ECLI:NL:RBNNE:2022:2706

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
18.039171.22
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met toepassing van minderjarigenstrafrecht in Groningen

Op 14 februari 2022 heeft de verdachte in Groningen geprobeerd het leven van het slachtoffer te beroven door deze met een mes in de borst en het gezicht te steken. Het slachtoffer liep hierdoor ernstige verwondingen op, waaronder een steekwond in het longweefsel en een geringe klaplong. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, hoewel hij geen intentie had om te doden, wel voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en heeft het jeugdstrafrecht toegepast, gezien de leeftijd van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. De rechtbank heeft een jeugddetentie van 12 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. Daarnaast is de schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, met wettelijke rente vanaf de datum van de schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.039171.22
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 28 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd te [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.H. Kappelhof, advocaat te Delfzijl. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. A. Hertogs.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2022, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in het gezicht, heeft gestoken/gesneden/geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2022, in de gemeente Groningen, aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond in de borstkas (door het longweefsel heen tot vlak bij het hartzakje met een geringe klaplong) en/of een steekwond onder het rechteroog met blijvend ontsierend litteken in het gezicht, heeft toegebracht door die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in het gezicht, te steken/snijden/raken;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 februari 2022, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een mes, althans met een scherp(randig) en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in het gezicht, heeft gestoken/gesneden/geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. De officier van justitie acht het feit te bewijzen op grond van (onder meer) de bekennende verklaring van verdachte voor wat betreft het steken met het mes en de forensisch medische letselrapportage van 19 mei 2022, opgemaakt door forensisch arts T. Naujocks.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs is voor het aannemen van een poging tot doodslag en heeft verder geen bewijsverweer gevoerd.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank volstaat ten aanzien van het hierna primair bewezen verklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu verdachte het hierna bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
Deze opgave luidt als volgt:
de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 14 juli 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 16 februari 2022,opgenomen op pagina 6 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002022039533, d.d. 24 maart 2022, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] ;
Een forensisch medische letselrapportage op 19 mei 2022 opgemaakt en ondertekend door drs. T.Naujocks, forensisch arts, inhoudende zijn/haar geneeskundige verklaring.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het primair ten laste gelegde als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij met een mes meerdere steekbewegingen richting aangever heeft gemaakt en dat hij zich kan herinneren dat hij aangever daarbij in ieder geval in het gezicht heeft geraakt, maar, zoals uit camerabeelden en het bij aangever vastgestelde letsel is gebleken, hij aangever ook in de borst heeft gestoken. Verdachte heeft verklaard dat hij daarbij niet de intentie heeft gehad om aangever te doden.
De rechtbank stelt vast dat de verklaring van verdachte en/of getuigenverklaringen geen inzicht geven over hetgeen ten tijde van het steken met het mes in verdachte is omgegaan. Dit betekent dat niet kan worden bewezen dat verdachte zogenoemd ‘vol’ opzet heeft gehad op de dood van aangever.
De rechtbank leidt uit het handelen van verdachte af dat hij wel voorwaardelijk opzet op de dood van aangever heeft gehad. Verdachte heeft aangever met een mes in (onder meer) de borst gestoken, waardoor potentieel dodelijk letsel is ontstaan, zo blijkt uit de hiervoor opgenomen forensisch medische letselrapportage. Aangever heeft een wond in het longweefsel tot vlak bij het hartzakje opgelopen, waarbij sprake was van een geringe klaplong. In de borst bevinden zich vitale organen en het is een feit van algemene bekendheid dat met het steken met een mes in de borststreek, in de buurt van de longen en het hart, dodelijk letsel kan worden toegebracht. Verdachte heeft dit ook geweten en heeft met zijn handelen bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor zou komen te overlijden. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij op 14 februari 2022, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de borst heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op: primair: poging tot doodslag.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft het volgende gevorderd:
  • toepassing van het jeugdstrafrecht;
  • veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een jeugddetentie van 12 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden; - dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor toepassing van het jeugdstrafrecht en een zo spoedige mogelijke invrijheidsstelling van verdachte. Een onvoorwaardelijk jeugddetentie dient voor hooguit de duur van het voorarrest te worden opgelegd. De raadsman heeft zich niet verzet tegen de oplegging van een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over hem opgemaakte rapportages, het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag waarbij hij het slachtoffer met een mes in de borst heeft gestoken. Het slachtoffer heeft daardoor een wond in het longweefsel tot vlak bij het hartzakje en een geringe klaplong opgelopen. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat de gevolgen van het toebrengen van deze steekwond niet veel ernstiger voor het slachtoffer zijn geweest. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer met het mes in het gezicht geraakt. Het slachtoffer heeft zowel in het gezicht als op de borst een ontsierend litteken opgelopen. Verdachte heeft met zijn handelen dan ook de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op grove wijze geschonden. Daarnaast kunnen slachtoffers van dergelijk geweld daarvan langere tijd psychisch nadelige gevolgen ondervinden.
Bovendien vond het feit plaats in een trein en zijn omstanders daar getuige van geweest. Er was daarbij sprake van veel bloedverlies bij het slachtoffer hetgeen ook voor andere treinreizigers niet onopgemerkt kan zijn gebleven. Door het plaatshebben van dergelijke feiten op voor het publiek zichtbaar terrein nemen de gevoelens van onveiligheid toe bij diegenen die hiervan kennis nemen.
Het feit rechtvaardigt in beginsel dan ook een vrijheidsstraf van langere duur. Dit geldt temeer nu verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank gelet op de rol van het slachtoffer. De rechtbank stelt vast dat het slachtoffer zich voorafgaand aan het feit op zeer indringende en uitdagende wijze tot verdachte heeft gericht.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het psychologische onderzoeksrapport d.d. 7 juli 2022, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog. De psycholoog is van mening dat er goede redenen zijn om ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht toe te passen. Een pedagogische aanpak van verdachte is mogelijk en ook zeer gewenst en een gezinsgerichte aanpak is eveneens mogelijk, temeer daar verdachte nog thuis woont en actief deelneemt aan het gezin.
Verdachte had op het moment van het feit een succesvolle behandeling achter de rug vanuit
[instelling] en de psycholoog acht voortzetting van de behandeling bij [instelling], of een vergelijkbare andere instantie, aangewezen om de ingezette goede lijn verder te ontwikkelen en daarmee het recidiverisico - dat in het rapport op matig wordt ingeschat - verder terug te brengen.
In het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland d.d. 1 juli 2022 wordt het recidiverisico als gemiddeld ingeschat. Deze inschatting is onder meer gebaseerd op de omstandigheden dat verdachte eerder in aanraking is geweest met justitie, hij een laag inkomen heeft, er sprake is van psychische problematiek en hij nu weer wordt verdacht van een geweldsdelict. De reclassering adviseert, nadat zij overleg met de Jeugdbescherming heeft gehad, toepassing van het jeugdstrafrecht. Continuering van scholing is van belang en verdachte is nog vatbaar voor pedagogische beïnvloeding. De reclassering adviseert tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf, onder oplegging van bijzondere voorwaarden, bestaande uit ambulante behandeling en een contact verbod. Toezicht en begeleiding dienen daarbij plaats te vinden vanuit de volwassenenreclassering.
Gelet op voornoemde rapportages en hetgeen verder uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting omtrent verdachte is gebleken, zal de rechtbank het jeugdstrafrecht toe passen.
De rechtbank volgt de reclassering in haar strafadvies en zal aan verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie opleggen, conform de eis van de officier van justitie, en zal daaraan de voornoemde geadviseerde bijzondere voorwaarden van een meldplicht en ambulante behandeling verbinden, zoals in het dictum nader uitgewerkt.
De rechtbank ziet geen reden voor de oplegging van een contactverbod en zal daartoe niet overgaan.
De rechtbank zal de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren omdat er, gelet op het door de deskundigen vastgestelde recidiverisico en de justitiële documentatie van verdachte ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Gevorderd wordt een bedrag van € 416,00 ter vergoeding van materiële schade en € 2.500,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering voor wat betreft de gestelde materiële schade en tot matiging van de gestelde immateriële schade gelet op de eigen rol van de benadeelde partij.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op hetzelfde standpunt gesteld als de officier van justitie, waarbij hij een matiging van de immateriële schade met 50% heeft voorgesteld maar zich in zoverre refereert aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij de gestelde schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het primair bewezen verklaarde.
Materiële schade
De vordering is met betrekking tot de gestelde materiële schade niet betwist en zal daarom voor het bedrag van € 416,00 worden toegewezen.
Immateriële schade
Art. 6:101 van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat indien schade mede het gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde kan worden toegerekend, de vergoedingsplicht wordt verminderd door de schade over de benadeelde en de vergoedingsplichtige te verdelen in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen. Daarbij geldt dat een andere verdeling kan plaatsvinden of de gehele vergoedingsplicht kan vervallen of in stand blijven indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten eist. De rechtbank ziet in het onderhavig geval een dermate discrepantie tussen het zondermeer vervelende en mogelijk als bedreigend ervaren gedrag van benadeelde en de in relatie daartoe volledig disproportionele reactie van verdachte die benadeelde zeker niet hoefde te verwachten dat er aanleiding genoeg is om de gehele vergoedingsplicht in stand te laten. De rechtbank ziet in de eigen rol van de benadeelde partij geen reden om tot matiging van de immateriële schade te komen en zal deze schadepost dan ook in zijn geheel toewijzen.
Het totale toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2022.
Nu vast staat dat verdachte tot het hiervoor genoemde bedrag aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed. De rechtbank zal de duur van de gijzeling op nihil stellen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 77c, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een jeugddetentie voor de duur van 12 maanden.

