ECLI:NL:RBNNE:2022:2707

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
18/294922-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een honkbalknuppel en afwijzing van noodweer en shockschade

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 26 juli 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 30 oktober 2021 in Sappemeer het slachtoffer met een houten honkbalknuppel hard tegen het hoofd geslagen, waardoor het slachtoffer bewusteloos raakte en ernstig letsel opliep, waaronder meerdere bloedingen in de hersenen en schedelbreuken. De rechtbank heeft de poging tot doodslag bewezen verklaard, maar het beroep van de verdachte op noodweer en putatief noodweer werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, en dat de verdachte zelf de confrontatie had gezocht. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank een schadevergoeding van € 9.448,36 aan het slachtoffer heeft toegewezen, rekening houdend met de eigen schuld van het slachtoffer. De rechtbank heeft de in beslag genomen honkbalknuppel verbeurd verklaard.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/294922-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 26 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 12 juli 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A. Cinar, advocaat te Beek. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S.M. von Bartheld.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 30 oktober 2021 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, (met kracht) met een honkbalknuppel op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2021 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
  • een indeukingsbreuk van de schedel en/of (daarbij) diverse schedelbreuken en/of
  • diverse bloedingen in de hersenen en/of
  • een (al dan niet blijvende) spraakstoornis, door (met kracht) met een honkbalknuppel op/tegen hethoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 oktober 2021 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen (met kracht) met een honkbalknuppel op/tegen het hoofd van voornoemde
[slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever te bewijzen op grond van (onder meer) de bekennende verklaring van verdachte voor wat betreft het slaan met de honkbalknuppel en de forensisch medische letselrapportage van 1 juni 2022 opgemaakt door forensisch arts T. van Mesdag.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor het aannemen van een poging tot doodslag waarbij sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van aangever en heeft verder geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het primair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter terechtzitting van 12 juli 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 30 oktober 2021 heb ik mijn overbuurman, [slachtoffer] , met een honkbalknuppel tegen het hoofd geslagen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 1 december 2021,opgenomen op pagina 114 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021342238, d.d. 21 december 2021, inhoudend als verklaring van [slachtoffer] :
(p. 115) Ik ben naar buiten gegaan om naar [verdachte] (
de rechtbank begrijpt: verdachte)te gaan en hem te vragen waarom hij [naam 2] had geslagen. Hierna weet ik nog dat ik tegenover [verdachte] stond maar wat er daarna is gebeurd weet ik niet meer. Ik kwam weer bij toen ik op een stoel naast mijn woning zat.
3. Een forensisch medische letselrapportage, op 1 juni 2022 opgemaakt en ondertekend door drs. ing. T. van Mesdag, coördinerend forensisch arts GGD Groningen (los opgenomen bij voornoemd dossier) voor zover inhoudend, als zijn/haar geneeskundige verklaring:

Zaakgegevens

Betrokkene: Dhr. [slachtoffer] , geb. [geboortedatum] -1978

5. Beantwoording van de vraagstelling:

1. Wat was de aard van het letsel?

Op de spoedeisende hulp van het UMC Groningen werden door behandelaar op 30-10-2021 de volgende afwijkingen geconstateerd:
Een indeukingsbreuk van de schedel links ter plekke van het wandbeen, metschedelbreuken doorlopend in het zogeheten wiggenbeen en het voorhoofdsbot, tevens doorlopend in het linker jukbeen en de buitenste oogkas links.
Op CT onderzoek van de hersenen werden ter plekke van de schedelbreuk meerdere bloedingengezien: 1. een bloeding tussen de schedel en het harde hersenvlies; 2. een bloeding onder het spinnenwebvlies met bloed rondom de hersenwindingen; 3. meerdere bloedingshaarden in de hersenschors. Het hersenweefsel aan de linker hersenhelft was hierbij gezwollen met vervorming van de linker hersenkamer. Aan de rechter zijde van de hersenen was sprake van een kleine bloeding onder het spinnenwebvlies die werd geduid als een contrecoup letsel als gevolg van inwerkend geweld aan de linker zijde van de schedel.
Er werd een woordvindstoornis geconstateerd die werd toegeschreven aan het letsel aan de linkerhersenhelft.

2. Wat was de gevaarzetting (risico-inschatting) van het letsel (hoe ernstig is/was het letsel

precies)?
Er is sprake van neurologische uitval, te weten een langer dan 24 uur bestaande woordvindstoornis. Bij neurologische uitval hoort een AIS score van 4 (levensbedreigend letsel). Het letsel is daarom te kwalificeren als ernstig tot levensbedreigend.

3. In hoeverre verwacht u restschade?

Op basis van de uitgebreidheid van het letsel en de mij bekende gegevens over de duur van de klachten en progressie van het herstel acht ik het aannemelijk dat er een blijvende beperking van de spraak en mogelijk het schrijven zal zijn.

6. In hoeverre had het letsel dodelijke gevolgen kunnen hebben?

In zijn algemeenheid wordt ernstig schedelhersenletsel geassocieerd met een hoge kans op dodelijke
afloop en grote kans op blijvende restletsels. Het lijkt aannemelijk dat het bij aangever geconstateerde letsel een dodelijk gevolg had kunnen hebben.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 31 oktober2021, opgenomen op pagina 77 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 1] :
Ik was vandaag, 30 oktober 2021, 's avonds bij een feestje van [naam 2] , aan de [straatnaam] in Sappemeer. Ik zag dat de voordeur weer open ging van de overburen en dat een man met een houten honkbalknuppel naar buiten kwam lopen. Ik zag dat hij hiermee zwaaide en hiermee de vader van [naam 2] tegen zijn hoofd sloeg.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van getuigenverhoor d.d. 10 november2021, opgenomen op pagina 97 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [naam 3] :
(p. 98) Niet lang daarna zag ik [verdachte] uit zijn woning komen. Ik zag dat hij een knuppel in zijn hand vast hield. Ik hoorde [verdachte] toen 2 keer roepen: "Kom dan, kom dan". Ik zag toen iemand vanuit de groep aan de overkant in de richting van [verdachte] lopen. [verdachte] haalde uit met die knuppel. Het geluid galmde door de hele straat. Ik zag toen dat er iemand in elkaar zakte.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag als volgt.
Bewijsoverweging: poging tot doodslag bewezen
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte aangever met een honkbalknuppel tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank stelt tevens vast dat de verklaring van verdachte en de getuigenverklaringen geen inzicht geven over hetgeen ten tijde van het slaan met de honkbalknuppel in verdachte is omgegaan. Dit betekent dat, behoudens contraindicaties, niet kan worden bewezen dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van aangever. Van contra-indicaties is niet gebleken. De rechtbank is daarmee van oordeel dat verdachte niet de intentie heeft gehad om aangever te doden.
De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte af dat hij wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg (in dit geval op de dood) is aanwezig, indien een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat een verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan deze kans is niet alleen vereist dat een verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft aangever met een honkbalknuppel met dusdanige kracht tegen het hoofd geslagen dat aangever daardoor fors en potentieel dodelijk letsel aan het hoofd heeft opgelopen, zo blijkt uit voormelde forensisch medische letselrapportage. Het hoofd is een kwetsbaar onderdeel van het lichaam en het is een feit van algemene bekendheid dat met een (harde) slag tegen het hoofd met een slagwapen als een houten honkbalknuppel dodelijk letsel kan worden toegebracht. Uit de uiterlijke verschijningsvorm is derhalve af te leiden dat verdachte met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever daardoor zou komen te overlijden. Van enige contra indicatie die tot een ander oordeel zou moeten leiden is niet gebleken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op aangever.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 30 oktober 2021 te Sappemeer, in de gemeente Midden-Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met kracht met een honkbalknuppel op het hoofd van voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het feit en van de verdachte

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte – kort en samengevat weergegeven – een beroep toekomt op noodweer, noodweerexces dan wel putatief noodweer(exces).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat een beroep op noodweer of noodweerexces niet kan slagen omdat er op het moment van slaan geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Ook kan verdachte geen beroep doen op putatief noodweer omdat verdachte ook niet in de veronderstelling mocht verkeren dat hij zich mocht verdedigen.
Oordeel van de rechtbank
Voordat de rechtbank de beroepen op noodweer, noodweerexces en putatief noodweer(exces) kan beoordelen, dient eerst de vraag te worden beantwoord wat er die avond precies is gebeurd. De verklaringen van de die avond aanwezige personen lopen op enkele punten uiteen. De rechtbank heeft daarom bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de diverse verklaringen de -zich in het dossier bevindende- camerabeelden die afkomstig zijn van het beveiligingsvideo-systeem dat verdachte had geïnstalleerd bij zijn voordeur betrokken, en voor wat betreft de van elkaar afwijkende verklaringen met name het vijfde filmpje in de dossiervolgorde.
De rechtbank stelt aan de hand hiervan de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 30 oktober 2021 geeft het gezin van aangever, zijnde de overburen van verdachte, een feest en er staan voor het huis van de overburen een aantal personen die deelnemen aan dat feest. Als verdachte samen met twee vrienden naar buiten gaat om de hond uit te laten, worden zij nageroepen door de personen die voor het huis van de overburen staan. Er wordt onder andere geroepen: “mongool”, “uitkeringstrekkers”, “wat heb je een grote bek” en “kom dan”. Vervolgens ontstaat er, grotendeels buiten het beeld van de camera, een schermutseling tussen beide groepen.
Verdachte gaat hierna met zijn twee vrienden zijn woning binnen. Verdachte verklaart dat hij, nadat hij zijn woning was binnengegaan, harde knallen bij de voordeur hoorde. Dit is niet te horen op de camerabeelden, maar wordt ondersteund door de verklaring van getuige [naam 3] die iemand naar de woning van verdachte zag lopen en tegen het raam van die woning zag slaan. Deze verklaring vindt ook steun in de camerabeelden waarop te zien is dat een persoon door twee andere personen van de woning van verdachte naar de woning van de overburen wordt meegetrokken.
1
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte vervolgens naar buiten loopt met de honkbalknuppel.
2Op dat moment staan alle personen die bij de groep van aangever horen op het trottoir, aan de overkant van de straat. Verdachte steekt vervolgens de stoep over en stapt de straat op, richting de groep die voor het huis van de overburen staat. Verdachte staat nog net aan zijn kant van de straat, en roept “kom nu nog maar een keer dan, kom nu nog een keer dan”. Vervolgens loopt de groep personen die op het trottoir voor het huis van de overburen staan richting aangever en loopt verdachte verder de straat op richting deze groep, en is te zien, met name op de zogenoemde stills van deze videobeelden die zich in het dossier bevinden,
3dat een man, aangever, wordt geslagen met een honkbalknuppel. Verdachte heeft verklaard dat, vlak voor de slag met de honkbalknuppel, aangever met gebalde vuisten op hem af kwam en hem vervolgens vuistslagen heeft gegeven. Op de beelden is dat niet te zien en ook heeft geen van de getuigen waargenomen dat aangever verdachte heeft geslagen dan wel met gebalde vuisten op verdachte afkwam.
Noodweer
De vraag die de rechtbank uitgaande van bovenvermelde toedracht moet beantwoorden is of er sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding jegens verdachte zodat een zogenoemde noodweersituatie aanwezig was.
Hiertoe is het volgende van belang. Hoewel verdachte mondeling is uitgedaagd en er een schermutseling is geweest tussen beide groepen waarbij ook verdachte fysiek is belaagd en klappen heeft opgelopen, zodat van een noodweersituatie kon worden gesproken, kwam aan die situatie een einde toen verdachte samen met zijn vrienden terug was in zijn woning. Uit de verklaringen van verdachtes ex-vriendin en zijn vrienden blijkt dat men op zijn hoede was, doch er zich geen overspannen situatie voordeed. Niet angst overheerste, maar woede. Hoewel er op de ramen is gebonsd, was het rustig toen verdachte met de honkbalknuppel zijn huis uit kwam lopen. Alle personen die bij de groep van aangever horen, stonden op dat moment op het trottoir aan de overkant van de straat. Er was op dat moment geen sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte, eens anders lijf, eerbaarheid of goed. Op dat moment heeft verdachte zelf de confrontatie gezocht door zich richting de groep van aangever te wenden en uitdagend die kant op te roepen, gewapend met een duidelijk zichtbare honkbalknuppel. Die situatie kan niet als een noodweersituatie worden gekenschetst. Waarmee tevens voor verdachte geen noodzaak bestond om zich te verdedigen. Het beroep op noodweer kan om die reden niet slagen.
Het bewezenverklaarde levert op:
Primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Noodweerexces
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt.
Putatief noodweer: verontschuldigbare dwaling inzake noodweer
Van putatief noodweer is sprake indien de verdachte abusievelijk in de veronderstelling heeft verkeerd dat hij zich moest verdedigen, omdat de verdachte zich het dreigende gevaar heeft ingebeeld dan wel hij een onjuiste opvatting had over de uitleg van de noodweerregeling. Een beroep op putatief noodweer komt, als een vorm van beroep op afwezigheid van alle schuld, uitsluitend strafrechtelijk voor honorering in aanmerking wanneer de verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van het verkeren in een noodweersituatie. Daarbij is de beoordeling door een objectieve waarnemer ten tijde van het handelen beslissend. De rechtbank dient daarom eerst te onderzoeken of er inderdaad sprake was van een verschoonbare dwaling aan de kant van verdachte.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij na het horen van de harde knallen bij de voordeur bang was dat de groep van aangever de deur zou intrappen. Hij vreesde daarom voor de veiligheid van zijn zoontje, die bovenin de woning lag te slapen.
De rechtbank is van mening dat deze vrees bij verdacht geen verschoonbare dwaling oplevert. Daartoe is van belang dat, nadat verdachte de harde knallen bij de voordeur had gehoord, de situatie rustig was. Op het moment dat verdachte met de honkbalknuppel de woning verliet, stond de groep van aangever aan de overkant van de straat op het trottoir. Er was op dat moment geen objectieve omstandigheid aanwijsbaar die maakt dat verdachte verontschuldigbaar mocht dwalen over het bestaan van een noodweersituatie. Daar komt bij dat verdachte niet zozeer angstig was, zoals hij ter zitting verklaarde, maar juist boos. Dit blijk uit de camerabeelden, waarop te zien is dat verdachte zijn eigen trottoir verlaat en de straat op loopt richting het huis van zijn overburen en roept “kom nu nog maar een keer dan, kom nu nog een keer dan”. Verdachte verkeerde dus, anders dan hij heeft verklaard, niet in de veronderstelling dat hij zich moest verdedigen. Integendeel, verdachte heeft zelf de confrontatie gezocht. Het beroep op putatief noodweer kan daarom niet slagen.
Voor zover de raadsman nog betoogd heeft een beroep op putatief noodweerexces te doen dient dat ook verworpen te worden nu zich geen putatieve noodweersituatie voor deed.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot het volgende wordt veroordeeld:
  • een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden;
  • oplegging aan verdachte van de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht in de vorm van een contact- en locatieverbod (ten aanzien van aangever en diens woonadres) voor de duur van 3 jaar, met toepassing van vervangende hechtenis van één week voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van 6 maanden;
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling rekening te houden met het provocerende gedrag van aangever en de groep rond aangever. Niet alleen deze avond, maar al jarenlang. De raadsman verzoekt de rechtbank om bij een veroordeling een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
6 maanden, met aftrek van het voorarrest, gecombineerd met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Daarnaast dient het contact- en locatieverbod niet als maatregel in de zin van artikel 38v opgelegd te worden. Als dit al wordt opgelegd, dient dit als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf te worden opgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het reclasseringsrapport dat ten behoeve van de inhoudelijke behandeling is opgemaakt en de psychologische rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een houten honkbalknuppel hard tegen het hoofd heeft geslagen. Het slachtoffer is daardoor bewusteloos geraakt en heeft ernstig letsel aan het hoofd opgelopen, te weten meerdere bloedingen in de hersenen en breuken in de schedel, een chronische tinnitus aan beide oren, een doof gevoel in het rechter oor en een gevoelloze rechterzijde van de mond. Daarbij is het aannemelijk dat er een blijvende beperking van de spraak en mogelijk het schrijven zal zijn.
Verdachte heeft met zijn handelen de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Aannemelijk is dat slachtoffers van dergelijk geweld daarvan langere tijd psychisch nadelige gevolgen ondervinden. Bovendien vond het feit in het openbaar plaats, waardoor ook de openbare orde is geschonden. Door het plaatsvinden van dergelijke feiten in de publieke ruimte nemen de gevoelens van onveiligheid toe bij omwonenden en anderen die hiervan kennis nemen.
Het feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een gevangenisstraf van langere duur.
In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met de rol van (de sociale omgeving van) het slachtoffer, zoals hiervoor onder de bespreking van het beroep op noodweer en noodweerexces is omschreven, die in belangrijke mate heeft bijdragen aan het ontstaan van een gewelddadige situatie. Tevens blijkt uit de stukken en de behandeling ter terechtzitting dat verdachte al langere tijd in en rond zijn woning (mede) vanuit het gezin van het slachtoffer werd lastiggevallen.
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage van 1 februari 2022, opgemaakt door drs. B.Y. van Toorn, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een psychische stoornis in de zin van autisme en dat er aanwijzingen zijn voor lage intellectuele vaardigheden. De rapporteur adviseert om verdachte in verband hiermee als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen, gelet op de onderbouwing daarvan, en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling.
In het reclasseringsrapport van het Leger des Heils d.d. 4 februari 2022 wordt het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Het risico op recidive komt daarbij (kort gezegd) voort uit de psychosociale problematiek van verdachte die zijn draagkracht soms te boven gaat. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, die samengevat inhouden:
  • meldplicht bij reclassering;
  • ambulante behandeling;
  • contactverbod;
  • locatieverbod (zonder elektronische monitoring), tenzij met instemming van de reclassering;
  • meewerken aan ambulante begeleiding.
De rechtbank neemt het advies van de reclassering over en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen waaraan zij de voornoemde geadviseerde bijzondere voorwaarden zal verbinden. De rechtbank acht met het opleggen van deze voorwaarden het recidiverisico in voldoende mate ingeperkt en ziet geen reden om een contact- en locatieverbod op te leggen in de vorm van een vrijheidsbeperkende maatregel als gevorderd door de officier van justitie. Tevens komt de rechtbank tot een gevangenisstraf van kortere duur dan gevorderd door de officier van justitie, gelet op de waardering van voornoemde strafverminderende aspecten.
Een strafafdoening als bepleit door de raadsman doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit.

