ECLI:NL:RBNNE:2022:289

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
181685
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schriftelijke aanwijzing in een omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 26 januari 2022 uitspraak gedaan over een verzoek van de vader om een schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling (GI) te laten vervallen. De vader had een verzoek ingediend om de omgangsregeling met zijn kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te wijzigen. De GI had eerder een schriftelijke aanwijzing gegeven die de omgang tussen de vader en zijn kinderen beperkte tot twee momenten van een uur in een periode van twee weken. De kinderrechter oordeelde dat de GI de aanwijzing voldoende zorgvuldig had voorbereid en dat er geen aanleiding was om deze te vervallen. De kinderrechter benadrukte dat de vader zijn belangen voldoende in de besluitvorming waren meegenomen en dat de GI de positieve verplichting had om de gezinsband te waarborgen. De kinderrechter wees het verzoek van de vader af en liet de schriftelijke aanwijzing in stand. Tevens werd opgemerkt dat een verzoek tot verdeling van zorg- en opvoedingstaken bij de familiekamer van de rechtbank ingediend dient te worden, en niet bij de kinderrechter.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/181685 / FJ RK 21-1172
Datum uitspraak: 26 januari 2022
Beschikking conflictbehandeling schriftelijke aanwijzing
in de zaak van
[de vader], wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vader,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2019 te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2020 te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de moeder,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van mr. A.L. Witteveen namens de vader, ingekomen bij de griffie op 8 december 2021;
- de nadere producties van mr. A.L. Witteveen namens de vader, ingekomen bij de griffie op
30 december 2021;
- de actuele stand van zaken met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 30
december 2021.
1.2.
Op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen;
- de moeder, bijgestaan door mr. S.M. Wolfert;
- mevrouw [naam] en mevrouw [naam] , namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] berust bij de ouders.
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven in een gezinshuis.
2.3.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 27 oktober 2021 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI tot 15 september 2022. Bij beschikking van 27 oktober 2021 is ook de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een 24-uurs voorziening verlengd tot 15 januari 2022.
2.4.
De GI heeft op 2 december 2021 aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven over een omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . In deze schriftelijke aanwijzing is (voor zover hier relevant) het volgende opgenomen:
De omgang tussen vader en de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vindt plaats in de thuissituatie van vader. De omgangsregeling wordt niet uitgebreid omdat vader aangeeft dat dit niet binnen zijn mogelijkheden ligt. Wel zal de omgangsregeling gedeeltelijk worden begeleid. Vooraf aan de omgangsregeling is er telefonisch contact tussen de onderzoeker en vader om de omgang voor te bespreken. Het laatste half uur van de omgang zal de onderzoeker aanwezig zijn. De kinderen worden naar de omgang gebracht en weer opgehaald.
De omgang vindt plaats op de volgende data:
- 6 december van 09.30 - 10.30
- 13 december 09.30 - 10.30
Bovenstaande tijden zijn aangepast aan hetgeen wat vader heeft aangegeven wat binnen zijn mogelijkheden ligt. De voorgestelde uitbreiding van de omgang in tijd 11.30 uur komt hiermee te vervallen.

3.Het verzoek

3.1.
Door en namens de vader wordt primair verzocht om de schriftelijke aanwijzing van 2 december 2021 geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren en een omgangsregeling vast te stellen waarbij de vader op maandag en vrijdag twee uren omgang heeft of in het weekend recht heeft op omgang. Op de zitting heeft de vader dit gewijzigd in die zin dat hij nu vraagt in de even weken een weekend omgang met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van vrijdag 12.00 uur tot zondag 16.00 uur en in de oneven weken op woensdag van 12.00 uur tot 16.00 uur. Subsidiair wordt verzocht een omgangsregeling te bepalen die de rechtbank in goede justitie juist acht. Ter onderbouwing van het verzoek is het volgende aangevoerd.
3.2.
