Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit
wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden
(met aftrek van voorarrest) waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van
3 jaren met daarbij de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd door de reclassering. De officier van justitie heeft daarnaast de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) op grond van artikel 38z Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr.) gevorderd. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het, gelet op de jonge leeftijd van verdachte en de mogelijkheid dat verdachte in de toekomst opnieuw een kind zal krijgen, nodig is om haar ook na de geadviseerde proeftijd van drie jaren in de gaten te kunnen houden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest. De raadsvrouw ziet onvoldoende noodzaak voor het opleggen van een GVM. Mocht toezicht in de toekomst nodig zijn, bijvoorbeeld wanneer er een kindje worden geboren, dan kan dit via de civielrechtelijke route worden geregeld. Een GVM is daarvoor niet het middel.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over verdachte opgemaakte rapportages, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie d.d. 1 maart 2022, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is gekomen, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft voorts in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag van haar dochter [slachtoffer], een baby van 23 dagen oud, door haar meerdere keren, op beide zijden tegen het hoofd te slaan, meerdere keren van kniehoogte op de grond te laten vallen en meerdere keren hard op haar romp te drukken. Door deze gedragingen heeft [slachtoffer] fors letsel opgelopen, te weten uitgebreid schedelhersenletsel, bestaande uit meerdere schedelfracturen, bloedingen op diverse plaatsen, zwellingen en hersenletsel als gevolg van zuurstoftekort. [slachtoffer] had als gevolg van dit letsel kunnen overlijden. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat dit gevolg niet is ingetreden. Gevoelens van onmacht die een ouder kan hebben bij het opvoeden van een jong kind mogen in geen enkel geval leiden tot fysieke mishandeling van het kind. Het is aan de ouder zelf om (andere) oplossingen te zoeken voor gevoelens van onmacht of frustraties. De rechtbank overweegt verder dat het hier een zeer ernstig feit betreft, waarvan de gevolgen wellicht pas later zichtbaar zullen worden. Het handelen van verdachte tegen haar jonge en weerloze dochter acht de rechtbank dan ook zeer ernstig. Een dergelijk feit brengt voorts gevoelens van verdriet en verontwaardiging in de maatschappij, en zeker in de naaste omgeving, met zich mee. De rechtbank rekent het verdachte daarnaast zwaar aan dat zij niet direct openheid van zaken heeft gegeven waardoor [slachtoffer] niet direct adequate medische hulp heeft kunnen krijgen.
Gelet op bovenstaande acht de rechtbank het aangewezen verdachte te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de over verdachte opgestelde Pro Justitia rapportage d.d. 3 februari 2022, opgesteld door W.J.P. Gaertner, GZ-psycholoog en [naam], forensisch milieuonderzoeker.
De psycholoog komt -samengevat- tot de conclusie dat de meest waarschijnlijke hypothese is dat bij verdachte sprake is van borderline persoonlijkheidsproblematiek.
De door de psycholoog vastgestelde problematiek was ook aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde feit. Volgens de psycholoog was ten tijde van het ten laste gelegde bij verdachte sprake van emotieregulatie problemen waardoor zij geneigd is zwart-wit te denken en impulsief te handelen. Daarnaast is het aannemelijk dat er, gezien de ervaringen uit haar verleden, sprake is van traumatische ervaringen die haar functioneren beïnvloeden. Onderliggend lijkt er sprake te zijn van veel boosheid en indien verdachte getriggerd wordt kan dat uitmonden in excessieve reacties zoals hevige stemmingswisselingen. De psycholoog concludeert dat verdachte nog altijd een ernstig probleem heeft met haar emotieregulatie waardoor het recidiverisico, als zij [slachtoffer] weer volledig in zorg krijgt, op middellange termijn als hoog wordt ingeschat. De psycholoog adviseert om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank kan zich met de conclusie van de psycholoog verenigen en maakt die tot de hare. De rechtbank zal daarom het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toerekenen en dit meewegen in de straftoemeting.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de rapportages van de reclassering van 21 april 2022 en 18 mei 2022. De reclassering constateert -samengevat- dat verdachte een belaste voorgeschiedenis kent waarin zij stelselmatig werd mishandeld door haar moeder en van haar twaalfde tot haar achttiende in gesloten jeugdinrichtingen verbleef. Een risicofactor ligt verscholen in onverwerkte jeugdtrauma’s in combinatie met het verzorgen van een eigen kind. Volgens de reclassering zal de kans op recidive hoog blijven indien de behandelingen niet goed aanslaan. De reclassering adviseert derhalve om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, opname in een zorginstelling zoals FPA ‘[instelling]’ in [plaats] onmiddellijk na einde detentie, overgang naar ambulante behandeling, contact met [slachtoffer] via de daartoe aangewezen instanties, een locatieverbod en locatiegebod met elektrische monitoring, opgenomen in haar advies van 18 mei 2022. Verdachte heeft ter terechtzitting ingestemd met naleving van die voorwaarden.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden (met aftrek van voorarrest) waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering passend en geboden. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, zoals bepleit door de verdediging, acht de rechtbank, niet passend gezien de ernst van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank komt tot oplegging van een lager onvoorwaardelijk strafdeel dan de officier van justitie heeft geëist, gelet op het belang van verdachte - rekening houdend met haar belaste voorgeschiedenis - om over niet al te lange tijd te kunnen starten met de noodzakelijk geachte klinische behandeling.
Dadelijke uitvoerbaarheid voorwaarden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten poging doodslag. Gelet op de ernst van dit feit, het recidiverisico en dat de bij verdachte aanwezige persoonlijkheidsproblematiek van invloed is geweest op haar handelen ten tijde van het bewezenverklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is of gevaar veroorzaakt tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, in het bijzonder jonge kinderen. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen aanleiding om in aanvulling op de bijzondere voorwaarden een GVM ex artikel 38z Sr op te leggen. De doelen die door een GVM worden nagestreefd, worden voldoende gewaarborgd met het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden.
Mocht de officier van justitie van mening zijn dat er aanleiding is om de proeftijd te verlengen dan kan ze dit voorleggen aan de rechtbank dan wel de civielrechtelijke route bewandelen.