ECLI:NL:RBNNE:2022:2888

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 augustus 2022
Publicatiedatum
12 augustus 2022
Zaaknummer
18-103398-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van politieagenten tijdens de uitoefening van hun functie

Op 10 maart 2021 heeft de verdachte in Groningen met een mes meerdere keren een politieagent, [slachtoffer 1], in de hals en het gezicht gestoken, en een andere agent, [slachtoffer 2], in haar been. De rechtbank oordeelt dat de verdachte schuldig is aan poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling, gepleegd tegen ambtenaren tijdens de rechtmatige uitoefening van hun functie. De verdachte heeft de agenten met opzet aangevallen, waarbij hij hen ernstig letsel toebracht. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 7 jaar op, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS) met verpleging van overheidswege. De rechtbank overweegt dat de verdachte, ondanks zijn vreemdelingenstatus zonder rechtmatig verblijf, niet ontslagen kan worden van de TBS-maatregel. De rechtbank wijst ook de vorderingen van de benadeelde partijen toe, die schadevergoeding eisen voor de opgelopen letsels. De rechtbank benadrukt de ernst van de feiten en het geweld tegen politieagenten, wat als strafverhogend wordt beschouwd. De verdachte heeft geen inzicht getoond in het leed dat hij heeft veroorzaakt, wat de rechtbank zwaar aanrekent.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18-103398-21

Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.

12.augustus 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], thans gedetineerd te [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. Lieftink en mr. N.M. van Wersch, advocaten te Huizen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Homans-de Boer.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven,
-die [slachtoffer 1] tegen de grond heeft geslagen en/of geschopt en/of geduwd en/of
-met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, die [slachtoffer 1] in de hals (in de grote halsader) heeft gestoken en/of gesneden en/of
meermalen in het gezicht en/of het hoofd en/of het linkeroor van die
[slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of in de linkerschouder en/of rug van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of meermalen, in het linker bovenbeen (achterzijde) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of in het linker bovenooglid en/of op de neusbrug en/of onder de neus van die [slachtoffer 1] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Groningen aan een ambtenaar gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (de controle op de naleving van de avondklok), te weten aan [slachtoffer 1], politieambtenaar van de politie Noord-Nederland, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten ondermeer, een groot aantal snij-en/of steekwonden in het gezicht en/of het hoofd en/of de linker oorschelp en/of een steek/snijwond in de hals en/of een steekwond in de linkerschouder en/of de rug en/of twee steekwonden in het linker bovenbeen en/of
(voor welk letsels die [slachtoffer 1] een operatie heeft moeten ondergaan en/of ontsierende littekens in het gezicht en/of hals heeft gekregen) heeft toegebracht door
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
-meermalen in het gezicht en/of het hoofd van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden en/of
-in het linker bovenooglid en/of op de neusbrug en/of onder de neus van die [slachtoffer 1] te snijden en/of
-die [slachtoffer 1] in de hals te steken en/of te snijden en/of
-in de linkerschouder en/of rug van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden en/of
-meermalen, althans eenmaal, in het linker bovenachterbeen van die [slachtoffer 1] te steken en/of te snijden;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar gedurende of terzake de rechtmatige uitoefening van haar bediening (controle op de naleving van de avondklok) te weten aan [slachtoffer 2] (politieambtenaar van de politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen althans eenmaal, in het linker bovenbeen (voor -en achterzijde) en/of in de richting van de buik van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, waarbij haar koppelriem is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2021 te Groningen,
een ambtenaar,[slachtoffer 2] (politieambtenaar van de politie Noord-Nederland) gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening (controle op de naleving van de avondklok) heeft mishandeld door met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in het linker bovenbeen (voor -en achterzijde) van die [slachtoffer 2] te steken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig een op schrift gesteld requisitoir veroordeling gevorderd voor de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Verdachte heeft welbewust op de meest kwetsbare en niet beschermde delen van het lichaam van [slachtoffer 1], namelijk hoofd en de hals, ingestoken en gesneden. Door aldus te handelen heeft verdachte de bedoeling – en daarmee boos opzet – gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte tijdens de worsteling met [slachtoffer 1] in het wilde weg om zich heen heeft gestoken in de richting van de benen van de mensen die hem vasthielden, terwijl [slachtoffer 2] probeerde
[slachtoffer 1] te ontzetten. Door op een dergelijke manier te handelen heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen, zodat ook poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat verdachte niet heeft gehandeld met boos opzet om [slachtoffer 1] van het leven te beroven maar dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank zal ingaan op de beoordeling van het bewijs, overweegt de rechtbank met betrekking tot de vermeende aanleiding van het incident het volgende.
