van de klinische behandeling, ambulant laat behandelen door een nader door de reclassering te bepalen forensische polikliniek. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
de veroordeeld na afloop van de klinische behandeling verblijft in een nader door de reclassering te bepalen begeleid/beschermd wonen voorziening. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
veroordeelde geen alcohol en drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit verbod.
De controle gebeurt middels urineonderzoek, en/of ademonderzoek (blaastest) en/of de alcoholband. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.

Benadeelde partijen

Feit 1 primair – [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte, om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 1]aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 2 – [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte, om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 2]aan de Staat te betalen een bedrag van € 650,- (zegge: zeshonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 3 – [slachtoffer 3]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte, om aan te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 24 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van
[slachtoffer 3]aan de Staat te betalen een bedrag van € 350,- (zegge: driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 24 februari 2022 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Feit 5 – [slachtoffer 5]
Verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Bepaalt dat de [slachtoffer 5] haar eigen proceskosten draagt.

Feit 6 – [slachtoffer 6]
Verklaart de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Bepaalt dat de [slachtoffer 6] haar eigen proceskosten draagt.

Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en mr. L.B. Bartels-van Goor, rechters, bijgestaan door mr. M.W. ten Brinke, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 16 augustus 2022.
Mr. M.A.A. van Capelle en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Opgenomen op pagina 82 van het hiervoor onder bewijsmiddel 2 genoemde proces-verbaal.
Hoge Raad, 9 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2775.