Inbeslaggenomen goed

De rechtbank acht het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een honkbalknuppel vatbaar voor verbeurdverklaring nu het feit met behulp van dit voorwerp is begaan en deze toebehoort aan verdachte.

Benadeelde partijen

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer] , tot een bedrag van € 1.948,36 ter zake van materiële schade en € 16.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 1] , tot een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 2] , tot een bedrag van € 500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij 3] , tot een bedrag van € 10.000,00 ter zake van materiële schade en €5.000,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de door [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] gevorderde affectieschade gesteld dat zij niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard, omdat er geen stukken zijn verstrekt waaruit is af te leiden dat bij deze benadeelde partijen een diagnose is gesteld die voldoet aan het criterium van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Ten aanzien van de door [benadeelde partij 3] gevorderde materiële schade heeft de officier van justitie opgemerkt dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat de causaliteit onvoldoende is onderbouwd. Over de door [benadeelde partij 3] gevorderde shockschade heeft de officier van justitie opgemerkt dat een bedrag van € 2.500,- toewijsbaar is.
Over de door aangever gevorderde materiële schade heeft de officier opgemerkt dat deze toewijsbaar is. Over de door aangever gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie opgemerkt dat, gelet op de mate van eigen schuld, een correctie van 50% gepast is. Aan aangever dient daarom een bedrag van € 5.000,00 aan immateriële schade te worden toegekend. In totaal dient aan aangever een bedrag van € 6.948,36 te worden toegewezen, voor het overige dient de vordering nie tontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat alle vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard nu ontslag van alle rechtsvervolging is bepleit. Subsidiair voert de raadsman aan dat de vorderingen van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] niet ontvankelijk dienen te worden verklaard nu het gestelde geestelijk letsel bij gebreke van een terzake deskundige rapportage niet is onderbouwd . Over de vordering van [benadeelde partij 3] merkt de raadsman op dat de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk dient te worden verklaard omdat het causale verband tussen de geleden schade en de gedragingen van cliënt onvoldoende is komen vast te staan. Tot slot merkt de raadsman op dat alle vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder die van aangever, niet ontvankelijk verklaard dienen te worden omdat er sprake is van eigen schuld waarvan de mate civielrechtelijk nader dient te worden vastgesteld.
Oordeel van de rechtbank
Vorderingen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2]
Zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] hebben een vordering ingediend ter vergoeding van shockschade. Shockschade wordt vergoed als het gaat om schade (bij de naasten van het slachtoffer) die het gevolg is van het waarnemen van het misdrijf dan wel de rechtstreekse confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Dit moet hebben geleid tot een emotionele schok waaruit geestelijk letsel voortvloeit. Uit vaste jurisprudentie blijkt voorts dat bij degene die de schade claimt een in de psychiatrie erkend ziektebeeld aan de orde dient te zijn wil dit soort schade voor vergoeding in aanmerking komen.
Aan de onderbouwing van het geestelijk letsel dat bij de naasten van een slachtoffer is ontstaan, worden derhalve hoge eisen gesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet aan deze hoge eisen is voldaan omdat uit de onderbouwing van de vorderingen niet blijkt dat er bij [benadeelde partij 1] of [benadeelde partij 2] sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. De rechtbank zal de vorderingen van zowel [benadeelde partij 1] als [benadeelde partij 2] daarom niet-ontvankelijk verklaren.
Vorderingen [benadeelde partij 3]
heeft een vordering ingediend ter vergoeding van shockschade ter hoogte van
€ 5.000,- en een vordering ter vergoeding van materiële schade ter hoogte van € 10.000,-. De rechtbank zal eerst de vordering ter vergoeding van de shockschade bespreken.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is voor de toekenning van shockschade vereist dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, hetgeen dient te blijken uit een valide deskundigenbericht van bijvoorbeeld een psychiater, huisarts of psycholoog, waarbij niet is vereist dat daarnaast ook een specifieke diagnose van dit in de psychiatrie erkend ziektebeeld wordt gesteld. Ter onderbouwing van haar vordering heeft [benadeelde partij 3] een verwijzing van de huisarts overgelegd. In deze verwijzing is beschreven dat het feit dat aangever, de echtgenoot van
[benadeelde partij 3] , in het ziekenhuis is opgenomen, bij [benadeelde partij 3] heeft bijgedragen tot het ontwikkelen van angstklachten en een post traumatisch stress syndroom. De verwijzing van de huisarts maakt echter niet duidelijk in welke mate het letsel en de daaropvolgende opname van aangever in het ziekenhuis heeft bijgedragen aan het ontwikkelen van de verschillende klachten. Ook is niet duidelijke in welke mate deze klachten al aanwezig waren en wat de aard, duur en gevolgen van deze klachten zijn. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat de vordering ter vergoeding van de shockschade onvoldoende is onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de gestelde schokschade alsnog te laten aantonen zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan, zodat [benadeelde partij 3] niet ontvankelijk zal worden verklaard ten aanzien van deze vordering.