Op 10 maart 2021 was er in Nederland naast een lockdown, een aanvullende maatregel in de vorm van een avondklok van kracht. Tijdens deze avondklok mocht niemand zich zonder geldige reden tussen 21.00 uur en 04.30 uur op straat begeven. De ten laste gelegde feiten hebben zich afgespeeld gedurende de avondklok. De rechtbank overweegt dat op grond van het dossier en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, niet kan worden vastgesteld dat de beweegredenen van verdachte te maken hebben gehad met de avondklok, de lockdown en de op dat moment overige geldende coronamaatregelen. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat een relatie tussen de coronamaatregelen zoals die op 10 maart 2021 golden en het handelen van verdachte ontbreekt.
Beoordeling van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, stelt de rechtbank vast dat verdachte met een mes [slachtoffer 1] in de hals heeft gestoken. Vervolgens heeft hij [slachtoffer 1] meerdere malen in het gezicht en hoofd gesneden en heeft hij [slachtoffer 1] in zijn schouder en been gestoken. Ten gevolge hiervan heeft [slachtoffer 1] zeer ernstig letsel opgelopen. Uit het letselrapport volgt dat de halsader over een forse lengte is gescheurd. Uit de verklaringen van verdachte bij de politie en ter terechtzitting blijkt dat hij [slachtoffer 1] wilde uitschakelen. Nadat verdachte zijn zakmes pakte, en besefte dat [slachtoffer 1] beschermende kleding droeg, heeft hij [slachtoffer 1] bewust in de hals en het gezicht gestoken omdat dit het enige onbeschermde deel van het lichaam was. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte vol opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] van het leven te beroven.
De rechtbank acht het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 23 maart 2021,opgenomen op pagina 1120 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer 2021063827 ‘NNRAB21001-Acera’ d.d. 2 september 2021, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 1];
een letselbeschrijving, op 8 juli 2021 opgemaakt door T. van Mesdag, forensisch arts, opgenomenop pagina 171 e.v. van voornoemd dossier.
Ten aanzien van het onder 2 primair ten laste gelegde:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 11 maart 2021,opgenomen op pagina 1093 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal d.d. 23 maart 2021, opgenomen op pagina1103 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de verklaring van [slachtoffer 2];
een letselrapportage Forensische Geneeskunde, op 13 maart 2021 opgemaakt en ondertekenddoor B.A. Wolters, forensisch arts, opgenomen op pagina 164 e.v. van voornoemd dossier.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. primair
hij op 10 maart 2021 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven [slachtoffer 1] tegen de grond heeft geschopt en geduwd en met een mes die [slachtoffer 1] in de hals (in de grote halsader) heeft gestoken en/of gesneden en meermalen in het gezicht en het hoofd en het linkeroor van die [slachtoffer 1] heeft gesneden en in de linkerschouder van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en meermalen in het linker bovenbeen (achterzijde) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en in het linker bovenooglid en op de neusbrug en onder de neus van die [slachtoffer 1] heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op omstreeks 10 maart 2021 te Groningen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van
haar bediening (controle op de naleving van de avondklok) te weten aan [slachtoffer 2]
(politieambtenaar van de politie Noord-Nederland) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een mes meermalen in het linker bovenbeen (voor -en achterzijde) en in de richting van de buik van die [slachtoffer 2] heeft gestoken, waarbij haar koppelriem is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair poging tot doodslag;
primair poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering straf en/of maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van het onder 1 primair en het onder 2 primair ten laste gelegde gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 7 jaren wordt opgelegd.
