ECLI:NL:RBNNE:2022:2702

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
28 juli 2022
Zaaknummer
LEE 22/2086
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van last onder dwangsom voor aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit in strijd met woonbestemming

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland, gedateerd 28 juli 2022, wordt een verzoek behandeld van een verzoeker die vanuit zijn woning een meubelmakerij exploiteert. De verzoeker heeft een last onder dwangsom opgelegd gekregen van de gemeente Hoogeveen, omdat zijn activiteiten zouden strijdig zijn met de woonbestemming. De voorzieningenrechter oordeelt dat de last op een onjuiste grondslag is opgelegd, aangezien er geen sprake is van detailhandel, zoals door de gemeente werd gesteld. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van de last toe, omdat niet is aangetoond dat de activiteiten van de verzoeker niet onder de aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit vallen. De voorzieningenrechter concludeert dat het bestreden besluit geschorst wordt tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, en dat er geen dwangsommen zijn verbeurd. Tevens wordt de gemeente veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de verzoeker, die in totaal € 1.518,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van de belangen van de verzoeker om zijn werkzaamheden voort te zetten, en dat de voorzieningenrechter de spoedeisendheid van het verzoek erkent.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 22/2086

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 juli 2022 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.A. Jansen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoogeveen, verweerder
(gemachtigden: mr. A.J. Pronk en [naam 1] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam 2] uit [woonplaats] (derde-partij).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om de werking van de aan verzoeker opgelegde last onder dwangsom te schorsen.
1.2
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 19 juli 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigden van verweerder. Derde-partij heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Verzoeker woont aan [straatnaam] in [woonplaats] en exploiteert vanaf dit adres een bedrijf in het vervaardigen van houten meubels. Derde-partij heeft aan verweerder verzocht om handhavend op te treden omdat op het adres van verzoeker, in strijd met het bestemmingsplan, detailhandel zou worden bedreven.
Het perceel valt binnen het bestemmingsplan De Weide 2016 (bestemmingsplan) en heeft hierin de bestemming ‘wonen’. Verweerder heeft de activiteiten van verzoeker aangemerkt als bedrijfsmatig/een inrichting en gesteld dat er sprake is van handelen in strijd met het bestemmingsplan.
Op 1 juni 2022 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd. Verzoeker moet de overtreding van artikel 16.5, sub b, onder 4, van het bestemmingsplan binnen 6 weken beëindigen en beëindigd houden, anders verbeurt hij per week een dwangsom van €1.000,- met een maximum van €10.000,-.
Verzoeker heeft op 16 juni 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wettelijke regels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang bestaat bij de gevraagde voorziening. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat de spoedeisendheid geen discussiepunt (meer) is. Ook de voorzieningenrechter gaat uit van een spoedeisend belang.
5. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Dit beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de argumenten die verzoeker heeft aangevoerd, de zogenoemde gronden.
6. Verzoeker stelt dat er geen sprake is van overtreding van artikel 16.5, sub b, onder 4, van het bestemmingsplan omdat hij geen detailhandel bedrijft. Voorts is aangegeven dat verzoeker ambachtelijk handwerk verricht. Zijn werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als een aan-huis-verbonden-bedrijfsactiviteit.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
7. Op de zitting heeft verweerder erkend dat er geen sprake is van overtreding van artikel 16.5 sub b onder 4 van het bestemmingsplan omdat geen sprake is van detailhandel op het perceel van verzoeker. Volgens verweerder wordt er wel gehandeld in strijd met artikel 16.1 van het bestemmingsplan (de woonbestemming) omdat er vanwege het gebruik van machinale apparatuur, geen sprake is van een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit zoals omschreven in artikel 1.7 van het bestemmingsplan.
De rechtbank stelt voorop, dat de last die is opgelegd, ziet op het beëindigen van de overtreding van artikel 16.5, sub b, onder 4, van het bestemmingsplan. Nu verweerder heeft aangegeven dat er geen sprake is van overtreding van dit artikel, betekent dit dat de last op een onjuiste grondslag berust.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de door verzoeker verrichte werkzaamheden niet onder artikel 1.7 van het bestemmingsplan vallen. De werkzaamheden die verzoeker verricht en de gereedschappen die hij daarbij gebruikt, zoals blijkend uit de opgestelde controlerapporten, maken naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet dat niet gesproken zou kunnen worden van het uitoefenen van een ambachtelijke -geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid zoals omschreven in artikel 1.7 van het bestemmingsplan. Daarmee staat evenmin vast dat op grond daarvan in strijd met de woonbestemming zou zijn gehandeld. Gelet op het vorenoverwogene heeft het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen.
8. Hetgeen onder r.o 7 is overwogen maakt dat er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen, temeer nu verzoeker zijn werkzaamheden op dit moment op het perceel heeft gestaakt in verband met de opgelegde last onder dwangsom en verweerder ter zitting heeft aangegeven dat er nog geen datum bekend is waarop het bezwaar zal worden behandeld.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit is geschorst tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar. Dit betekent tevens, dat op basis van dit besluit geen dwangsommen zijn verbeurd, nu dit besluit op een ondeugdelijke grondslag berust.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoeker een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 759,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Visser, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. G. Steenbergen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 juli 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Bestemmingsplan De Weide 2016
Artikel 1 Begrippen
1.7
aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke –geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen- bedrijvigheid, waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend, met uitzondering van kappersdienstenactiviteiten.
1.8
aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, kunstzinnig of ontwerptechnisch dan wel daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede de beroepen van schoonheidsspecialist(e) en mani- en/of pedicure, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie, hieronder mede begrepen Bed & Breakfast;
Artikel 16 Wonen
16.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen (https://www.ruimtelijkeplannen.nl/documents/NL.IMRO.0118.2016BP9004001-VG01/r_NL.IMRO.0118.2016BP9004001-VG01.html)' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met de daarbijbehorende:
andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
andere werken;
tuinen en erven.
(…)
16.5
Specifieke gebruiksregels
a. Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in lid 16.1 jo artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
1. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning met uitzondering van mantelzorg;
2. het gebruik of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, dan wel woonwagens.
Gebruik van ruimten binnen de woning of in de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, wordt als gebruik overeenkomstig de bestemming aangemerkt, voor zover dit gebruik ondergeschikt blijft aan de woonfunctie en mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
1. maximaal 35% van het vloeroppervlak van de woning met bijbehorende bijgebouwen mag, indien dat niet meer dan 75 m² betreft, worden gebruikt voor aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten;
2. de activiteit dient qua aard, omvang en uitstraling te passen in de woonomgeving;
3. de activiteit mag niet vergunningplichtig danwel meldingsplichtig ingevolge de Wet milieubeheer zijn;
4. er mag geen detailhandel ter plaatse plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop als ondergeschikte activiteit van de aan-huis-verbonden activiteit of e-commerce;
5. ten behoeve van e-commerce is geen toonzaal aanwezig en worden geen goederen afgehaald.