€ 1.100,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum dat de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] aangegeven dat de gevorderde reiskosten kunnen worden toegewezen en dat de ter terechtzitting aanvullend gevorderde vergoeding voor verlies aan toekomstig arbeidsvermogen niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 4] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij het materiële gedeelte van de vordering onvoldoende heeft onderbouwd en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering. Het immateriële deel van de vordering dient te worden toegewezen.
De officier heeft zich voor wat betreft de vordering van [slachtoffer 6] op het standpunt gesteld dat deze in zijn geheel voldoende onderbouwd is en dus voor toewijzing in aanmerking dient te komen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] betoogd dat alle gevorderde schade onvoldoende onderbouwd is en dat deze vordering derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De vordering van benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft de raadsvrouw voor wat betreft de materiële posten bril, telefoon en tas betwist, daar deze onvoldoende zouden zijn onderbouwd, en zich voor wat betreft de post bereddering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De gevorderde immateriële schade dient volgens de raadsvrouw te worden gematigd.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 6] heeft de raadsvrouw betoogd dat materiële posten onvoldoende zijn onderbouwd en dat de benadeelde partij om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dat deel van de vordering. Het immateriële deel van de vordering dient volgens de raadsvrouw te worden gematigd.
Oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij schade heeft geleden in de vorm van reiskosten en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van de onder parketnummer 18/052425-21 bewezenverklaarde mishandeling. Voor dit deel zal de vordering, die door de benadeelde partij voldoende is onderbouwd en door de verdediging onvoldoende is betwist, derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 29 januari 2021.
Met betrekking tot de ter terechtzitting aanvullend gevorderde vergoeding voor verlies van toekomstig arbeidsvermogen, is de rechtbank van oordeel dat deze schade onvoldoende is onderbouwd, zowel voor wat betreft het bestaan daarvan als de eventuele omvang. Voor het geval dat zou moeten worden geoordeeld dat de benadeelde partij aan zijn stelplicht heeft voldaan, geldt dat het hier gaat om een dermate complexe vordering dat nader onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. Dit deel van de vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Vordering [slachtoffer 4]
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is geweest van de onder parketnummer 18/134360-21 bewezen verklaarde poging tot zware mishandeling.
De voor toewijzing vatbare schade betreft de materiële post ‘beredderingskosten’ nu deze door de verdediging niet is betwist. De rechtbank is ten aanzien van de posten ‘telefoon’, ‘bril’ en ‘tas’ van oordeel dat deze, gezien de gemotiveerde betwisting door de verdediging, onvoldoende zijn onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze gevorderde posten alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de posten ‘telefoon’, ‘bril’ en ‘tas’ daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De rechtbank is tevens van oordeel van voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij de gevorderde immateriële schade heeft geleden en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/272933-21 bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, waarvan de hoogte onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 mei 2021.
Vordering [slachtoffer 6]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen voor zover dit betreft de post ‘jas’, nu voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij deze gevorderde schade heeft geleden en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/135886-22 bewezen verklaarde. Ten aanzien van de post ‘ketting’, is de rechtbank, gezien de betwisting door de verdediging, van oordeel dat deze slechts gedeeltelijk kan worden toegewezen, te weten tot een bedrag van €50,-, en dat de vordering voor het overige dient te worden afgewezen.
De posten ‘telefoon’, ‘pet’ en ‘schoenen’ zijn naar het oordeel van de rechtbank, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de verdediging, onvoldoende onderbouwd. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van deze gevorderde posten alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal de vordering voor wat betreft de posten ‘telefoon’, ‘pet’ en ‘schoenen’ daarom niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat de benadeelde partij een gedeelte van deze gevorderde schade heeft geleden, te weten een bedrag van € 1000,--, en dat dit het rechtstreeks gevolg is van het onder parketnummer 18/135886-22 bewezen verklaarde. De rechtbank heeft hierbij gebruik gemaakt van haar schattingsbevoegdheid ex artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal de vordering tot dit bedrag toewijzen en voor het overige deel afwijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd en dat zij naar civielrechtelijke maatstaven hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schade, waarvan vergoeding wordt gevorderd. Bij de veroordeling tot betaling van de schadevergoeding zal dan ook worden bepaald dat wanneer de schadevergoeding door de medeverdachten is betaald, verdachte dit bedrag niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen, en andersom.
Ten aanzien van de toegewezen schadeposten van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 6]
Nu vast staat dat verdachte tot de hiervoor genoemde bedragen aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.