Daarnaast heeft [benadeelde partij 3] een vergoeding van € 10.000,- aan materiële schade gevorderd omdat zij als gevolg van het door aangever opgelopen letsel en diens ziekenhuisopname en revalidatie ziek is geworden en daardoor geen betaalde werkzaamheden heeft kunnen verrichten. Ter onderbouwing heeft [benadeelde partij 3] een brief overgelegd van haar werkgever waarin, kort gezegd, de werkgever bevestigd dat [benadeelde partij 3] haar tijdelijke arbeidsovereenkomst niet heeft verlengd in verband met ziekte. De rechtbank is van oordeel dat op basis van de overgelegde stukken niet vastgesteld kan worden in welke mate het door aangever gepleegde feit heeft bijgedragen aan de ziekmelding van aangeefster. Ook kan uit de stukken niet worden afgeleid of, en zo ja, in welke mate de ziekte van [benadeelde partij 3] heeft geleid tot een vermindering van het arbeidsvermogen. De rechtbank zal deze vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren, nu het causale verband tussen het gepleegde feit en deze post onvoldoende is onderbouwd.
Vorderingen [slachtoffer]
Aangever heeft een vergoeding van € 1.948,36,- aan materiële schade gevorderd. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 30 oktober 2021.
Aangever heeft daarnaast een vergoeding van € 16.000,- aan immateriële schade gevorderd en daarbij ter onderbouwing gewezen op verschillende uitspraken in de smartengeldgids. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, (lichamelijk) letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 BW lid 1 en onder b BW). Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Door de slag met de honkbalknuppel heeft aangever ernstig letsel opgelopen aan zijn hoofd als gevolg waarvan hij nog steeds moeite heeft met spreken en schrijven. Daarnaast heeft aangever als gevolg van de klap last van tinnitus. De rechtbank zal, gelet op bovenstaande, naar billijkheid de immateriële schade vaststellen op € 10.000,-. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen.
Eigen schuld
Over de door de verdediging en de officier van justitie gestelde eigen schuld overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier blijkt dat verdachte verschillende malen is geprovoceerd door aangever en de personen die bij het feest van de zoon van aangever aanwezig waren. De rechtbank acht het daarbij relevant dat de situatie uit de hand is gelopen na het uitschelden en uitdagen van verdachte en zijn vrienden toen zij de hond van verdachte gingen uitlaten. Hoewel dit geenszins het gedrag van verdachte rechtvaardigt, is er volgens de rechtbank wel sprake van civielrechtelijke eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] . De rechtbank ziet daarom aanleiding om het toe te wijzen geldbedrag met een kwart te verminderen, wat neerkomt op een toe te wijzen geldbedrag van € 7.500,-.
De rechtbank wijst aangever een bedrag toe van € 1.948,36,- plus € 7.500,-, wat neerkomt op een totaalbedrag van € 9.448,36.
schadevergoedingsmaatregel
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
veroordeling in de kosten
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van of gedurende de proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op drie jaren, de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen zeven dagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij reclassering Leger des Heils op het adres [straatnaam], Groningen ([telefoonnummer]) en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
dat de veroordeelde zich gedurende de gehele proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt, zal laten behandelen door [instelling] (AFPN) of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het ingaan van de proeftijd;
dat de veroordeelde zal meewerken aan ambulante begeleiding door het sociaal team Hoogezand en/of ambulante begeleiding door de reclassering Leger des Heils en/of een FACT team, zolang de reclassering dat nodig acht;
dat de veroordeelde gedurende de proeftijd op geen enkele wijze -direct of indirect- contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] te Hoogezand-Sappemeer, wonende te [straatnaam], [woonplaats], zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in de [straatnaam] te Sappemeer, tenzij met instemming van de reclassering, zolang het openbaar ministerie dit noodzakelijk acht.
Geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen vaneen of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.

Verklaart verbeurd de in beslag genomen honkbalknuppel.

Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan [slachtoffer] te betalen:
  • het bedrag van € 9.448,36 (zegge: negenduizendvierhonderd en vierentachtig euro en zesendertigeurocent);
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat te betalen een bedrag van € 9.448,36 (zegge: negenduizendvierhonderd en vierentachtig euro en zesendertig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 oktober 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 1.948,36,- aan materiële schade en € 7.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 75 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 3]niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht. Bepaalt dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.B. Holsink, voorzitter, mr. J. Edgar en mr. W. de Weijer, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 juli 2022.
1. Proces-verbaal van bevindingen omschrijving camerabeelden, pagina 62 e.v. 2 Proces-verbaal van bevindingen omschrijving camerabeelden, pagina 67 e.v.
3 Pagina 65 e.v.