Bepaalt dat van deze jeugddetentie een gedeelte,
groot zes maanden,niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de hierna te noemen voorwaarden niet heeft nageleefd.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht.
Voorwaarde is, dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
dat de veroordeelde zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis,telefonisch zal melden bij de bureaudienst van de reclassering tussen 9.00 uur en 11.00 uur, op telefoonnummer [telefoonnummer] en zich zal blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde zal daarbij de aanwijzingen opvolgen die hem door of namens de reclassering gegeven worden voor zover niet in voorwaarden reeds benoemd. Binnen het toezicht worden (sub)doelen geformuleerd waarvoor veroordeelde zich in zal zetten deze te behalen.
dat de veroordeelde zich zal laten behandelen voor de bij hem vastgestelde problematiekwaaronder rondom zijn zelfbeeld, agressie en psychosociaal functioneren door een nader te bepalen zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start na aanmelding door de reclassering en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde zal zich daarbij houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Geeft aan de reclasseringsinstelling, Reclassering Nederland de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen.
Beveelt dat de gestelde voorwaarden en het uit te oefenen toezicht
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan de duur van de aan verdachte onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer]toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van
€ 2.916,00(zegge: tweeduizend en negenhonderd en zestien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] te betalen een bedrag van € 2.916,00 (zegge: tweeduizend en negenhonderd en zestien euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2022. Dit bedrag bestaat uit € 416,00 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade.
Bepaalt, voor het geval dat de verdachte niet volledig betaalt, de duur van de gijzeling op nihil.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Zwarts, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. T.M.L. Veen en mr.
A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door W. Brandsma, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 28 juli 2022.
Mr. Janssens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.