Daarbij heeft de officier van justitie in aanmerking genomen dat verdachte groot fysiek en psychisch leed heeft veroorzaakt bij de slachtoffers, dat er sprake is geweest van geweld tegen agenten en dat de feiten volgens de deskundigen in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Daarnaast heeft de officier van justitie op grond van het advies van de deskundigen gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met bevel tot verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Ondanks de vreemdelingenstatus van verdachte en het feit dat er op dit moment geen duidelijkheid is hoe voornoemde maatregel zich in het geval van verdachte zal ontwikkelen, prevaleert het belang van een veilige samenleving boven het persoonlijk belang van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair betoogd dat de zaak moet worden afgedaan met een gevangenisstraf. De raadsman heeft verzocht om bij de oplegging van een gevangenisstraf niet alleen rekening te houden met het blanco strafblad van verdachte en dat de feiten hem in verminderde mate kunnen worden toegerekend, maar ook dat een gevangenisstraf opgelegd aan vreemdelingen mogelijk volledig moet worden uitgezeten. Tot slot heeft de raadsman verzocht om bij de aftrek van het voorarrest ook de tijd mee te nemen die verdachte in Frankrijk heeft doorgebracht. De raadsman verzet zich niet tegen de door de officier van justitie gevorderde hoogte van de gevangenisstraf.
De raadsman heeft bepleit om geen TBS met bevel tot verpleging van overheidswege aan verdachte
op te leggen. Vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 komen op grond van de Verlofregeling niet in aanmerking voor resocialisatieverlof. Voor deze groep is de behandeling voornamelijk gericht op de voorbereiding van terugkeer naar het land van herkomst (repatriëring). De TBS maatregel bij vreemdelingen dreigt bij de tenuitvoerlegging steeds te worden verlengd waardoor er mogelijk strijd met het EVRM kan ontstaan.
De raadsman heeft aangevoerd dat er een onderbouwd alternatief voorhanden is, namelijk een behandeling in Veldzicht in het kader van een gevangenisstraf. Verdachte is bereid om hieraan mee te werken. De vanuit het PBC geadviseerde behandelvormen- en doelen kunnen onderdeel uitmaken van een behandeling in Veldzicht. Ook het beveiligingsniveau van Veldzicht voldoet bij oplegging van een gevangenisstraf aan de normen zoals weergegeven door de deskundigen van het PBC. Daarnaast kan een gevangenisstraf makkelijker worden overgedragen aan het land van herkomst via de WOTS, dan de overdracht van de TBS met verpleging van overheidswege. Aan repatriëring kleven haken en ogen omdat repatriëring niet alleen afhankelijk is van de wil van verdachte en de wil van het land van herkomst, maar ook van de voorzieningen en het netwerk van verdachte in het land van herkomst. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat oplegging van TBS een te zware maatregel is nu op grond van het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld aan welke psychische stoornissen verdachte zou leiden. Ook kan zonder risicotaxatie, zonder relevant strafblad en zonder in onderzoek waargenomen agressie niet worden geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een verhoogd risico op recidive.
Indien de rechtbank van oordeel is dat oplegging van TBS met bevel tot verpleging van
overheidswege wel noodzakelijk is, heeft de raadsman subsidiair voorwaardelijk verzocht om aanhouding van de zaak om onderzoek te doen naar het repatriëringstraject.
Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht de TBS-maatregel op te leggen zonder gevangenisstraf dan wel gecombineerd met een gevangenisstraf conform het voorarrest vanwege de onzekere duur van de maatregel en het ontbreken van enig perspectief op terugkeer in de Nederlandse samenleving. Daarnaast kan de combinatie van een gevangenisstraf en de TBS met verpleging van overheidswege bij de overdracht of repatriëring tot moeilijkheden leiden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het Nederlandse uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit volgt dat verdachte first offender is, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is met zijn partner [medeverdachte] in de avond van 10 maart 2021 door de in uniform geklede politieagenten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangesproken in de Van Houtenlaan in Groningen. Na een korte woordenwisseling heeft verdachte een mes gepakt waarmee hij vanuit het niets [slachtoffer 1] heeft aangevallen door hem in de hals te steken. Daarna is er een worsteling ontstaan waarbij [slachtoffer 1] en verdachte op de grond terecht zijn gekomen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] gesneden in het hoofd, het gezicht, schouder en bovenbeen. Terwijl [slachtoffer 2] probeerde haar collega te hulp te schieten, heeft verdachte met een mes meerdere malen in haar been gestoken en in de richting van haar buik waarbij haar koppelriem is geraakt. Kort daarna zijn verdachte en [medeverdachte] er vandoor gegaan, waarbij zij de gewonde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] achterlieten.
Ter terechtzitting hebben [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op indrukwekkende wijze beschreven hoe groot de impact van het steekincident is geweest en hoe deze gebeurtenis hun levens heeft veranderd. [slachtoffer 1] is zeer ernstig gewond geraakt. De linkerzijde van zijn gezicht is van boven tot aan de linker mondhoek opengesneden. Door een steek- of snijverwonding in de linker voorzijde van de hals is de grote halsader gescheurd. Daarnaast zijn er verwondingen geconstateerd aan zijn gezicht, schouder en het bovenbeen. [slachtoffer 1] heeft het incident ternauwernood overleefd. Niet alleen de fysieke ongemakken en de littekens herinneren [slachtoffer 1] dagelijks aan het incident, ook is hij sinds 10 maart 2021 niet meer in staat om het politiewerk uit te oefenen, waardoor zijn loopbaan na 47 dienstjaren plotseling en onvrijwillig is beëindigd.
[slachtoffer 2] draaide na langere tijd in de recherche te hebben gewerkt op 10 maart 2021 haar eerste dienst in uniform op straat. Van die avond herinnert ze zich de verwondingen van [slachtoffer 1], de paniek, onmacht en de gedachte dat dit mogelijk het einde was voor haar collega. [slachtoffer 2] is zelf twee keer in haar been gestoken. Daarnaast is haar koppelriem geraakt. Ze kampt nog dagelijks met de psychische gevolgen, te weten angst en onmacht, concentratie- en geheugenproblemen. De kans om zich verder ontwikkelen in haar loopbaan heeft ze niet kunnen verwezenlijken.
De rechtbank is van oordeel dat de zeer agressieve en gewelddadige wijze van handelen door verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven en gezondheid van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Verdachte heeft één en andermaal ter terechtzitting te kennen gegeven dat hij ten koste van alles wilde voorkomen dat aan [medeverdachte] diens vrijheid zou worden ontnomen en dat hij daartoe elk noodzakelijk middel zou gebruiken. Kennelijk mochten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] daarvan ook het slachtoffer worden. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Rapportage en terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege
De rechtbank heeft kennisgenomen van het pro Justitia rapport van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP), locatie PBC van 16 mei 2022 waarbij verdachte gedurende 6 weken is onderzocht door een multidisciplinair team, bestaande uit een psychiater, een psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider.
De betrokken psychiater, mevrouw D. Molenaar heeft ter zitting het rapport nader toegelicht en bevestigd.
Uit het rapport volgt dat verdachte grotendeels heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verdachte heeft in het kader van het forensisch milieuonderzoek geen contactinformatie van familieleden willen verstrekken. Door het ontbreken van hetero-anamnese zijn de deskundigen niet tot een specifieke DSM-5 classificatie gekomen. Verdachte heeft gedurende de observatieperiode en in alle gesprekken met de deskundigen een consistent beeld laten zien, dat grotendeels overeenkomt met de bevindingen tijdens de opname in FPC Veldzicht. In diagnostisch opzicht hebben de deskundigen geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van ernstige psychopathologie waarbij het zwaartepunt ligt bij een falende realiteitstoetsing en beperkingen op het gebied van het interpersoonlijk functioneren.