De vader is van mening dat de schriftelijke aanwijzing in strijd is met artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De vader stelt zich op het standpunt dat uit de onderbouwing van de GI onvoldoende blijkt welke belangen de GI heeft afgewogen en of de GI überhaupt belangen heeft afgewogen. De vader vindt dat de GI slechts één belang heeft meegewogen, namelijk de werktijden van [hulpverleningsorganisatie x] . De vader is van mening dat een uitbreiding van de omgangsregeling belangrijk is gelet op de hechtingsrelatie met de kinderen en het feit dat het perspectief nog niet is bepaald. Ook [hulpverleningsorganisatie x] vindt het van belang dat de omgang wordt uitgebreid in verband met het perspectiefonderzoek. Daarnaast heeft de vader er belang bij dat de omgangstijden worden aangepast in verband met de reistijd naar zijn werk en het feit dat hij vrije dagen minimaal twee weken van tevoren moet aanvragen.
3.3.
Er rust op de GI een zware verplichting om de gezinsband zoveel mogelijk in stand te laten en de ondertoezichtstelling dient erop gericht te zijn om de gezinsband en het volledige gezag van de ouders te herstellen (1:262 lid 3 Burgerlijk Wetboek). Daarnaast rust er, zoals blijkt uit de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 12 september 2018 (ECLI:NL:GHDHA:2018:2549), ook een positieve verplichting op de GI om ervoor zorg te dragen dat het familieleven zoveel als mogelijk blijft gehandhaafd, zodat alle voorbereidende maatregelen moeten worden getroffen om contact tussen de ouder en het kind mogelijk te maken. Nu de vader gegronde redenen heeft om zich niet met de omgangstijden te kunnen verenigen, is de vader van mening dat van de GI mag worden verwacht dat er wordt gekeken naar wat wel haalbaar is voor de vader. De vader vindt in ieder geval dat niet aan die positieve verplichting door de GI wordt voldaan door slechts één voorstel te doen en het daarbij te laten, wanneer dit niet haalbaar blijkt voor vader. De voorgestelde omgangsregeling heeft dan ook onevenredig nadelige gevolgen in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
3.4.
De vader is ook van mening dat de schriftelijke aanwijzing niet berust op een deugdelijke motivering (artikel 3:46 Awb). De GI onderbouwt de omgangsregeling door te kennen te geven dat de omgangsregeling niet wordt uitgebreid, omdat de vader aangeeft dat dit niet binnen zijn mogelijkheden ligt. De vader heeft echter wel die mogelijkheid, maar niet zoals is voorgesteld. De GI laat echter na om te motiveren waarom de door de vader genoemde alternatieven geen optie zijn, terwijl de vader te kennen heeft gegeven dat andere tijden wel een optie kunnen zijn. Door niet inhoudelijk op de mening van vader te reageren, onderbouwt de GI onvoldoende dat de vader niet in staat is om een uitgebreidere omgangsregeling na te komen en dat de huidige omgangsregeling van één keer in de week gedurende een uur noodzakelijk in het belang van de uithuisplaatsing is. De vader verzoekt dan ook om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren en de omgangsregeling zoals is verzocht toe te wijzen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

De GI
4.1.
De GI heeft naar aanleiding van het onderzoek van [hulpverleningsorganisatie x] bekeken of de omgang verder kan worden uitgebreid van één naar twee uur op de maandagmorgen. De GI was in de veronderstelling dat deze tijd haalbaar was voor de vader, omdat na de vorige omgangsmomenten nog altijd een nabespreking was met [hulpverleningsorganisatie x] tot half twaalf en voorgesteld werd de omgang van 9:30 uur tot 11:30 uur te laten plaatsvinden, zonder nabespreking. Er zijn vervolgens excuses gemaakt dat daar zomaar van is uitgegaan. De vader heeft 25 november 2021 aangegeven dat die tijd niet haalbaar is en hij liever van negen uur tot elf uur zou willen. Die starttijd is echter niet haalbaar voor het gezinshuis waar de kinderen verblijven en voor [hulpverleningsorganisatie x] , waardoor half tien de vroegste starttijd is. De GI heeft vervolgens het voorstel gedaan om de omgang tot elf uur te laten duren, maar daarop reageerde de vader dat de omgang van zes en dertien december 2021 van half tien tot half elf zou blijven en hij het besluit zou laten toetsen door de rechter. Inmiddels is er wel overeenstemming bereikt met de vader over een omgang van half tien tot elf uur met betrekking tot de omgangsmomenten na 13 december 2021. Er is ook al overeenstemming met de ouders over een omgangsregeling tot 15 januari 2021. Hierna wil de GI het advies van [hulpverleningsorganisatie x] volgen, waarbij de kinderen bij de moeder worden geplaatst en de vader één keer per twee weken een weekend omgang heeft met de kinderen en tussendoor een fysiek of telefonisch contactmoment. De GI verzoekt dan ook om de schriftelijke aanwijzing van 2 december in stand te laten.
