Standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 18/328246-21
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor alle ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft zij aangevoerd dat het feit wettig en overtuigend bewezen kan worden op basis van de verklaring van verdachte. Volgens verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte] tegen hem gezegd dat hij de molotovcocktails heeft gemaakt omdat hij nog geld kreeg van een jongen in Stadskanaal. Verdachte heeft verklaard dat medeverdachte de molotovcocktails heeft gemaakt in de schuur van verdachte en dat medeverdachte daarvoor zijn spullen heeft gebruikt. Ook het kratje waarin de molotovcocktails zijn geplaatst en het schuimrubber dat eromheen zat om te voorkomen dat de molotovcocktails om zouden vallen in de auto, heeft verdachte aan medeverdachte gegeven. Vervolgens heeft verdachte de molotovcocktails vervoerd in zijn auto. Gelet op de verklaring van verdachte is er al voldoende wettig en overtuigend bewijs voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. Echter, uit het DNA onderzoek aan de molotovcocktails en het onderzoek aan de telefoon van verdachte blijkt dat zijn rol groter is geweest.
Parketnummer 18/306472-21
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat niet bewezen kan worden dat verdachte cocaïne heeft vervoerd of opzettelijk voor handen heeft gehad omdat er geen testen zijn gedaan waaruit blijkt dat de bij verdachte in beslag genomen poeder cocaïne betrof.
Standpunt van de verdediging
Parketnummer 18/328246-21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde. Met betrekking tot de overige feiten heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Parketnummer 18/306472-21
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe aangevoerd dat er met betrekking tot de cocaïne geen foto’s in het dossier zitten van het kokertje waarin de poeder zou zijn aangetroffen. Daarnaast bevat het dossier geen uitslag van een indicatieve test of een rapport van het NFI waaruit blijkt dat de inbeslaggenomen poeder cocaïne betreft. Met betrekking tot de GHB heeft verdachte verklaard dat deze niet van hem was, maar van een escortmeisje voor wie hij als chauffeur fungeerde. Dit meisje heeft de GHB, zonder medeweten van verdachte, in zijn auto laten liggen. De verklaring van verdachte vindt steun in de melding die de politie heeft gekregen dat er op de plek waar verdachte later is aangetroffen, een voertuig zou staan met daarin een vrouw die rare schokkende bewegingen met haar hoofd zou maken. Dat de melder zich vergist heeft, is onaannemelijk aangezien er helemaal niets vrouwelijks aan verdachte is.
Oordeel van de rechtbank
Parketnummer 18/328246-21 Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen is vereist dat het opzet van de verdachte gericht was op het voorbereiden van het beoogde feit dat in de tenlastelegging is omschreven en dat hij moet weten dat de in de tenlastelegging omschreven middelen bestemd waren tot het begaan van dát misdrijf. Verder dient te worden beoordeeld of de middelen, afzonderlijk dan wel gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het handelen van de verdachte dienstig konden zijn voor het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik daarvan voor ogen had. Daarbij kan niet worden geabstraheerd van dat misdadige doel. Dit doel moet met voldoende bepaaldheid blijken.
Op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat de verdachte en medeverdachte [medeverdachte] op 4 december 2021 staande zijn gehouden omdat de auto waarin zij reden in de registratie van de politie een hit gaf op het rijden met een ongeldig rijbewijs. De bestuurder van de auto, verdachte, blijkt vervolgens bij de politie bekend te staan als wapengevaarlijk. Aan verdachte wordt de uitlevering van eventuele wapens die hij op dat moment bij zich heeft, gevorderd. Daarnaast wordt verdachte meerdere malen gevraagd om de kofferbak van de auto te openen. Nadat hij dit een aantal keer heeft geweigerd, opent verdachte uiteindelijk toch de kofferbak. Hierin blijkt een boodschappenmand te staan met daarin drie molotovcocktails.
Aangezien de auto van verdachte op ongeveer 700 meter van de corona testlocatie van de GGD wordt staande gehouden, ontstaat het vermoeden dat verdachte en medeverdachte met de molotovcocktails op weg waren naar deze locatie. Verdachte ontkent echter een doel met de molotovcocktails te hebben gehad en onderzoek aan de telefoon van verdachte levert geen resultaten op.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat medeverdachte de molotovcocktails heeft gemaakt omdat een jongen in Stadskanaal hem nog geld schuldig was. Medeverdachte heeft echter verklaard dat hij er niets mee te maken heeft en dat ze op de dag van de aanhouding op weg waren naar zijn huis.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet met voldoende bepaaldheid blijkt welk misdadige doel verdachte en medeverdachte voor ogen hadden. Het enkele gegeven dat de molotovcocktails gebruikt kunnen worden om brand te stichten of ontploffingen teweeg te brengen, is onvoldoende om bewezen te achten dat verdachte en medeverdachte het stichten van een brand of het teweegbrengen van een explosie als misdadig doel voor ogen hadden en dat zij daartoe deze molotovcocktails bij zich hadden. Het is daarnaast niet uitgesloten dat de molotovcocktails gebruikt zouden worden voor het plegen van een strafbaar feit waarop naar de wettelijke omschrijving een lagere gevangenisstraf staat dan de voor strafbaarheid vereiste acht jaren.
Bewezenverklaring Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte dit feit tegenover de politie duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en hij ter terechtzitting heeft aangegeven bij deze verklaring te blijven, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt: