ECLI:NL:RBNNE:2022:2606

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
8 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
21-3188
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op de WW-uitkering van eiser in verband met onjuiste loonadministratie door werkgever

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Noord-Nederland het beroep van eiser tegen de korting van zijn loon op de WW-uitkering over de maand mei 2021. Het primaire besluit van het Uwv, dat op 19 augustus 2021 werd genomen, leidde tot een korting van € 1.194,79 op de WW-uitkering van eiser. Dit besluit werd bevestigd in het bestreden besluit van 28 september 2021. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.B. de Jong, betwistte de korting en stelde dat zijn werkgever, Uitzendkoning, de loonaangifte niet correct had gedaan. Eiser werkte in mei 2021 slechts op de 28e en 29e, maar zijn werkgever had het loon over een langere periode onjuist opgegeven.

De rechtbank heeft op 20 april 2022 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van het Uwv aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het Uwv niet in overeenstemming heeft gehandeld met de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018, omdat eiser heeft aangetoond dat de gegevens in de polisadministratie onjuist zijn. De rechtbank stelt vast dat het loon dat in juni 2021 aan eiser is betaald, ten onrechte in mindering is gebracht op de WW-uitkering over mei 2021. Dit leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat, aangezien het loon dat in juni is verdiend, niet in mindering had mogen worden gebracht op de uitkering van mei.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waardoor het Uwv verplicht is het griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden en een proceskostenvergoeding van € 1.518,- aan eiser te betalen. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/3188

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.B. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv)
(gemachtigde: mr. I.A. Amsinga).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de korting van loon op zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de maand mei 2021. Het besluit hierover van het Uwv is van 19 augustus 2021 (het primaire besluit).
1.1.
Met het bestreden besluit van 28 september 2021 op het bezwaar van eiser is het Uwv bij de korting van zijn WW-uitkering over de maand mei 2021 gebleven.
1.2.
Het Uwv heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 20 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de bestreden korting van eisers WW-uitkering van mei 2021 aan de hand van de argumenten die hij heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wettelijke regels en beleidsregels zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Volgens het Uwv heeft eiser over de maand mei 2021 te veel WW-uitkering ontvangen. Het gaat om een bedrag van € 1.194,79. Het Uwv baseert zich hierbij op de aangifte door de werkgever van eisers inkomen (sv-loon) van € 1.925,04 over de maand mei 2021 dat in de polisadministratie is opgenomen. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat er geen aanleiding is om hiervan af te wijken.
4.2
Eiser is het niet eens met de korting van zijn WW-uitkering over mei 2021. Volgens eiser heeft zijn werkgever niet op de juiste wijze loonaangifte gedaan en zijn de gegevens in de polisadministratie waarvan het Uwv is uitgegaan dus niet correct. Eisers werkgever hanteert een loontijdvak van vier weken en een aangiftetijdvak van een (kalender)maand. Eiser wijst er op dat hij in mei 2021 alleen op de 28e en 29e heeft gewerkt. Eisers werkgever heeft het loon over de weken 21 tot en met 24 (de periode van 24 mei tot en met 20 juni) in juni 2021 aan hem betaald, maar dit kennelijk aangegeven als loon in mei 2021. Hiervan uitgaande heeft het Uwv het loon dat eiser in juni 2021 heeft ontvangen in mindering gebracht op zijn WW-uitkering in mei 2021. Eiser geeft aan dat dit niet juist is. Volgens eiser is ook de korting van zijn loon over de twee gewerkte dagen in mei 2021 onterecht, nu dit loon eveneens in juni 2021 betaald is. Naar de mening van eiser is ook sprake van een kennelijk onredelijk resultaat.
4.3.1
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat de eerste werkdag van eiser voor zijn werkgever Uitzendkoning 28 mei 2021 was en dat hij in die maand alleen op de 28e en 29e heeft gewerkt. Tevens staat vast dat het loon over het loontijdvak van vier weken van 24 mei tot en met 20 juni 2021 in juni 2021 aan eiser is betaald. Het gaat om een bedrag van
€ 1.925,04. Eisers werkgever heeft dit bedrag opgegeven als loon over de periode van 1 mei 2021 tot en met 31 mei 2021. Dit is dan ook het bedrag dat als loon van eiser over de maand mei 2021 in de polisadministratie is opgenomen. Het Uwv is van dit loon uitgegaan bij het in mindering brengen van inkomsten uit arbeid op eisers WW-uitkering over mei 2021.
4.3.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv aldus niet gehandeld in overeenstemming met de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018 (Beleidsregels). Volgens artikel 3 van de Beleidsregels en de daarbij behorende toelichting kunnen de gegevens in de polisadministratie namelijk niet worden gebruikt indien de werknemer aantoont dat deze onjuist zijn. De rechtbank is van oordeel dat eiser er in geslaagd is aan te tonen dat de in de polisadministratie overgenomen opgave van zijn werkgever van zijn loon over de maand mei 2021 niet juist is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de werkgever volgens het Handboek Loonheffingen 2020 van de Belastingdienst (Handboek), indien – zoals in het onderhavige geval – het loontijdvak (het tijdvak waarover een werknemer loon geniet) afwijkt van het aangiftetijdvak, per aangiftetijdvak aangifte moet doen voor het bedrag dat hij in het aangiftetijdvak heeft uitbetaald als loon. Zie pagina 139 van het Handboek. Vast staat dat het loon over het loontijdvak van vier weken van 24 mei tot en met 20 juni 2021 in juni 2021 aan eiser is betaald. Van dit loon had eisers werkgever volgens het Handboek over de maand juni 2021 aangifte moeten doen. Eiser had toen geen WW-uitkering meer. De rechtbank stelt vast dat eisers werkgever in het aangiftetijdvak mei 2021 geen loon aan hem heeft uitbetaald. Het in mindering brengen op eisers WW-uitkering over de maand mei 2021 van loon dat in juni 2021 aan hem betaald is, is niet in overeenstemming met het Handboek.
4.3.3
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het in mindering brengen op eisers WW-uitkering over mei 2021 van loon dat in juni 2021 aan hem is uitbetaald tot een kennelijk onredelijk resultaat leidt als bedoeld in artikel 4:1, elfde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat dit loon, behoudens voor zover het gaat om 28 en 29 mei 2021, is verworven met arbeid die eiser in juni 2021 heeft verricht, toen hij geen WW-uitkering meer had.
4.3.4
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de slotsom dat het Uwv ten onrechte loon van eiser op zijn WW-uitkering over mei 2021 in mindering heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van de Beleidsregels en artikel 4:1, elfde lid, van het AIB. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank heeft reden gezien om zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat het primaire besluit wordt herroepen.
5.1
Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt hij ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.518,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen (2 punten; € 759,- per punt).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 28 september 2021;
  • herroept het primaire besluit van 19 augustus 2021;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 49,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.A. Schoenmakers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
8 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels en verdragsregels
Artikel 47, eerste lid, van de Werkloosheidswet (WW) luidt als volgt:
De uitkering op grond van deze wet bedraagt per kalendermaand:
0,75 x (A – B x C/D) – E over de eerste twee maanden waarin recht op een uitkering bestaat; en
0,7 x (A – B x C/D) – E vanaf de derde maand waarin recht op een uitkering bestaat.
Hierbij staat:
A voor het maandloon;
B voor het inkomen in een kalendermaand;
C voor het dagloon;
D voor het dagloon waarnaar de uitkering zou zijn berekend indien dat niet gemaximeerd zou zijn op het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag; en
E voor het inkomen in verband met arbeid.
Ingevolge artikel 47, tweede lid, van de WW wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.
Ingevolge artikel 4:1, derde lid, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) wordt bij de toepassing van het eerste lid het loon of het inkomen in verband met arbeid, bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, door de uitkeringsgerechtigde geacht te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon of dat inkomen in verband met arbeid opgave heeft gedaan.
Ingevolge artikel 4:1, elfde lid, van het AIB bepaalt het Uwv het inkomen op een andere wijze indien toepassing van dit artikel leidt tot een kennelijk onredelijk resultaat.
Volgens artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels UWV gebruik polisgegevens 2018 (Beleidsregels) gebruikt het Uwv, behoudens het bepaalde in artikel 3, voor besluiten over – voor zover hier van belang – het verrekenen van inkomsten de gegevens die aanwezig zijn in de polisadministratie.
Artikel 3 van de Beleidsregels luidt dat indien Uwv vaststelt dat de gegevens in de polisadministratie niet kunnen worden gebruikt, Uwv gegevens gebruikt uit een andere bron.
Volgens de toelichting bij artikel 3 gaat het hierbij onder andere om de situatie dat de werknemer aantoont dat een gegeven onjuist is. Het Uwv gaat dan uit van de gegevens waarvan de werknemer heeft aangetoond dat ze wel juist zijn.