ECLI:NL:RBNNE:2022:2585

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
18/152629-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Integrale vrijspraak voor mensenhandel wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor uitbuiting

In de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van mensenhandel, heeft de rechtbank Noord-Nederland op 19 juli 2022 uitspraak gedaan. De verdachte, geboren in 1953 en woonachtig op een zorgboerderij, werd beschuldigd van het werven, vervoeren en uitbuiten van een kwetsbare persoon, aangeduid als [slachtoffer]. De tenlastelegging omvatte verschillende vormen van dwang en uitbuiting, waarbij de verdachte zou hebben geprofiteerd van de kwetsbare positie van het slachtoffer, die leed aan het syndroom van Usher, wat haar zicht en gehoor aantastte.

Tijdens de zitting op 5 juli 2022 werd de verdachte bijgestaan door haar advocaat, mr. F.C. Knoef, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga. De officier van justitie vorderde vrijspraak, stellende dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De verdediging voerde aan dat de feitelijke handelingen niet hadden plaatsgevonden en dat er geen sprake was van uitbuiting, maar van een zorgovereenkomst.

De rechtbank oordeelde dat voor een bewezenverklaring van uitbuiting, zoals omschreven in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht, vereist is dat er sprake is van een oogmerk van uitbuiting. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en duur van de werkzaamheden en de beperkingen die deze voor het slachtoffer meebrachten, niet wezenlijk wezenlijk waren voor de vaststelling van uitbuiting. De rechtbank sprak de verdachte integraal vrij van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij had gehandeld met het oogmerk van uitbuiting.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, die € 12.500,- aan immateriële schadevergoeding had gevorderd, niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen veroordeling van de verdachte volgde. De rechtbank bepaalde dat de benadeelde partij haar eigen proceskosten diende te dragen.

Uitspraak

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen parketnummer 18/152629-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 19 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte] ,geboren op [geboortedatum] 1953 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 5 juli 2022. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. F.C. Knoef, advocaat te Den Haag.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. S. Eijzenga.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 juli 2014 te [plaats] en/of elders in Nederland,
A) een ander of anderen, te weten [slachtoffer] ,
(telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [slachtoffer] had,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen, met inbegrip van de wisseling of overdracht van de controle over die [slachtoffer] , met het oogmerk van uitbuiting van die
[slachtoffer] (sub 1°), en/of
-heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (sub 4°),
en/of
B) (telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander, te weten die [slachtoffer] (sub 6°),
immers heeft verdachte, terwijl verdachte wist dat die [slachtoffer] een slecht gezichtsvermogen had en/of slecht gehoor (in verband met de ziekte van Usher) en/of een of meer andere beperkingen had en/of (aldus) in een kwetsbare positie verkeerde en/of niet volledig
zelfstandig kon functioneren,
-die [slachtoffer] in verdachtes woning/boerderij(en) aan de [straatnaam] (zorgboerderij ' [naam woonboerderij] ') gehuisvest of opgenomen en/of laten wonen, en/of
-telkens (onbetaalde) werkzaamheden/opdrachten gegeven en/of diensten opgedragen aan die [slachtoffer] , te weten (telkens op het terrein van ' [naam woonboerderij] ' van verdachte):
-de woning/boerderij(en) opknappen en/of verbouwen (tot woonappartementen), en/of
-de riolering openleggen en/of dichtgooien, en/of (leem)zand uitgraven, en/of
-een riool of rioolresten verwijderen, en/of
-struiken en/of boomstronken verwijderen, en/of
-een weiland onderhouden en/of onkruid wieden en/of snoeien en/of takken verwijderen, en/of
-bielzen, stenen en/of stoepranden verplaatsen, en/of
-het afbreken van een caravan en/of zware containers verplaatsen en/of volgooien met afval, en/of
-het (grote) boerderij(en)terrein aanvegen, en/of
-een sloot dempen en/of paden aanvullen met zand, en/of
-dieren van de boerderij(en) verzorgen, en/of
-het onderhouden van een website en/of
-het begeleiden van kinderen met gedragsproblemen en/of het met de auto halen en/of brengen van die (tijdelijke dagverblijf)kinderen, en/of
-werkzaamheden in de keuken en/of grote schoonmaakwerkzaamheden, en/of
-bij vakantie van verdachte op de boerderij(en) letten en voorkomende taken uitvoeren, en/of
-het onderhouden en/of legen van de mestbak van de boerderij(en), en/of
-in opdracht van verdachte een of meer (andere) werkzaamheden in opdracht van [naam 1] uitvoeren,
en/of (daarbij)
-die [slachtoffer] gezegd dat ze nergens (zonder toestemming) heen mocht, en/of
-die [slachtoffer] lange dagen doen/laten werken van minimaal 11 uren per dag, althans meer dan 8 uren, en/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd dat zij dom was en/of gestoord en/of nooit zelfstandig zou kunnen functioneren en/of (andere) denigrerende woorden toegevoegd, en/of
-gezegd dat die [slachtoffer] een handtekening moest zetten en/of een ander moest machtigen met betrekking tot haar bankrekening en/of bewindvoering en/of de aanvraag van een Persoonsgebonden Budget (PGB), en/of (aldus) geregeld dat die
[slachtoffer] niet zelf het beheer had over haar financiën en/of PGB, en/of
-(aldus) een PGB-voorschot en/of vergoeding geïncasseerd (van ongeveer 85.163 euro per jaar) met betrekking tot de zorg voor die [slachtoffer] , en/of
-tegen die [slachtoffer] gezegd en/of laten merken - zakelijk weergegeven - dat verdachte de baas of meesteres was en dat die [slachtoffer] moest doen wat verdachte zei en/of die [slachtoffer] ook voortdurend controleerde/in de gaten hield of liet controleren/in de gaten houden, en/of,
(aldus)
-door de (dwingende en/of denigrerende en/of bedreigende/intimiderende) houding en/of wijze van optreden van verdachte jegens die [slachtoffer] bij die [slachtoffer] de vrees opgewekt dat die [slachtoffer] en/of haar (daar tevens verblijvende) partner weggestuurd of op straat zou(den)
worden gezet of dakloos zou(den) worden en/of haar inkomen zou verliezen en/of in een inrichting zou belanden, indien die [slachtoffer] niet zou voldoen aan de werkzaamheden en/of diensten en/of(andere opdrachten/wensen van verdachte en/of (een) ander(en), en/of