De falende realiteitstoetsing manifesteert zich onder andere in verdachtes overtuiging dat zijn partner
[medeverdachte] een vrouw is. Daarnaast zijn er aanwijzingen voor paranoïde wanen en vergiftigingswaan. De overtuigingen van verdachte hebben een absoluut karakter: ze zijn rigide, obsessief en er is geen enkele ruimte voor relativering of twijfel. Een zeer groot deel van wat verdachte over zijn leven en zijn relaties met anderen vertelt, heeft een bizar en onwaarschijnlijk karakter. De deskundigen kunnen niet goed onderscheiden welke aspecten van zijn verhaal reëel zijn, mogelijk een waan betreffen en welke aspecten kunnen worden bestempeld als pseudologia fantastica (pathologisch liegen). Het merendeel van de (waanachtige) denkbeelden heeft betrekking op zijn partner. Verdachte is volledig gepreoccupeerd met zijn partner en er lijkt sprake te zijn van een onafscheidbare eenheid.
Met betrekking tot de problemen op het gebied van het interpersoonlijk functioneren is er sprake van weinig wederkerigheid, is verdachte rigide en hooghartig in het contact, met beperkte gezichtsexpressie en weinig aandacht voor de gesprekspartner. Verdachte toont weinig empathie en hij is incapabel om zich te verplaatsen in het perspectief van een ander. Verdachte lijkt zijn diffuse en kwetsbare identiteit op te vullen met grootheidsideeën, waarbij zijn reddersfantasie om zijn partner te beschermen en de preoccupatie met hem (haar) een centrale plaats innemen. De waargenomen problematiek kan worden begrepen vanuit persoonlijkheidspathologie of vanuit een autismespectrumstoornis. Er is sprake van chronische problematiek waardoor ten tijde van het ten laste gelegde een psychische stoornis aanwezig was. De psychische stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde. De deskundigen stellen dat verdachtes waanachtige denken en preoccupatie met zijn partner zeer pathologisch aandoet, gezien de dwingende aard ervan, de verkokering en het eenduidig interpreteren van subtiele signalen zonder dat er enige ruimte bestaat voor mogelijke alternatieve verklaringen of oplossingen. De thans waargenomen starheid in zijn waanachtige denken, zonder enige relativering of twijfel, sluiten aan bij verdachtes beschrijving over zijn handelen ten tijde van het ten laste gelegde. De deskundigen hebben geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en zij neemt deze over. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het onder 1 primair ten laste gelegde en het onder 2 primair bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat behandeling noodzakelijk is. Zij hebben geadviseerd om de behandeling plaats te laten vinden in het kader van TBS met verpleging van overheidswege. De verdediging heeft op grond van verschillende argumenten bepleit om geen TBS met verpleging tot overheidswege aan verdachte op te leggen. Voordat de rechtbank toekomt aan de bespreking hiervan, dient eerst te worden beoordeeld of aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van voornoemde maatregel is voldaan.
Op grond van de artikelen 37a en 37b Wetboek van Strafrecht kan aan de verdachte bij wie tijdens het begaan van de feiten een ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, zoals hier het geval is, de TBS-maatregel worden opgelegd indien:
- de door hem begane misdrijven bedreigd worden met een gevangenisstraf van vier jaar of meer; - én de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel (en de verpleging van overheidswege) eist.
De rechtbank stelt vast dat verdachte misdrijven heeft gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer zijn gesteld, zodat aan het eerste vereiste is voldaan.
