ECLI:NL:RBNNE:2022:275

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
181774
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en wijziging omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter op 12 januari 2022 een beschikking gegeven met betrekking tot de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008, en de wijziging van de omgangsregeling. De ouders van de minderjarige hadden afgesproken dat het hoofdverblijf bij de vader zou zijn, maar in de praktijk verbleef de minderjarige feitelijk bij de moeder. De Gecertificeerde Instelling (GI) heeft verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader, omdat de moeder niet in staat zou zijn om een ondersteunende opvoedingsstructuur te bieden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige veel problemen ondervindt, waaronder schoolverzuim en emotionele problemen, en dat de moeder onvoldoende in staat is om haar te begeleiden. De kinderrechter heeft de machtiging tot uithuisplaatsing verleend en een omgangsregeling vastgesteld waarbij de minderjarige om de veertien dagen een weekend bij de moeder verblijft, evenals de helft van de vakanties. De GI krijgt de regie om in samenspraak met de ouders afwijkende afspraken te maken. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/181774 / FJ RK 21-1202 en C/17/181775 / FJ RK 21-1203
Datum uitspraak: 12 januari 2022
Beschikking uithuisplaatsing en wijziging omgangsregeling
in de zaak van
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid, gevestigd te Leeuwarden
hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 te [plaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
[de vader], wonende te [plaats] ,
hierna te noemen de vader.

1.Het procesverloop

1.1.
De verzoekschriften met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 14 december 2021.
1.2.
Op 5 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader;
- mr. R.A. Schütz, namens de moeder;
- mevrouw [naam] , namens de GI.
1.3.
[minderjarige] en de moeder zijn opgeroepen, maar niet verschenen.
1.4.
Ter ondersteuning van de vader was de heer [naam] van [organisatie x] bij de zitting aanwezig.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] berust bij de ouders.
2.2.
De kinderrechter heeft bij beschikking van 26 maart 2021 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 11 april 2022.
2.3.
De rechtbank heeft bij beschikking van 7 juli 2021 de volgende omgangsregeling vastgesteld:
dat [minderjarige] in een schema per veertien dagen een week van zondag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de man en vervolgens een week van zondag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vrouw verblijft.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling. Daarnaast verzoekt de GI om de omgangsregeling als volgt te wijzigen:
- Eens per 14 dagen een weekend van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de moeder evenals de helft van de vakanties.
- Vakanties van één week: indien het reguliere omgangsweekend voorafgaand aan de vakantie is wordt dat omgangsweekend verlengd tot woensdag 17.00 uur.
- Vakanties van twee weken: bij iedere ouder één week. Deze vangt aan aansluitend op de omgangsweekenden. [minderjarige] blijft dan bij de ene ouder tot de vrijdag erop om 17.00 uur.
- Zomervakantie jaarlijks: de zomervakantie wordt evenredig verdeeld. Ook hierbij geldt de vrijdags 17.00 uur als aanvangstijd. De ouder waarbij [minderjarige] het eerste weekend van de vakantie verblijft daarbij zal zij de eerste drie weken verblijven. [minderjarige] wisselt op vrijdag 17.00 uur.
- Kerstvakantie en oud en nieuw vallen onder de vakanties van twee weken.
De GI krijgt daarbij de regie om in samenspraak met ouders afwijkende afspraken te maken.
3.2.
Ter onderbouwing van dit verzoek heeft de GI aangevoerd dat [minderjarige] al veel heeft meegemaakt in haar leven en zij moeite heeft om haar emoties te herkennen en te uiten. [minderjarige] is inmiddels in behandeling bij Accare, maar de behandeling komt niet goed van de grond door het uitvallen/niet nakomen van afspraken. [minderjarige] zit nu in de eerste klas van [school] en zij gaat veelvuldig niet naar school, waardoor zij een leerachterstand en een ontwikkelingsachterstand oploopt. Daarnaast laat [minderjarige] op school onverschillig gedrag zien. Het lukte de ouders onvoldoende om te overleggen en afspraken te maken over de zorgregeling, waardoor [minderjarige] klem zit tussen ouders. Het vaststellen van een zorgregeling door de rechtbank in juli 2021 heeft hierin geen verandering kunnen brengen, omdat de omgangsregeling door de moeder niet wordt nageleefd. [minderjarige] gaat niet conform de regeling naar de vader. De moeder herkent de vele afwezigheid van [minderjarige] op school niet en zij wil niet meewerken aan het nakomen van de omgangsregeling. De GI heeft als reactie hierop door middel van een schriftelijke aanwijzing voorwaarden gesteld aan de ouders vanwege de zorgen op het gebied van de omgang, de wederzijdse diskwalificatie van de ouders, het niet nakomen van afspraken bij Accare door [minderjarige] , het regelmatige schoolverzuim en de achteruitgaande schoolresultaten van [minderjarige] . Dit heeft niet tot verbetering geleid. De GI geeft aan dat de omgangsregeling nog steeds niet wordt nageleefd en dat er ook onvoldoende verbetering merkbaar is in de schoolgang van [minderjarige] . De moeder en [minderjarige] zijn na de schriftelijke aanwijzing wel op de eerstvolgende afspraak verschenen bij Accare, maar zij kwamen een half uur te laat.
3.3.
De moeder is bovendien onvoldoende in staat om een ondersteunende en flexibele
opvoedingsstructuur te bieden aan [minderjarige] . Het lukt de moeder onvoldoende om [minderjarige] aan te moedigen om contact met de vader en de hulpverlening aan te gaan en haar te stimuleren in de schoolgang. Het stellen van grenzen en regels door de moeder is ontoereikend, waardoor de moeder onvoldoende controle kan uitoefenen op het gedrag van [minderjarige] en in kan spelen op het belang van [minderjarige] . Er is naast voornoemde zorgen ook een zorgmelding ontvangen door de GI met betrekking tot twee winkeldiefstallen gepleegd door de moeder in aanwezigheid van [minderjarige] . Er is uit contact met de politie gebleken dat er nog een derde aangifte is gedaan van een winkeldiefstal. De drie winkeldiefstallen zijn gepleegd in een tijdsbestek van 6 weken. Hieruit blijkt de slechte voorbeeldfunctie van de moeder. De GI vindt de opvoedsituatie bij de moeder dan ook niet goed genoeg en heeft daarom besloten om de rechtbank te verzoeken om een uithuisplaatsing bij de vader met gezag en de hiermee verband houdende wijziging van de omgangsregeling. De GI is van mening dat de vader wel de nodige structuur en duidelijkheid kan bieden aan [minderjarige] . De GI verzoekt daarom om beide verzoeken toe te wijzen.

4.Het standpunt van de belanghebbenden

De vader
4.1.
De vader stemt in de verzoeken van de GI. Hij ziet dat het de verkeerde kant op gaat met het schoolverzuim en de schoolresultaten van [minderjarige] en hij maakt zich daar ernstige zorgen over. De vader heeft een lange tijd voor haar gezorgd na het ongeluk van de moeder en toen ging het wel goed op school. [minderjarige] is overdag al vaak bij de vader, maar zij wil liever nog bij de moeder overnachten. De vader geeft aan dat hij regelmatig urinecontroles krijgt van de reclassering en dat hij al bijna twee jaar schoon is. Hij beseft dat hij beschikbaar moet zijn voor [minderjarige] en hij zal zijn werktijden daar dan ook op aanpassen.
De moeder
4.2.
Mr. Schütz heeft aangegeven dat hij de moeder en [minderjarige] wel had verwacht. Dit had hij met de moeder afgesproken. Hij heeft geen bericht van de moeder ontvangen over haar afwezigheid. Hij heeft de verzoeken wel met de moeder besproken en geeft aan dat de moeder niet instemt met de verzoeken van de GI, omdat [minderjarige] volgens haar niet bij de vader wil verblijven en overnachten. Zij weet dat er sprake is van schoolverzuim. [minderjarige] gaat volgens de moeder altijd op tijd naar school, maar zij keert meestal niet meer terug naar school na een tussenuur. De moeder ontkent de winkeldiefstallen. Zij is wel aangehouden, maar er is nog geen vervolgingsbeslissing genomen en zij heeft de spullen die zij zou hebben gestolen allemaal teruggekregen. Er is dus enkel sprake van vermoedens en er zijn geen vaststaande feiten. De moeder heeft er geen vertrouwen in dat de vader zijn drugsgebruik onder controle heeft en er zijn ook geen stukken ingediend die onderbouwen dat er de afgelopen periode geen drugs is vastgesteld. Als [minderjarige] toch wordt gedwongen om bij de vader te wonen, zal [minderjarige] waarschijnlijk weglopen naar de moeder. De vader of zijn advocaat heeft er ook niets aan gedaan om de zorgregeling na te laten komen, dus de vader heeft deze situatie ook altijd gedoogd. De uithuisplaatsing van [minderjarige] gaat meer strijd opleveren tussen de ouders en zal dus geen rust en stabiliteit brengen voor [minderjarige] . Aangezien de vader geen netwerk heeft, is het bovendien onduidelijk hoe de vader de opvang van [minderjarige] gaat regelen. Het zou beter zijn om de uitkomst van het traject bij Accare of te wachten, om een goed beeld te hebben van wat het beste is voor [minderjarige] . Namens de moeder wordt dan ook verzocht om de verzoeken af te wijzen.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de machtiging tot uithuisplaatsing
5.1.
De kinderrechter heeft zich allereerst voor vraag gesteld gezien of een machtiging tot uithuisplaatsing mogelijk is in de situatie waarbij uit de beschikking van 7 juli 2021 blijkt dat partijen hebben afgesproken dat de hoofdverblijfplaats bij de vader is. Nu partijen nooit uitvoering hebben gegeven aan deze afspraak en [minderjarige] feitelijk haar hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft, acht de kinderrechter een machtiging tot uithuisplaatsing de aangewezen maatregel om [minderjarige] op een andere plek dan bij haar moeder te laten wonen. De kinderrechter is van oordeel dat de uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag noodzakelijk is in het belang van de verzorging en de opvoeding (artikel 1:265b, eerste lid, Burgerlijk Wetboek). Hiertoe overweegt de kinderrechter als volgt.
5.2.
De kinderrechter onderschrijft de zorgen van de GI en stelt vast dat het niet goed gaat met [minderjarige] . De kinderrechter vindt het forse schoolverzuim, de dalende schoolresultaten en het niet of te laat komen bij afspraken van Accare zeer zorgelijk. [minderjarige] laat ook een onverschillige houding zien op school en heeft moeite om haar emotie te herkennen en te uiten. Er is daarnaast vanuit [minderjarige] sprake van een grote loyaliteit naar de moeder toe, waardoor zij veel taken van haar lichamelijke beperkte moeder overneemt. De moeder ontkent echter alle problemen en blijft zich vijandig opstellen richting de GI. Zorgelijk is ook dat de moeder meerdere malen is aangehouden door de politie voor winkeldiefstallen en [minderjarige] daarbij aanwezig was. Dat de moeder voor deze diefstallen nog niet is veroordeeld, doet naar het oordeel van de kinderrechter niet af aan de zorgen die hieruit voortvloeien. Het gaat om meerdere verdenkingen en uit de stukken blijkt dat de moeder in het verleden veel vaker diefstal heeft gepleegd. De kinderrechter overweegt dat de moeder hiermee een slecht voorbeeld geeft aan [minderjarige] en dit niet getuigt van goed ouderschap. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de moeder onvoldoende in staat is om [minderjarige] te stimuleren en te begrenzen en dat de opvoedsituatie bij de moeder hierdoor niet goed genoeg is. Ook zorgt de moeder er niet voor dat [minderjarige] conform de omgangsregeling bij haar vader is. De kinderrechter overweegt dat [minderjarige] , gelet op alles wat zij heeft meegemaakt en de invloed hiervan op haar gedrag en ontwikkeling, juist veel structuur en stabiliteit nodig heeft om zich adequaat te kunnen ontwikkelen en beter met haar emoties om te kunnen gaan. De kinderrechter vindt het daarom in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat zij uit huis wordt geplaatst. Dat [minderjarige] niet bij de vader wil wonen, zoals de moeder stelt, vindt de kinderrechter geen reden om het verzoek af te wijzen. Bovendien heeft [minderjarige] eerder bij de kinderrechter aangegeven het fijn te vinden bij de vader en volgt dit ook uit het verzoek van de GI.
5.3.
Plaatsing bij de met gezag belaste vader acht de kinderrechter het meest in het belang van [minderjarige] . De kinderrechter overweegt dat uit huisbezoeken en gesprekken met de vader door de jeugdzorgwerkers duidelijk is geworden dat de vader wel de benodigde structuur en stabiliteit kan bieden aan [minderjarige] . De GI heeft de opvoedingssituatie bij de vader onderzocht en goed genoeg bevonden. Aangezien [minderjarige] vertrouwd is met de thuissituatie van de vader, hier eerder al goed heeft gefunctioneerd en uit urinecontroles door de reclassering gebleken is dat er al geruime tijd geen sprake meer is van drugsgebruik door de vader, is de kinderrechter van oordeel dat een uithuisplaatsing bij de vader in het belang van [minderjarige] is. Het is vervolgens aan de jeugdzorgwerker om er op toe te zien, dat de vader ondanks zijn werktijden voldoende beschikbaar is voor [minderjarige] of dat er adequate opvang voor haar is geregeld.
Ten aanzien van de vaststelling van de omgangsregeling.
5.4.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265g, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) op verzoek van de GI een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5.
De kinderrechter is van oordeel dat nu [minderjarige] bij de vader zal verblijven, het noodzakelijk is dat zij in contact blijft met de moeder. De verzochte minimum omgangsregeling is passend en biedt een duidelijke structuur, waarin ruimte is voor uitbreiding van de omgang met de moeder als de GI dat wenselijk vindt. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van [minderjarige] dat zij toestemming krijgt van beide ouders om bij de andere ouder te verblijven en om met de andere ouder om te gaan. [minderjarige] dreigt anders klem te komen zitten tussen de ouders van wie zij beide veel houdt. De kinderrechter zal de omgangsregeling dan ook vaststellen zoals is verzocht. De kinderrechter benadrukt dat de moeder zich dient te houden aan deze regeling en de aanwijzingen van de GI. De GI krijgt van de kinderrechter ook de bevoegdheid om in samenspraak met de ouders af te wijken van de hierna vast te stellen omgangsregeling. Deze bevoegdheid reikt niet zover dat de GI een geheel andere omgangsregeling kan vaststellen, maar is er om op onderdelen af te wijken van bijvoorbeeld de verdeling van de vakantie of om incidenteel de weekendregeling op een andere dag of tijdstip te laten aanvangen. Voor een meer ingrijpende wijziging van de omgangsregeling dient de GI zich opnieuw tot de kinderrechter te wenden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de vader met gezag met ingang van 12 januari 2022 tot uiterlijk 11 april 2022;
6.2.
wijzigt de omgangsregeling en bepaalt deze als volgt:
- [minderjarige] verblijft eens per veertien dagen een weekend van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 17.00 uur bij de moeder evenals de helft van de vakanties;
- vakanties van één week: indien het reguliere omgangsweekend voorafgaand aan de vakantie is, wordt dat omgangsweekend verlengd tot woensdag 17.00 uur;
- vakanties van twee weken: bij iedere ouder één week. Deze vangt aan aansluitend op de omgangsweekenden. [minderjarige] blijft dan bij de ene ouder tot de vrijdag erop om 17.00 uur;
- de zomervakantie: de zomervakantie wordt evenredig verdeeld. De ouder waarbij [minderjarige] het eerste weekend van de vakantie verblijft daarbij zal zij de eerste drie weken verblijven. [minderjarige] wisselt op vrijdag 17.00 uur;
- de kerstvakantie (kerst en oud en nieuw) valt onder de regeling vakanties van twee weken.
De GI krijgt de regie om in samenspraak met ouders afwijkende afspraken te maken ten aanzien van deze regeling, zoals hiervoor onder 5.5 overwogen;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Teertstra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van R.Y. Wesdijk, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem- Leeuwarden .