-die [slachtoffer] (volledig) van verdachte afhankelijk gemaakt en/of in verdachtes greep gekregen en/of, met gebruikmaking van haar (psychische) overwicht op die [slachtoffer] , een situatie heeft doen ontstaan waarbij die [slachtoffer] zich niet aan die opgedragen werkzaamheden en/of diensten en/of (andere) opdrachten kon of durfde te onttrekken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het ten laste gelegde, omdat bij hem de overtuiging ontbreekt dat in strafrechtelijke zin kan worden gesproken van uitbuiting.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe allereerst aangevoerd dat de feitelijke handelingen die zijn opgenomen in de tenlastelegging, waaruit de verschillende vormen van mensenhandel zouden hebben bestaan, niet hebben plaatsgehad, althans niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze handelingen heeft begaan. Reeds hierom dient verdachte te worden vrijgesproken.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder A voor zover de tenlastelegging ziet op artikel 273f, eerste lid sub 1 , 4 en 6 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er is geen sprake geweest van enige vorm van door dwang, fraude, afpersing, misleiding, geweld een andere feitelijkheid of misbruik van uit feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht ten tijde van het moment dat aangeefster bij verdachte ging verblijven. Aangeefster heeft te allen tijde de keuze gehad om de zorgboerderij " [naam woonboerderij] " te verlaten. Aangeefster heeft deelgenomen aan activiteiten die haar werden aangeboden in het kader van haar verblijf op de zorgboerderij van verdachte. Niet kan worden bewezen dat één van de in de tenlastelegging opgenomen dwangmiddelen is ingezet om aangeefster tot de activiteiten te bewegen. De verdediging bestrijdt verder dat sprake was van (onbetaalde) werkzaamheden. Er was geen dienstverband, er was een zorgovereenkomst.
Hoewel verdachte PGB-gelden heeft ontvangen en ook een vergoeding voor de kost en inwoning, meent de verdediging dat niet kan worden vastgesteld dat zij opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van aangeefster. Het gegeven dat het verrichten van de activiteiten door aangeefster ook profijt voor verdachte opleverde doet niet af aan het gegeven dat er in de optiek van de verdediging geen sprake is geweest van uitbuiting.
Oordeel van de rechtbank
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging die is toegesneden op artikel 273f, eerste lid, sub 1, 4 en 6 Sr is vereist dat komt vast te staan dat sprake is van (oogmerk van) uitbuiting. De vraag of sprake is van uitbuiting is sterk verweven met de omstandigheden van het geval. Daarbij komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de werkzaamheden, de beperkingen die zij voor betrokkene meebrengen en het economisch voordeel dat daarmee wordt behaald door de verdachte. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.1
1
HR27 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:817099
en HR24november2015, ECLl:NL:HR:2015:3309
Uit de inhoud van het strafdossier en hetgeen ter terechtzitting is verklaard, leidt de rechtbank het volgende af.
Verdachte was in de tenlastegelegde periode van 1 juli 2012 tot en met 14 juli 2014 eigenaresse van de zorgboerderij " [naam woonboerderij] " te [plaats] .
Voor haar zorgboerderij wilde verdachte een website en daarvoor was zij in contact gekomen met aangeefster. Toen duidelijk werd dat aangeefster en haar partner (getuige [naam 2] ) geen vaste woon- of verblijfplaats hadden, bood verdachte hen in de zomer van 2012 een verblijf aan in de zorgboerderij. Aangeefster betaalde verdachte kost en inwoning van haar
Wajong-uitkering. Een voorwaarde voor het verblijf op de zorgboerderij was verder het ondertekenen van een zorgovereenkomst en het afnemen van zorg. Aangeefster leidt aan het syndroom van Usher, waardoor zij een handicap heeft in zowel zicht als gehoor. Vanwege haar visuele beperking kon aangeefster een indicatie krijgen voor een Persoonsgebonden Budget (PGB) voor dagbesteding. Dit budget werd beheerd door een bewindvoerder. Bij het zorgkantoor diende verantwoording te worden afgelegd over het PGB.
Het verblijf op de zorgboerderij kende geen vrijblijvend karakter. Van aangeefster werd een bijdrage verwacht aan de dagelijkse werkzaamheden in en om de zorgboerderij, alsmede aan "geboden activiteiten". De door verdachte in het kader van het verblijf op de zorgboerderij "geboden werkzaamheden en activiteiten" werden betaald uit het PGB. In juli 2014 is het verblijf van aangeefster in de zorgboerderij te [plaats] beëindigd.
De rechtbank acht alles afwegende, op de hierna volgende gronden, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster heeft uitgebuit dan wel ten opzichte van aangeefster heeft gehandeld met het oogmerk van uitbuiting. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Aangeefster verklaart in haar aangifte -onder meer- over zware arbeid die zij in de tenlastegelegde periode moest verrichten in en om de zorgboerderij, druk die op haar werd uitgeoefend en een beperking in haar bewegingsvrijheid. Deze verklaring wordt (deels) ondersteund door de getuigen [naam 2] (haar partner) [naam 3] en [naam 4] .