De moeder
4.2.
Door en namens de moeder wordt naar voren gebracht dat zij de frustratie van de vader kan begrijpen, omdat de schriftelijke aanwijzingen worden gegeven voor korte periodes. De moeder heeft een flexibele werkgever en zij kan zich daardoor makkelijker schikken naar de besluiten van de GI. Aangezien zij geen last ondervindt van de schriftelijke aanwijzing is het niet aan haar om hiertegen verweer te voeren. De moeder kan zich vinden in het advies van [hulpverleningsorganisatie x] , maar zij vraagt zich af of het verzoek van de vader met betrekking tot de omgangsregeling daarbij aansluit. Bovendien moet eerst nog het hoofdverblijf worden vastgesteld.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:265f lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de GI, voor zover noodzakelijk in verband met de uithuisplaatsing van de minderjarige, voor de duur van de uithuisplaatsing, de contacten tussen de met het gezag belaste ouder en de minderjarige beperken. Op grond van het tweede lid van dit artikel geldt deze beslissing van de GI als een schriftelijke aanwijzing. De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265f lid 2 BW, in samenhang met artikel 1:264 BW, een schriftelijke aanwijzing geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren, met dien verstande dat de kinderrechter een zodanige regeling kan vaststellen als hem in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt. Op grond van artikel 1:264 lid 3 BW bedraagt de termijn voor het indienen van het verzoek twee weken, die aanvangt met ingang van de dag na de dag waarop de beslissing is verzonden of uitgereikt. De kinderrechter stelt vast dat het verzoek om de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren binnen die termijn is ingediend. De vader is dan ook ontvankelijk in zijn verzoek.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat een schriftelijke aanwijzing een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hieruit volgt dat de kinderrechter moet beoordelen of de aanwijzing van de GI volgens de regels van de Awb en de ongeschreven algemene beginselen van behoorlijk bestuur tot stand is gekomen. De vader heeft naar voren gebracht dat de schriftelijke aanwijzing hier niet aan voldoet. De vader vindt dat zijn belangen in de aanwijzing onvoldoende afgewogen zijn.
5.3.
De kinderrechter is op grond van de stukken en wat tijdens de zitting naar voren is gebracht van oordeel dat de GI de schriftelijke aanwijzing voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd en na afweging van alle betrokken belangen op goede gronden tot deze aanwijzing is gekomen. De kinderrechter stelt allereerst vast dat het de intentie van de GI is geweest om de door [hulpverleningsorganisatie x] geadviseerde uitbreiding in de duur van de omgang te volgen. Het traject bij [hulpverleningsorganisatie x] is ingezet om duidelijkheid te verkrijgen over het perspectief van de kinderen. De voorgestelde uitbreiding van een naar twee uur omgang werd door de onderzoekers geadviseerd om meer zicht te krijgen op de omgang. De kinderrechter begrijpt dat de vader op zich instemt met deze uitbreiding. De vader is echter wel van mening dat zijn belangen onvoldoende zijn afgewogen en meegenomen bij het besluit om de omgang toch te laten plaatsvinden op de oorspronkelijk afgesproken tijd van 09.30 uur tot 10.30 uur en dat de GI de positieve verplichting die op hen rust om de omgang te faciliteren onvoldoende in acht heeft genomen. De kinderrechter overweegt hierover dat op 25 november 2021 een overleg heeft plaatsgevonden tussen de GI en de vader waarna voorstellen zijn gedaan om de omgang met de kinderen uit te breiden. Het is voor de kinderrechter onvoldoende duidelijk geworden waarom de vader de voorstellen van de GI om de omgang van 09.30 tot 11.30 uur of van 09.30 tot 11.00 uur te laten plaatsvinden heeft afgewezen. Er is onweersproken gesteld dat de vorige omgangsmomenten uitliepen tot 11.30 uur in verband met de nabespreking met [hulpverleningsorganisatie x] , dit voor de vader geen probleem was, terwijl nu expliciet in de schriftelijke aanwijzing van de GI staat vermeld dat er geen sprake zal zijn van een nabespreking. Aangezien de vader nooit bezwaar heeft gemaakt over de uitloop tot 11:30 uur vanwege de nabespreking, begrijpt de kinderrechter niet waarom de eindtijd van 11.00 of 11.30 uur nu een probleem vormt voor zijn werk en daarvoor niet. Te meer omdat de vader zelf heeft voorgesteld om de omgang van 09.00 tot 11.00 te laten plaatsvinden, waaruit blijkt dat de eindtijd van 11.00 kennelijk geen probleem vormt. Bovendien merkt de kinderrechter op dat er ten tijde van het overleg en de vooraankondiging van de schriftelijke aanwijzing nog wel voldoende tijd was om vrij te vragen voor het omgangsmoment van 13 december 2021. Het feit dat de begintijd van 09.00 uur niet mogelijk is en daarom is afgewezen, is de GI niet te verwijten omdat dit buiten de invloedsfeer van de GI is gelegen. Al met al had het dan ook op de weg van de vader gelegen om andere dagen en tijden te noemen die wel haalbaar zouden zijn voor hem, zodat de GI die mogelijkheden had kunnen meenemen in de besluitvorming. De vader doet dit nu wel achteraf in het verzoekschrift, maar in de e-mail aan de jeugdzorgwerker van 1 december 2021 heeft hij aangegeven dat hij het attent vindt dat de GI meedenkt, maar dat hij het besluit liever heeft vastgelegd zodat het kan worden getoetst door een rechter. Deze houding van de vader getuigt van een weinig constructieve samenwerking in het belang van de kinderen en heeft de GI geen andere keus gelaten dan om de toenmalige omgangstijden nog een periode aan te houden. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de belangen van de vader voldoende zijn meegenomen in de besluitvorming rond de schriftelijke aanwijzing.
5.4.
De kinderrechter overweegt dat ook het standpunt van de vader dat de schriftelijke aanwijzing ondeugdelijk is gemotiveerd geen stand houdt. Uit de reactie van de vader van 1 december 2021 blijkt dat de tijden die zijn voorgesteld in de vooraankondiging voor hem niet haalbaar zijn. De vader biedt bovendien geen reële alternatieve mogelijkheden en deze zijn dus ook niet kenbaar voor de GI. Naar het oordeel van de kinderrechter heeft de GI vervolgens op grond van de reactie van de vader van 1 december 2021 terecht geconcludeerd dat de tijden die zijn voorgesteld in de vooraankondiging voor hem niet haalbaar zijn en dat een uitbreiding daardoor voor die periode nog niet mogelijk was. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing hiermee voldoende is gemotiveerd. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het primaire verzoek van de vader afwijzen en de schriftelijke aanwijzing van 2 december 2021 in stand laten.
5.5.
De kinderrechter overweegt dat, nu de schriftelijke aanwijzing van 2 december 2021 in stand blijft, er geen aanleiding meer is voor de toepassing van artikel 1:265f, tweede lid, BW. Zoals ook op de zitting is besproken, merkt de kinderrechter voorts op dat de verzochte omgangsregeling ziet op een geheel andere periode dan waar de schriftelijke aanwijzing voor is gegeven. Voor de periode na die van deze schriftelijke aanwijzing zijn bovendien andere schriftelijke aanwijzingen gegeven waar de ouders zich niet tegen hebben verweerd. De kinderrechter is van oordeel dat het niet strookt met de bedoeling van artikel 1:265f, tweede lid, BW om over een periode waar de schriftelijke aanwijzing niet over gaat, een beslissing te nemen op grond van dit artikel.
Voor zover de vader bedoeld heeft een verzoek te doen op grond van artikel 1:253a BW, te weten een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, dan dient dit verzoek te worden ingediend bij de familiekamer van de rechtbank en niet, zoals nu is gedaan, voorgelegd te worden aan de kinderrechter.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing van 2 december 2021 af;
6.2.
wijst het verzoek van de vader tot het vaststellen van een regeling op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW af;
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van R.Y. Wesdijk, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.