Bewijskracht van het vergelijkende DNA-onderzoek
AAOJ3035NL#Q1 (ruwe deel steel)
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAOJ3035NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [verdachte]
, dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige (niet aan [verdachte] verwante) persoon.
AAOJ3037NL#01 (binnenzijde beide kanten)
Het afgeleide DNA-hoofdprofiel AAOJ3037NL#01 is meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van [verdachte] , dan wanneer de relatief grote hoeveelheid DNA afkomstig is van een willekeurige niet-verwante persoon.
Oordeel van de rechtbank
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten van de verdediging overweegt de rechtbank het volgende.
Betrouwbaarheid verklaringen
De rechtbank ziet, anders dan de verdediging, geen aanleiding om te twijfelen aan (de betrouwbaarheid van) de verklaringen van aangever en getuige [naam] . De rechtbank overweegt daartoe in de eerste plaats dat zij noch in het strafdossier noch naar aanleiding van het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen heeft gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de verklaringen als onbetrouwbaar moeten worden aangemerkt. De verklaringen van aangever bevatten een gedetailleerde omschrijving van het gebeurde, zijn consistent, direct na het voorval afgelegd en ruim een jaar later bij de rechter-commissaris (grotendeels) herhaald. Bovendien is aangever vlak na het incident aangetroffen met een bloedende wond op zijn hoofd. Voor de verklaringen met betrekking tot het gebruik van de hamer en het mes vindt de rechtbank bevestiging in het aantreffen van deze voorwerpen op de plaats delict. Voor wat betreft het gebruik van de hamer komt daarbij de verklaring van de forensisch arts dat het letsel passend kan zijn bij een van buitenaf botsende krachtsinwerking met bijvoorbeeld een hamer. Het gebruik van het mes wordt bevestigd door de bevindingen van de verbalisanten die ter plaatse in het vest van aangever een gat constateren. Getuige [naam] bevestigt dat er een vechtpartij is geweest. Zij kent verdachte niet maar zij heeft hem tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris aangewezen op de foto als de man die met aangever in gevecht was.
Bewijswaarde meervoudige fotoconfrontatie
De rechtbank is van oordeel dat dat de personen opgenomen in de fotoselectie qua uiterlijk en de wijze waarop zij op de foto staan niet disproportioneel zodanig van elkaar afwijken dat verdachte er tussenuit springt. Daarnaast kan het feit dat verdachte de enige persoon is met vlechtjes niet tot de conclusie leiden dat de foto van verdachte daardoor meer opvalt dan de andere personen op de foto’s, omdat ‘vlechtjes’ geen kenmerk was op grond waarvan aangever verdachte heeft beschreven en herkend.
Betrouwbaarheid sporenmateriaal
De rechtbank stelt vast dat de voorwerpen (waar sporenmateriaal van is bemonsterd) ter plaatse door aangever aan de politie beschikbaar zijn gesteld. In theorie zou daardoor contaminatie kunnen optreden. Echter, gelet op de hoeveelheid DNA van verdachte en de specifieke plekken op de voorwerpen waar het DNA van verdachte op is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat het onderzochte sporenmateriaal voldoende betrouwbaar is en tot het bewijs gebezigd kan worden.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de genoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat aangever op zijn hoofd en in zijn gezicht is geslagen met een hamer en dat er met een mes in de richting van zijn buikstreek is gestoken. Aangever heeft daarbij letsel opgelopen waaronder het missen van grote delen van kronen van twee tanden. Verder staat vast dat er een hamer, een mes en een handschoen zijn aangetroffen op de plaats delict. Van de hamer en handschoen is sporenmateriaal bemonsterd en deze sporen zijn onderworpen aan DNA-onderzoek. Uit dit onderzoek is gebleken dat het ruwe deel van de steel van de hamer en de binnenzijde van de handschoen een relatief grote hoeveelheid DNA van verdachte bevatten.
De verklaring van verdachte dat hij niet weet hoe het kan dat juist die voorwerpen met daar op zijn DNA zijn aangetroffen in de woning van aangever, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Te meer omdat verdachte stelt aangever helemaal niet te kennen en nooit in de woning te zijn geweest.
Voorts neemt de rechtbank mee dat aangever is onderworpen aan een meervoudige fotoconfrontatie.
Aangever heeft verklaard dat hij de dader kent als "[verdachte]", waarbij aangever heeft gesteld deze "[verdachte]" van eerdere ontmoetingen te kennen. Zowel getuige [naam] als aangever hebben, onafhankelijk van elkaar, verdachte aangewezen als de persoon die met aangever vocht.
De rechtbank stelt op grond van het vorengaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat verdachte de persoon is geweest die met een hamer op het hoofd en in het gezicht van aangever heeft geslagen en met een mes in de richting van de buik van aangever heeft gestoken.
Opzet
Uit de verklaringen van aangever volgt dat verdachte vanuit het niets (meerdere) slaande bewegingen heeft gemaakt met een hamer in de richting van het hoofd van aangever en dat hij daarbij aangever in zijn gezicht heeft geraakt. Daarnaast heeft verdachte geprobeerd aangever meerdere keren met een mes in zijn buik te steken. Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd bij uitstek een vitaal en kwetsbaar deel van het lichaam is. Voorts kan naar algemene ervaringsregels gesteld worden dat het slaan daarop met een hamer levensbedreigend kan zijn. Eveneens geldt voor het steken met een mes in de richting van de buik dat dit potentieel dodelijk kan zijn. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat aangever bloed en een gat in zijn vest had kort nadat het feit gepleegd was. Doordat het steken met een mes in de richting van de buikstreek.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte de aanmerkelijke kans in het leven geroepen dat het slachtoffer door deze gedragingen zou komen te overlijden en kan het niet anders dan dat verdachte zich van deze aanmerkelijke kans bewust is geweest en dat hij deze heeft aanvaard. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het overlijden van het slachtoffer.
De primair ten laste gelegde poging tot doodslag is in zoverre wettig en overtuigend bewezen.