Hier tegenover staan echter de verklaring van verdachte en meerdere ontlastende getuigenverklaringen, waaronder de verklaringen van de door de rechter-commissaris gehoorde getuigen [naam 1] (de broer van verdachte), [naam 5] en [naam 6] .
Verdachte erkent dat aangeefster in de periode van 1 juli 2012 tot en met 14 juli 2014 een fors deel van de onder B op de tenlastelegging opgenomen activiteiten/klussen heeft uitgevoerd, maar betwist stellig dat sprake is geweest van zware arbeid, van een voortdurende druk (dwang) dan wel een beperking in de bewegingsvrijheid.
Er was geen sprake van arbeid of een dienstverband, maar er was een zorgovereenkomst.
Het betrof activiteiten/klussen die hoorden bij het verblijf op de zorgboerderij bedoeld om aangeefster een goede structuur, dagritme en dagbesteding te bieden die paste bij de (visuele) beperkingen die zij had.
De rechtbank oordeelt dat het merendeel van de gedragingen als genoemd in de tenlastelegging niet zonder meer zijn aan te merken als arbeid of dienst tot het verrichten waarvan iemand wordt gedwongen of bewogen zich beschikbaar te stellen als bedoeld in artikel 273f, eerste lid aanhef en onder 4° Sr. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het verzorgen van de dieren en het onderhouden van het perceel van de boerderij, op zichzelf kunnen passen bij een situatie waarin zorg wordt geboden op een zorgboerderij dan wel kost en inwoning wordt genoten. De verklaring van aangeefster dat zij zware arbeid moest verrichten wordt door de getuigen [naam 1] en [naam 5] weersproken en
genuanceerd. Getuigen [naam 1] en [naam 5] betwisten dat sprake is geweest van lange werkdagen en zware arbeid. Aangeefster wordt daarbij ook omschreven als competitief, die vrijwillig en op eigen initiatief soms ook de zwaardere klussen rondom de zorgboerderij oppakte. De gedane werkzaamheden waren beperkt en voor de grotere, zwaardere, klussen werden externen ingehuurd.
Verder is de rechtbank van oordeel dat van een afhat_1kelijke situatie waarin aangeefster in redelijkheid niet of nauwelijks keuzevrijheid/wilsvrijheid had, geen sprake was. Zo verklaren getuigen [naam 1] en [naam 5] dat aangeefster de beschikking had over een mobiele telefoon, gebruik maakte van internet/mail en zich kon laten vervoeren met een taxi, alsmede dat zij ook wel gebruik mocht maken van het busje van verdachte om samen met haar partner op familiebezoek te gaan. De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat aangeefster nergens (zonder toestemming) heen mocht en dat sprake is geweest van lange werkdagen . Evenmin heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat aangeefster door verdachte in haar bewegings- of keuzevrijheid werd beperkt.
De verklaring van aangeefster dat verdachte tegen haar gezegd zou hebben dat zij dom was en gestoord, nooit zelfstandig zou kunnen functioneren en haar zou hebben laten merken dat verdachte de baas of meesteres was en dat aangeefster moest doen wat verdachte zei en aangeefster ook voortdurend controleerde en in de gaten hield, wordt niet ondersteund door verklaringen van getuigen noch door hetgeen overigens in het strafdossier is opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op de aard en duur van de tewerkstelling -voor zover daarvan al kan worden gesproken-, de beperkingen die zij voor aangeefster meebrengt en het financieel voordeel dat daarmee door verdachte is behaald geval geen sprake van uitbuiting. Dat verdachte een ruime vergoeding voor kost en inwoning en PGB-gelden, ontvangt, maakt dat niet anders. Ook uit de overige omstandigheden, waaronder de kwetsbare positie van aangeefster, valt niet af te leiden dat sprake is van uitbuiting.
Nu (het oogmerk van) uitbuiting niet wettig en overtuigend bewezen kan worden, dient verdachte van het ten laste gelegde integraal te worden vrijgesproken.

Benadeelde partij

Mr. R.G. van der Laan, advocaat te Leiden, heeft zich namens de benadeelde partij [slachtoffer] in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding.
Gevorderd wordt een bedrag van € 12.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met ettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat er geen veroordeling van verdachte kan volgen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak eveneens op het standpunt gesteld dat de vordering tot schadevergoeding niet ontvankelijk moet worden verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] haar eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mr. O.J. Bosker en mr. R.B.
Maring, rechters, bijgestaan door mr. H. Wachtmeester-Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 juli 2022.
Mr. A.H.M. Dölle, mr. R.B. Maring en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.