Ik hoorde [verdachte] zeggen “Je toont respect” of “Je gaat respect tonen”. Ik deed mijn kamerdeur open en zag [slachtoffer] op de trap zitten. [verdachte] stond rechts van [slachtoffer] en had zijn arm om [slachtoffer] zijn nek en zijn linkervuist gebald. Ik zag dat [slachtoffer] mij aankeek. Ik zag dat het rechteroog van [slachtoffer] blauw was en opgezwollen. [verdachte] sloeg [slachtoffer] in het gezicht. Na verloop van tijd werd er beneden op de deur geklopt. Ik liep naar beneden en deed de deur open en zag [medeverdachte 1] voor de deur staan. Wij liepen naar boven naar de kamer van [verdachte] .
Ik ging weer op mijn plek zitten. [medeverdachte 1] nam plaats links van mij en tegenover
[slachtoffer] . In de tijd dat [medeverdachte 1] nog niet aanwezig was, heb ik [verdachte] [slachtoffer] twee keer zien slaan. Eén keer een tik tegen het achterhoofd en één keer in het gezicht.
[medeverdachte 1] ging een paar keer naast [slachtoffer] staan met de vuist omhoog, maar hij heeft [slachtoffer] niet geslagen. Behalve wat harde taal had [medeverdachte 1] tot dan toe niet veel gedaan. Op een gegeven moment zag ik dat [verdachte] zich naar links (van hem) draaide en weer terug draaide naar [slachtoffer] en ineens zijn linkerhand naar het hoofd van [slachtoffer] bracht. Ik zag iets van een pistool in [verdachte] zijn hand. Althans iets wat op een loop leek. [slachtoffer] moest zijn pasje afgeven. Er werd naar de pincode gevraagd van [slachtoffer] zijn pasje. Deze werd aan [medeverdachte 1] gegeven. [verdachte] en [medeverdachte 1] stonden op om bij de SNS te gaan pinnen en zeiden tegen mij dat ik op [slachtoffer] moest passen. [verdachte] en [medeverdachte 1] gingen samen weg. [slachtoffer] vroeg of hij naar boven mocht om te gaan liggen want hij voelde zich niet lekker. Ik zei: “Jongen, dat mag eigenlijk niet”. Vervolgens vroeg [slachtoffer] mij of hij naar het toilet mocht. Ik zei dat dat eigenlijk ook niet mocht, waarop [slachtoffer] vroeg: “Als jij nou meeloopt dan?”. Hij moest heel nodig. Daarop antwoorde ik: “Oké, kom op dan”. Wij liepen samen richting het toilet. [slachtoffer] ging naar het toilet en ik bleef in de gang staan bij de trap die naar beneden ging. Toen [slachtoffer] klaar was, liepen we samen weer naar de kamer van [verdachte] en namen weer plaats. Na ongeveer een half uur kwamen [verdachte] en [medeverdachte 1] weer terug en namen ook weer plaats. [verdachte] haalde geld uit zijn jaszak en begon dit te verdelen tussen hemzelf, [medeverdachte 1] en mij. Op een gegeven moment zei [verdachte] tegen [slachtoffer] : “Ga maar”. Op het moment dat [slachtoffer] op wou staan, zei [verdachte] tegen [slachtoffer] : “Waar ga jij heen?”. [slachtoffer] antwoorde: “Naar mijn kamer”. Waarop [verdachte] zei: “Wie zegt dat?”. [slachtoffer] ging weer zitten en dit herhaalde zich een paar keer. Op den duur liet [verdachte] [slachtoffer] gaan.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is bij het vaststellen van de feitelijke gang van zaken grotendeels uitgegaan van de verklaring van aangever. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd, acht de rechtbank deze verklaring betrouwbaar. Dat de verklaring van aangever op een bepaald punt, namelijk dat alleen medeverdachte [medeverdachte 1] is weggegaan om te pinnen, niet in overeenstemming is met andere bewijsmiddelen, maakt dit niet anders. In grote lijnen wordt de verklaring van aangever namelijk bevestigd door andere bewijsmiddelen, met name het appverkeer tussen de verdachten, de pintransacties, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] alsook door verdachte zelf ter zitting die verklaard heeft aangever te hebben geslagen, een pistool in zijn handen te hebben gehad en dat hij geld van aangever heeft gestolen.