Aan het tweede vereiste, dat de samenleving tegen verdachte beschermd moet worden zolang er door de stoornis een reëel gevaar bestaat dat hij in herhaling valt, is naar het oordeel van de rechtbank ook voldaan. In het eerder genoemde Pro Justitia rapport hebben de deskundigen beschreven dat de pathologische factoren die hebben doorgewerkt in dit incident, nog onverminderd bij verdachte aanwezig zijn. Verdachte voelt zich thans immers nog volledig verantwoordelijk voor het leven van zijn partner en verbindt zijn welzijn met het lijden van hem (haar). Verdachte is nog niet losgekomen van zijn waanachtige cognities. De deskundigen menen dat er een zeer grote kans aanwezig is dat verdachte weer met zijn partner in contact zal komen na detentie, ook aangezien de relatie zich ten tijde van de observatie in het PBC nog voortzet en beiden de intentie uiten samen verder te gaan. De kans is niet ondenkbaar dat zij weer in de oude relatiedynamiek vervallen waarbij de waanachtige overtuigingen, dat [medeverdachte] gevaar loopt en verdachte hem moet redden, weer worden versterkt. Klinisch overwegend komen de deskundigen tot het oordeel dat na detentie en aangenomen dat hij intussen niet is behandeld, het risico op agressie verhoogd zal zijn. Immers is het vermoeden dat bij verdachte sprake is van chronische pathologie in de vorm van persoonlijkheidsproblematiek of autisme, en mogelijk van een psychotische kwetsbaarheid. Duidelijk is dat de problematiek tot ernstige verstoringen in de realiteitstoetsing heeft geleid. Dit verhoogt het risico op gevaarlijke situaties en agressieve escalatie in de toekomst wanneer verdachte niet wordt behandeld.
Om het verhoogde risico op toekomstige agressie in te dammen, hebben de deskundigen behandeling in het kader van TBS met verpleging van overheidswege geadviseerd. Gezien de rigiditeit van verdachtes denken, het feit dat waanachtige overtuigingen nog vrijwel onverminderd aanwezig zijn na een reeds lange detentieperiode en de mogelijk deels chronische aard van de problematiek, in combinatie met het vrijwel ontbrekende ziekte-inzicht en -besef, maken dat behandeling intensief zal moeten zijn en bij aanvang klinisch dient plaats te vinden. Een zorgmachtiging wordt als kader niet geschikt geacht en TBS met voorwaarden sluit volgens de deskundigen onvoldoende aan bij het feit dat verdachte geen ziektebesef heeft en hij vanuit zijn pathologie niet in staat wordt geacht om zich langdurig aan een behandeling en voorwaarden te conformeren. De deskundigen hebben hieraan toegevoegd dat de ernst van het geweldsincident, het verhoogde risico op agressie en de eerdere vluchtpoging van verdachte en [medeverdachte] maken dat forensische expertise en een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd zijn. Gelet op bovenstaand advies waarin is vastgesteld dat een lichtere vorm van behandeling ongeschikt is en er aan de wettelijke vereisten voor het opleggen van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is voldaan, zal de rechtbank die maatregel dan ook opleggen.
Met betrekking tot het door de verdediging geschetste alternatief, om verdachte in het kader van een gevangenisstraf te laten behandelen in Veldzicht, overweegt de rechtbank het volgende. De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte gemotiveerd is om mee te werken aan deze behandeling en dat hij gedurende zijn verblijf de afgelopen 12 maanden progressie heeft gemaakt in zijn behandeling. Deskundige Molenaar heeft ter terechtzitting verklaard dat er bij verdachte sprake is van forse psychopathologie, een hoog recidiverisico en dat een intensieve behandeling noodzakelijk is. Volgens deskundige Molenaar lijkt de behandeling in Veldzicht tot op heden weinig effect te hebben gesorteerd. De rechtbank overweegt dat een behandeling in het kader van een gevangenisstraf staat of valt met de medewerking van verdachte. Hierdoor bestaat het risico dat verdachte bij verlies van motivatie om mee te werken aan de behandeling, onbehandeld terugkeert in de samenleving en er een onverminderd hoog recidiverisico aanwezig is. Volgens de deskundigen zal de behandeling van verdachte nog geruime tijd in beslag nemen gezien de aard van de problematiek, het minimale ziektebesef en ontbrekende ziekte-inzicht. Bij behandeling in het kader van een gevangenisstraf is het de vraag of de duur van de gevangenisstraf overeen komt met de benodigde behandelduur. Ook dan bestaat de mogelijkheid dat verdachte zonder voltooide behandeling terugkeert in de maatschappij en het recidiverisico onvoldoende is teruggebracht. De rechtbank acht dit zeer onwenselijk en is dan ook van oordeel dat behandeling in het kader van een gevangenisstraf geen passend alternatief vormt.
