Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 7 jaren wordt opgelegd.
Daarbij heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat verdachte groot fysiek en psychisch leed heeft veroorzaakt bij de slachtoffers, dat er sprake is geweest van geweld tegen agenten en dat de feiten volgens de deskundigen in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Daarnaast heeft de officier van justitie op grond van het advies van de deskundigen gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Ondanks de vreemdelingenstatus van verdachte en het feit dat er op dit moment geen duidelijkheid is hoe voornoemde maatregel zich in het geval van verdachte zal ontwikkelen, prevaleert het belang van een veilige samenleving boven het persoonlijk belang van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de zaak moet worden afgedaan met een gevangenisstraf. De raadsman heeft verzocht om bij de oplegging van een gevangenisstraf niet alleen rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend, maar ook dat een gevangenisstraf opgelegd aan vreemdelingen mogelijk volledig moet worden uitgezeten. Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij de aftrek van het voorarrest ook de tijd mee te nemen die verdachte in Frankrijk heeft doorgebracht. De raadsman verzet zich niet tegen de door de officier van justitie gevorderde hoogte van de gevangenisstraf.
De raadsman heeft bepleit om geen TBS met bevel tot verpleging van overheidswege aan verdachte
op te leggen. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 komen op grond van de Verlofregeling niet in aanmerking voor resocialisatieverlof. Voor deze groep is de behandeling voornamelijk gericht op de voorbereiding van terugkeer naar het land van herkomst (repatriëring). De TBS maatregel bij vreemdelingen dreigt bij de tenuitvoerlegging steeds te worden verlengd waardoor er mogelijk strijd met het EVRM kan ontstaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat er een onderbouwd alternatief voorhanden is, namelijk een behandeling in Veldzicht in het kader van een gevangenisstraf. Verdachte is bereid om hieraan mee te werken. De vanuit het PBC geadviseerde behandelvormen- en doelen kunnen onderdeel uitmaken van een behandeling in Veldzicht. Ook het beveiligingsniveau van Veldzicht voldoet bij oplegging van een gevangenisstraf aan de normen zoals weergegeven door de deskundigen van het PBC. Daarnaast kan een gevangenisstraf makkelijker worden overgedragen aan het land van herkomst via de WOTS, dan de overdracht van de TBS met verpleging van overheidswege. Aan repatriëring kleven haken en ogen omdat repatriëring niet alleen afhankelijk is van de wil van verdachte en de wil van het land van herkomst, maar ook van de voorzieningen en het netwerk van verdachte in het land van herkomst. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat oplegging van TBS een te zware maatregel is nu op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld aan welke psychische stoornissen verdachte zou leiden. Ook kan zonder risicotaxatie, zonder relevant strafblad en zonder in onderzoek waargenomen agressie niet worden geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een verhoogd risico op recidive.
Indien de rechtbank van oordeel is dat oplegging van TBS met bevel tot verpleging van
overheidswege wel noodzakelijk is, heeft de raadsman subsidiair voorwaardelijk verzocht om aanhouding van de zaak om onderzoek te doen naar het repatriëringstraject.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de TBS-maatregel op te leggen zonder gevangenisstraf dan wel gecombineerd met een gevangenisstraf conform het voorarrest vanwege de onzekere duur van de maatregel en het ontbreken van enig perspectief op terugkeer in de Nederlandse samenleving. Daarnaast kan de combinatie van een gevangenisstraf en de TBS met verpleging van overheidswege bij de overdracht of repatriëring tot moeilijkheden leiden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het Nederlandse uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit volgt dat verdachte first offender is, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met zijn partner [medeverdachte] in de avond van 10 maart 2021 door de in uniform geklede politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangesproken in de Van Houtenlaan in Groningen. Na een korte woordenwisseling heeft verdachte een mes gepakt waarmee hij vanuit het niets [slachtoffer 1] heeft aangevallen door hem in de hals te steken. Daarna is er een worsteling ontstaan waarbij [slachtoffer 1] en verdachte op de grond terecht zijn gekomen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gesneden in het hoofd, het gezicht, schouder en bovenbeen. Terwijl [slachtoffer 2] probeerde haar collega te hulp te schieten, heeft verdachte met een mes meerdere malen in haar been gestoken en in de richting van haar buik waarbij haar koppelriem is geraakt. Kort daarna zijn verdachte en [medeverdachte] er vandoor gegaan, waarbij zij de gewonde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achterlieten.
Ter terechtzitting hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op indrukwekkende wijze beschreven hoe groot de impact van het steekincident is geweest en hoe deze gebeurtenis hun levens heeft veranderd. [slachtoffer 1] is zeer ernstig gewond geraakt. De linkerzijde van zijn gezicht is van boven tot aan de linker mondhoek opengesneden. Door een steek- of snijverwonding in de linker voorzijde van de hals is de grote halsader gescheurd. Daarnaast zijn er verwondingen geconstateerd aan zijn gezicht, schouder en het bovenbeen. [slachtoffer 1] heeft het incident ternauwernood overleefd. Niet alleen de fysieke ongemakken en de littekens herinneren [slachtoffer 1] dagelijks aan het incident, ook is hij sinds 10 maart 2021 niet meer in staat om het politiewerk uit te oefenen, waardoor zijn loopbaan na 47 dienstjaren plotseling en onvrijwillig is beëindigd.
[slachtoffer 2] draaide na langere tijd in de recherche te hebben gewerkt op 10 maart 2021 haar eerste dienst in uniform op straat. Van die avond herinnert ze zich de verwondingen van [slachtoffer 1], de paniek, onmacht en de gedachte dat dit mogelijk het einde was voor haar collega. [slachtoffer 2] is zelf twee keer in haar been gestoken. Daarnaast is haar koppelriem geraakt. Ze kampt nog dagelijks met de psychische gevolgen, te weten angst en onmacht, concentratie- en geheugenproblemen. De kans om zich verder ontwikkelen in haar loopbaan heeft ze niet kunnen verwezenlijken.
De rechtbank is van oordeel dat de zeer agressieve en gewelddadige wijze van handelen door verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven en gezondheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft één en andermaal ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij ten koste van alles wilde voorkomen dat aan [medeverdachte] diens vrijheid zou worden ontnomen en dat hij daartoe elk noodzakelijk middel zou gebruiken. Kennelijk mochten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarvan ook het slachtoffer worden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Rapportage en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie PBC van 16 mei 2022 waarbij verdachte gedurende 6 weken is onderzocht door een multidisciplinair team, bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider.
De betrokken psychiater, mevrouw D. Molenaar heeft ter zitting het rapport nader toegelicht en bevestigd.
Uit het rapport volgt dat verdachte grotendeels heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verdachte heeft in het kader van het forensisch milieuonderzoek geen contactinformatie van familieleden willen verstrekken. Door het ontbreken van hetero-anamnese zijn de deskundigen niet tot een specifieke DSM-5 classificatie gekomen. Verdachte heeft gedurende de observatieperiode en in alle gesprekken met de deskundigen een consistent beeld laten zien, dat grotendeels overeenkomt met de bevindingen tijdens de opname in FPC Veldzicht. In diagnostisch opzicht hebben de deskundigen geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van ernstige psychopathologie waarbij het zwaartepunt ligt bij een falende realiteitstoetsing en beperkingen op het gebied van het interpersoonlijk functioneren.
De falende realiteitstoetsing manifesteert zich onder andere in verdachtes overtuiging dat zijn partner
[medeverdachte] een vrouw is. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor paranoïde wanen en vergiftigingswaan. De overtuigingen van verdachte hebben een absoluut karakter: ze zijn rigide, obsessief en er is geen enkele ruimte voor relativering of twijfel. Een zeer groot deel van wat verdachte over zijn leven en zijn relaties met anderen vertelt, heeft een bizar en onwaarschijnlijk karakter. De deskundigen kunnen niet goed onderscheiden welke aspecten van zijn verhaal reëel zijn, mogelijk een waan betreffen en welke aspecten kunnen worden bestempeld als pseudologia fantastica (pathologisch liegen). Het merendeel van de (waanachtige) denkbeelden heeft betrekking op zijn partner. Verdachte is volledig gepreoccupeerd met zijn partner en er lijkt sprake te zijn van een onafscheidbare eenheid.
Met betrekking tot de problemen op het gebied van het interpersoonlijk functioneren is er sprake van weinig wederkerigheid, is verdachte rigide en hooghartig in het contact, met beperkte gezichtsexpressie en weinig aandacht voor de gesprekspartner. Verdachte toont weinig empathie en hij is incapabel om zich te verplaatsen in het perspectief van een ander. Verdachte lijkt zijn diffuse en kwetsbare identiteit op te vullen met grootheidsideeën, waarbij zijn reddersfantasie om zijn partner te beschermen en de preoccupatie met hem (haar) een centrale plaats innemen. De waargenomen problematiek kan worden begrepen vanuit persoonlijkheidspathologie of vanuit een autismespectrumstoornis. Er is sprake van chronische problematiek waardoor ten tijde van het ten laste gelegde een psychische stoornis aanwezig was. De psychische stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. De deskundigen stellen dat verdachtes waanachtige denken en preoccupatie met zijn partner zeer pathologisch aandoet, gezien de dwingende aard ervan, de verkokering en het eenduidig interpreteren van subtiele signalen zonder dat er enige ruimte bestaat voor mogelijke alternatieve verklaringen of oplossingen. De thans waargenomen starheid in zijn waanachtige denken, zonder enige relativering of twijfel, sluiten aan bij verdachtes beschrijving over zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen hebben geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en zij neemt deze over. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat behandeling noodzakelijk is. Zij hebben geadviseerd om de behandeling plaats te laten vinden in het kader van TBS met verpleging van overheidswege. De verdediging heeft op grond van verschillende argumenten bepleit om geen TBS met verpleging tot overheidswege aan verdachte op te leggen. Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking hiervan, dient eerst te worden beoordeeld of aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van voornoemde maatregel is voldaan.
Op grond van de artikelen 37a en 37b Wetboek van Strafrecht kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, zoals hier het geval is, de TBS-maatregel worden opgelegd indien: