ECLI:NL:RBNNE:2022:2823

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2022
Publicatiedatum
5 augustus 2022
Zaaknummer
LEE 22/286
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een aanvraag voor vergoeding van waardedaling van een woning door het Instituut Mijnbouwschade Groningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een vergoeding voor waardedaling van zijn woning beoordeeld. De aanvraag werd afgewezen door het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) op 5 augustus 2021, omdat de woning van eiser buiten het risicogebied ligt waar waardedaling door gaswinning is vastgesteld. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar het IMG handhaafde zijn besluit in het bestreden besluit van 21 december 2021. De rechtbank heeft op 19 juli 2022 de zaak behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigden van het IMG aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het IMG terecht de aanvraag heeft afgewezen. Eiser voerde aan dat de afwezigheid van enige mogelijkheid tot afwijking van de door het IMG gehanteerde methode in strijd is met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De rechtbank oordeelt echter dat er voldoende waarborgen zijn voor een eerlijke rechtsgang en dat de beroepsgronden van eiser niet kunnen leiden tot een gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank stelt vast dat de besluitvorming van het IMG beperkt is tot waardedaling als gevolg van de ligging in het risicogebied en dat de gevolgen van fysieke schade voor de waarde van de woning niet in deze procedure zijn afgewikkeld.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer en is openbaar uitgesproken op 4 augustus 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/286

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2022 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A. Kwint-Ocelikova),
en

Instituut Mijnbouwschade Groningen (het IMG)

(gemachtigden: mr. M.J.W. Timmer en mr. S. Deaney).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de in het bestreden besluit gehandhaafde afwijzing van de aanvraag van eiser voor een vergoeding voor waardedaling van de woning aan [adres], [postcode], te [woonplaats].
1.1.
Het IMG heeft deze aanvraag met het besluit van 5 augustus 2021 afgewezen omdat de woning buiten het gebied valt waar waardedaling is vastgesteld die veroorzaakt wordt door gaswinning uit het Groningenveld of de gasopslag Norg. Met het bestreden besluit van
21 december 2021 op het bezwaar van eiser is het IMG bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het IMG heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft nadien de gronden van het beroep aangevuld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van het IMG.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het IMG terecht de aanvraag voor een vergoeding voor waardedaling van de woning van eiser heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden die eiser naar voren heeft gebracht.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser is sinds 13 augustus 2001 eigenaar van de woning aan [adres], [postcode], te [woonplaats] (de woning).
4.1.
In het primaire besluit heeft het IMG de aanvraag tot vergoeding van waardedaling afgewezen, omdat de woning buiten het gebied zou liggen waar waardedaling door aardbevingen ten gevolge van gaswinning kan optreden.
5. Eiser voert aan dat het ontbreken van enige mogelijkheid tot afwijken van de door het IMG gehanteerde methode in strijd is met artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
5.1.
De rechtbank overweegt dat artikel 6 van het EVRM onder meer van toepassing is indien het gaat om vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen (‘determination of civil rights and obligations’). Dit artikel waarborgt het recht op een eerlijk proces en het recht op toegang tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter. De rechtbank stelt vast dat voor de burgerlijke rechten van eiser die nu in geding zijn, een met voldoende waarborgen omklede (bestuursrechtelijke) rechtsgang openstaat waar eiser ook gebruik van maakt. Hierin kan eiser ook gronden aanvoeren tegen de door verweerder gehanteerd methode, die vervolgens door de rechtbank beoordeeld zullen worden (zie hieronder onder 7 en 7.1). Er is geen grond voor het oordeel dat artikel 6 van het EVRM is geschonden.
6. Eiser brengt naar voren dat de afgelopen jaren substantiële fysieke schade aan zijn woning is opgetreden die is gekwalificeerd als gevolg van mijnbouw. Daarbij geeft hij aan dat het onbegrijpelijk en onnavolgbaar is dat de woning in het effectgebied ligt en er sprake is van aanzienlijke schade door mijnbouwactiviteiten, maar dat dit geen negatieve verandering in de waardeontwikkeling zou opleveren. Het bestaan van fysieke schade valt bijvoorbeeld onder de mededelingsplicht bij verkoop van de woning. Eiser weet, als makelaar, dat fysieke schade zeker invloed heeft op de koopprijs. Ook wanneer de schade is hersteld levert dit nog vermindering van de waarde op. Dit is volgens eiser ten onrechte niet meegenomen in de besluitvorming van het IMG.
6.1.
Het IMG stelt dat het feit dat er een vergoeding is toegekend voor fysieke schade aan de woning, niet betekent dat op die locatie ook waardedaling is opgetreden. De gevraagde vergoeding voor waardedaling heeft uitsluitend betrekking op de ligging van de woning in het risicogebied en de blootstelling van de woning aan bevingen met een grondsnelheid van minimaal 2,9 mm/s. Het IMG keert een (abstract berekende) waardedalingsvergoeding uit ter compensatie van de schade die ontstaat doordat een gemiddelde koper minder over heeft voor een woning die in het risicogebied ligt. Met het bestaan van fysieke schade hoeft geen rekening te worden gehouden, omdat uit het onderzoek van Atlas (het onderzoek waarop onder andere de bepaling van de omvang van het risicogebied is gebaseerd) naar voren is gekomen dat schade aan een woning op zichzelf geen verlagend effect heeft op de waarde daarvan. Daarbij wordt waardedaling door fysieke schade hersteld geacht na herstel van die fysieke schade. Mocht er in een theoretisch geval toch meer waardevermindering door fysieke schade zijn dan die fysieke schade zelf, dan dient dit ook in de procedure voor fysieke schade te worden afgehandeld en niet via deze waardedalingsprocedure, aldus het IMG.
6.2.
Ter zitting heeft het IMG desgevraagd uitdrukkelijk bevestigd dat het bestreden besluit uitsluitend betrekking heeft op waardedaling als gevolg van de ligging in het risicogebied en niet op gestelde waardedaling als gevolg van fysieke schade. De rechtbank stelt daarmee vast dat de besluitvorming van het IMG dus beperkt is tot waardedaling als gevolg van de ligging in het risicogebied. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de gevolgen van fysieke schade voor de waarde van de woning kan dan ook niet leiden tot een gegrondverklaring van het beroep.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit betekent dat deze (door eiser gestelde en door het IMG betwiste) schadepost (te weten: mogelijke waardedaling als gevolg van fysieke schade) niet in deze procedure is afgewikkeld. Gelet op de beperkte strekking van het bestreden besluit ligt in deze procedure evenmin de vraag voor of die gestelde schadepost in eerdere besluitvorming over fysieke schade is afgehandeld.
7. De gronden die eiser verder heeft aangevoerd hebben betrekking op de methode die het IMG hanteert bij de beoordeling van aanvragen tot vergoeding van waardedaling en de daarmee samenhangende bepaling van de omvang van het waardedalingsgebied. Daarover is eerder door de meervoudige kamer van deze rechtbank beslist, in die zin dat het IMG de aanvragen mag toetsen aan de hand van de zogeheten Atlas-methode en dat de werkwijze van het IMG voldoende ruimhartig, redelijk en aanvaardbaar is. [1] Hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geeft geen aanleiding voor een ander oordeel in deze zaak.
7.1.
In het bijzonder wijst de rechtbank er in dit verband op dat met het Atlas-onderzoek is onderzocht waar waardedaling als gevolg van de ligging in het effectgebied zich voordoet. Vervolgens is per postcodegebied een vergelijking gemaakt met het percentage gehonoreerde aanvragen voor fysieke schadevergoeding, de schade-intensiteit. Uit deze vergelijking is naar voren gekomen dat in postcodegebieden waar zeker sprake is van waardedaling de schade-intensiteit 40% of hoger lag. Voor postcodegebieden waar niet volledig uit te sluiten viel dat er geen waardedaling heeft plaatsgevonden was de schade-intensiteit tussen de 20% en de 40%. De postcodegebieden waar met zekerheid geen waardedaling is opgetreden vielen samen met postcodegebieden met een schade-intensiteit van 20% of minder. Met deze uitkomsten van het onderzoek is het risicogebied afgebakend.
Eisers stellingen miskennen dan ook dat zijn postcode niet buiten het waardedalingsgebied valt omdat de schade-intensiteit aldaar niet meer dan 20% bedraagt, maar dat uit het Atlas-onderzoek is gebleken dat in het betreffende postcodegebied waardedaling als gevolg van de ligging in het effectgebied is uitgesloten, en dat dit zo bleek te zijn voor gebieden met minder dan 20% schade-intensiteit.
Daarbij heeft eiser ook verder geen concrete aanknopingspunten aangevoerd waardoor aan de uitkomsten van het Atlas-onderzoek getwijfeld zou moeten worden.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Brouwer, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 21 januari 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:162.