Omdat de maatregel wordt opgelegd wegens misdrijven die zijn gericht tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen, is de duur van de terbeschikkingstelling niet op voorhand gemaximeerd. Dit betekent dat totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege bij vreemdelingen
Volgens de opgevraagde informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst over de verblijfsstatus van verdachte heeft hij geen rechtmatig verblijf in Nederland, zoals bedoeld in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. In beginsel geldt dat terughoudendheid gepast is bij het opleggen van TBS aan vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf. Volgens de raadsman is het door de beperkte verlofmogelijkheden bij vreemdelingen zo goed als onmogelijk om te toetsen of het veilig en verantwoord is de vreemdeling te laten terugkeren in de maatschappij (in beginsel de maatschappij in zijn land van herkomst). Hierdoor dreigt de TBS steeds te worden verlengd. Deze uitzichtloosheid kan mogelijk strijd gaan opleveren met het EVRM.
De rechtbank overweegt dat behandeling bij oplegging van TBS met verpleging van overheidswege altijd zal plaatsvinden, ook indien er geen sprake is van verblijfsrecht en er een terugkeerbesluit en een inreisverbod zijn opgelegd. De behandeling zal voornamelijk gericht zijn op stabilisatie en vermindering van de delictgevaarlijkheid. Het uiteindelijke doel van de behandeling is repatriëring. De wet biedt daartoe verschillende mogelijkheden, namelijk:
  • de overdracht van de tenuitvoerlegging van de TBS-maatregel aan het land van herkomst ingevolgede Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) of de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) door DJI/OIS;
  • dat de rechtbank, in het kader van de verlenging van de TBS-maatregel, de verpleging vanoverheidswege voorwaardelijk beëindigt ten behoeve van de repatriëring, onder de voorwaarde dat de vreemdeling vertrekt uit Nederland met als doel terugkeer naar het land van herkomst (artikel 6:6:10b Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv));
  • dat het FPC aan de minister meldt dat in het land van herkomst een passende voorzieningbeschikbaar is, die gericht is op vermindering van de stoornis en het daarmee samenhangende recidivegevaar. De minister kan de TBS-maatregel dan beëindigen onder de voorwaarde dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert (artikel 6:2:18 Sv).
In het kader van de repatriëring is het door een verruiming van het bepaalde in artikel 2 lid 6 sub a Verlofregeling TBS mogelijk voor een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf om op begeleid verlof te gaan.
Op grond van de hiervoor beschreven wetgeving volgt dat er verschillende mogelijkheden zijn tot repatriëring dan wel (voorwaardelijke) beëindiging van de TBS-maatregel, zodat naar het oordeel van de rechtbank (ook) in het onderhavige geval voor verdachte, het ontstaan van een uitzichtloze situatie omdat de TBS-maatregel telkens wordt verlengd niet bij voorbaat een gegeven is zodat dit niet in de weg staat aan oplegging van de TBS-maatregel aan vreemdelingen.
Bij de oplegging van de TBS-maatregel door de rechtbank heeft de raadsman voorwaardelijk verzocht om aanhouding van de zaak om onderzoek te laten doen naar het repatriëringstraject. Zoals eerder is vastgesteld zal verdachte gelet op zijn forse psychopathologie mogelijk langdurig worden behandeld. De verwachte duur van de behandeling is onbekend, net als de omstandigheden op grond waarvan kan worden aangenomen dat repatriëring in de toekomst aan de orde zal zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is aanhouding van de zaak om nader onderzoek te doen naar de repatriëring thans niet opportuun. De rechtbank verwerpt het verzoek van de raadsman.
Gevangenisstraf
Gelet op de aard en de ernst van de strafbare feiten is naar het oordeel van de rechtbank naast de TBS-maatregel een langdurige gevangenisstraf passend en geboden, en deze zal dan ook worden opgelegd. De rechtbank acht meerdere strafverhogende omstandigheden aanwezig. Zo heeft verdachte zich voorafgaand aan het incident bewapend door meerdere messen aan te schaffen en hiermee te oefenen om zichzelf en zijn partner te kunnen beschermen bij confrontaties met derden. Door messen bij zich te dragen heeft verdachte welbewust het risico in het leven geroepen dat de messen bij een in zijn ogen bestaande ‘dreiging’ gebruikt zouden worden. Dit risico heeft zich geopenbaard. Daarbij heeft verdachte excessief en levensbedreigend geweld gebruikt tegen agenten die op dat moment bezig waren met de uitoefening van hun werk. De rechtbank overweegt dat geweld tegen personen met een publieke taak, als in dit geval tegen politieagenten, strafverhogend werkt omdat zij hun werkzaamheden ten behoeve van de samenleving ongehinderd moeten kunnen uitvoeren. De rechtbank heeft ook in aanmerking genomen dat verdachte tijdens de confrontatie met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heel bewust heeft gehandeld door onverhoeds en uit het niets in de hals en het hoofd van [slachtoffer 1] te steken met het doel hem uit te schakelen. De rechtbank neemt het verdachte bovendien zeer kwalijk dat hij op geen enkele manier inzicht heeft getoond in het leed dat hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft aangedaan, maar dat hij juist vindt dat hij ‘eervol’ heeft gehandeld en geen spijt heeft van het letsel dat hij heeft toegebracht.
Tot slot heeft de rechtbank meegewogen dat het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Alles overwegend ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van de vordering van de officier van justitie en zal zij aan verdachte naast de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege een gevangenisstraf van 7 jaren opleggen.
De rechtbank zal geen gebruik maken van de bevoegdheid zoals bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht nu dit geen recht doet aan de ernst van de feiten.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 30.000,-. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade.
[slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 11.670,-. Het gevorderde bedrag bestaat uit immateriële schade ter hoogte van € 10.000,- en materiële schade ter hoogte van € 1.670,-.
De benadeelde partijen hebben daarnaast vergoeding van de wettelijk verschuldigde rente over het toegewezen bedrag vanaf 10 maart 2021 en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de hoogte van de gevorderde schade gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft de rechtbank verzocht om de gijzeling te bepalen op 1 dag omdat gijzeling mogelijk problemen kan opleveren wanneer verdachte in de gevangenis of in het kader van de TBS-maatregel wordt behandeld.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde. De vorderingen, waarvan de raadsman de hoogte niet heeft betwist, zullen daarom geheel worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 maart 2021.
Oplegging schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal de duur van de gijzeling op 1 dag bepalen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Inbeslaggenomen goederen

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in beslag goederen verbeurd worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het beslag geen standpunt ingenomen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
  • 1 zakmes;
  • 1 slijpmachine slijptol;
  • 1 tang kniptang;
  • 1 zakmes;
  • 1 sleutel;
  • 1 kabelslot;
  • 1 handgereedschap;
  • 1 map;- 1 glassnijder
vatbaar voor verbeurdverklaring nu het voorwerpen betreffen die tot het begaan van een misdrijf zijn bestemd en deze toebehoren aan verdachte.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht,
inclusief de tijd die verdachte in Frankrijk uit hoofde van deze zaak heeft vastgezeten, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
De vordering van [slachtoffer 1]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 1] te betalen:
  • het bedrag van € 30.000,- (zegge: dertigduizend euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 30.000,- (zegge: dertigduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 30.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
De vordering van [slachtoffer 2]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer 2] te betalen:
  • het bedrag van € 11.670 (zegge: elfduizend zeshonderdzeventig euro);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 10 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 11.670,- (zegge: elfduizend zeshonderdzeventig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.670,- aan materiële schade en € 10.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 1 dag kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen:

  • 1 zakmes;
  • 1 slijpmachine slijptol;
  • 1 tang kniptang;
  • 1 zakmes;
  • 1 sleutel;
  • 1 kabelslot;
  • 1 handgereedschap;
  • 1 map;
  • 1 glassnijder.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schuth, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. L.W. Janssen, rechters, bijgestaan door mr. A.C. Fennema-Smit, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 augustus 2022.
Mr. O.J. Bosker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.