De rechtbank stelt derhalve vast dat er op 24 december 2021 op de gang in de woning aan de [straatnaam] in Hoogezand onenigheid is ontstaan tussen verdachte en aangever. Hierbij heeft verdachte aangever meerdere keren tegen zijn hoofd geslagen. Op een gegeven moment komt medeverdachte [medeverdachte 2] erbij en samen brengen verdachte en medeverdachte
[medeverdachte 2] aangever naar de kamer van verdachte. Hier wordt aangever nog een aantal keer geslagen en bedreigd. In de tussentijd wordt medeverdachte [medeverdachte 1] door verdachte geappt en komt hij ook naar de woning. Nadat medeverdachte [medeverdachte 1] al in de woning is, bedreigt verdachte aangever met een op een vuurwapen gelijkend balletjespistool en dwingt hem zo tot het afgeven van zijn pincode. Vervolgens gaan verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met de pinpas van aangever geld opnemen. In de tussentijd houdt medeverdachte [medeverdachte 2] aangever vast in de kamer van verdachte. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] pinnen de daglimiet van € 1.000,00 en gaan weer terug naar de woning. Vervolgens ontstaat onenigheid over de verdeling van het geld. Uiteindelijk wordt besloten dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] elk € 500,00 krijgen en dat medeverdachte [medeverdachte 1] de pinpas van aangever krijgt zodat hij hier de volgende dag € 500,00 mee kan pinnen. Omdat medeverdachte [medeverdachte 1] niet wil dat aangever de pinpas blokkeert voordat hij heeft kunnen pinnen, wordt aangever nog enige tijd vastgehouden in de kamer van verdachte. De volgende dag wordt er nog een keer € 500,00 gepind van de rekening van aangever. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op dat moment de pinpas van aangever nog steeds in zijn bezit.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aangever met geweld en bedreiging met geweld is bewogen tot afgifte van zijn bankpas en dat hij is gedwongen tot het ter beschikking stellen van zijn pincode. Verder is aangever in de nacht van 24 op 25 december 2021 enkele uren van zijn vrijheid beroofd. De rechtbank overweegt dat dit heeft geduurd vanaf ongeveer 19:30 uur, zijnde het moment dat aangever door verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] is meegenomen naar de kamer van verdachte, tot het moment dat hij ’s ochtends de kamer weer mocht verlaten. Tot slot is er twee keer met de bankpas van aangever geld van zijn rekening gepind.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is van een vooropgezet plan om aangever geld afhandig te maken. Dit plan lijkt gaandeweg te zijn ontstaan. De rechtbank is desondanks van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte
[medeverdachte 1] bij de uitvoering van de afpersing, de wederrechtelijke vrijheidsberoving en de diefstal met valse sleutel. Hoewel verdachte een hoofdrol heeft gespeeld bij deze feiten, heeft de samenwerking in de kern bestaan uit een gezamenlijke uitvoering.
Verdachte heeft bijna alle ten laste gelegde gewelds- en bedreigende handelingen verricht. Daarnaast is hij samen met medeverdachte [medeverdachte 1] gaan pinnen met de pinpas van aangever. Medeverdachte [medeverdachte 2] is bijna van meet af aan bij de onderhavige feiten aanwezig geweest. Hij heeft gezien dat aangever werd geslagen en bedreigd en heeft zich hiervan niet gedistantieerd. Daarnaast heeft hij aangever bewaakt op het moment dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] weg zijn gegaan om te pinnen. Medeverdachte [medeverdachte 1] is er als laatste bij gekomen. Hij is naar de woning gegaan terwijl hij wist dat aangever klappen had gehad. Hij heeft een aantal keer dreigend zijn vuist omhoog gehouden en is – blijkens de verklaringen van aangever en medeverdachte [medeverdachte 2] – ook aanwezig geweest op het moment dat aangever met het nepwapen werd gedwongen tot het geven van zijn pincode. Hij gaat desondanks samen met verdachte pinnen terwijl aangever door medeverdachte [medeverdachte 2] wordt vastgehouden. De volgende dag wordt er door medeverdachte [medeverdachte 1] nogmaals gepind met de bankpas van aangever. Tot slot is er op 24 en 25 december 2021 appcontact tussen de drie verdachten over het geld en wordt de buit eerlijk verdeeld.
Het voorgaande maakt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank acht het medeplegen van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde derhalve bewezen.