ECLI:NL:RBNNE:2022:2544

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
18/143508-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewoontewitwassen en diefstal door middel van valse sleutels

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van gewoontewitwassen en diefstal. De verdachte, geboren in 1995, werd bijgestaan door advocaat mr. M. Schlepers, terwijl het openbaar ministerie vertegenwoordigd werd door mr. J. Hoekman. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten van witwassen en diefstal, waarbij de verdachte in vereniging met anderen handelde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen door zijn bankrekening ter beschikking te stellen voor het ontvangen van geld dat afkomstig was van oplichtingen via Marktplaats. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte wist dat de gelden afkomstig waren uit misdrijven. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan diefstal door gebruik te maken van een onrechtmatige digitale betaling. De rechtbank legde een taakstraf van 200 uren op, met vervangende hechtenis indien deze niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels zijn leven op orde had.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/143508-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 18 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1995 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M. Schlepers, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 30 april 2018, althans in 2018, te Groningen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
(van) een voorwerp, te weten op/in of omstreeks:
-8 of 9 april 2018, 2015 euro (aangifte [benadeelde partij 1], dossierpagina 2893), en/of
-26 april 2018, 350 euro (aangifte [benadeelde partij 2], dossierpagina 2905), en/of
-de periode van 14 tot en met 16 april 2018, 1106,95 euro
(aangifte [benadeelde partij 3], dossierpagina 2909), en/of
-9 april 2018, 185 euro (aangifte [benadeelde partij 4], dossierpagina 2915), en/of
-30 april 2018, 358 euro (aangifte [benadeelde partij 5], dossierpagina 2925) en/of -4 april 2018, 1600 euro (aangifte [benadeelde partij 6], dossierpagina 3083), althans (telkens) een hoeveelheid geld,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een (onbekend gebleven) persoon in of omstreeks de periode van van 4 tot en met 30 april 2018, althans in 2018, te Groningen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft die persoon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten op of omstreeks:
-8 of 9 april 2018, 2015 euro (aangifte [benadeelde partij 1], dossierpagina 2893), en/of
-26 april 2018, 350 euro (aangifte [benadeelde partij 2], dossierpagina 2905), en/of
-de periode van 14 tot en met 16 april 2018, 1106,95 euro
(aangifte [benadeelde partij 3], dosierpagina 2909), en/of
-9 april 2018, 185 euro (aangifte [benadeelde partij 4], dossierpagina 2915), en/of
-30 april 2018, 358 euro (aangifte [benadeelde partij 5], dossierpagina 2925) en/of -4 april 2018, 1600 euro (aangifte [benadeelde partij 6], dossierpagina 3083); althans (telkens) een hoeveelheid geld,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl die persoon (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
-die persoon een bankrekeningnummer en/of bankpas op naam van verdachte en/of met bijbehorende pincode ter beschikking te stellen, en/of
-die persoon toe te staan dat (dat/die) geldbedrag(en) werd(en) gestort op dat rekeningnummer en/of werd(en) opgenomen, en/of
-(op verzoek) een of meer van dat/die geldbedrag(en) (deels) heeft opgenomen en/of afgegeven;
2.
hij in of omstreeks de periode van 4 tot en met 5 juli 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in totaal ongeveer) 2264,95 euro, en/of een of meer
(waarde)kaarten en/of sigaretten en/of andere goederen (bij benzinestation [bedrijf 1] te Groningen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 7], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatige digitale betaling (via een iPhone) ten laste van de bankrekening van die [benadeelde partij 7] ;
(aangifte dossierpagina 2804)
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 tot en met 19 juli 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in totaal ongeveer) 1780 euro, en/of een of meer
(waarde)kaarten en/of bonnen en/of sigaretten en/of andere goederen (bij benzinestation [bedrijf 2] te Groningen), in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [benadeelde partij 8], in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat/die weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatige digitale betaling (via een iPhone) ten laste van de bankrekening van die [benadeelde partij 8];
(aangifte dossierpagina 2939)
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het door verdachte ter beschikking stellen van zijn bankrekening geen cruciale schakel is geweest bij het plegen van de oplichtingen, zodat er geen sprake is van medeplegen maar van medeplichtigheid. Daarnaast heeft de raadvrouw zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van gewoontewitwassen, gelet op de beperkte periode en de beperkte hoeveelheid oplichtingen die hebben plaatsgevonden.
Ten aanzien van de aangifte van [benadeelde partij 4] heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, aangezien de in de tenlastelegging genoemde datum (9 april 2018) niet overeenkomt met de in de aangifte genoemde datum (9 april 2017).
Ten aanzien van feit 2 en 3 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 1:
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2019,opgenomen op pagina 2893 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Groningen, onderzoek TUCKER met het kenmerk NN2R018134 d.d. 23 maart 2020, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 1];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2019,opgenomen op pagina 2905 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 2];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2019,opgenomen op pagina 2909 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 3];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2019,opgenomen op pagina 2915 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 4];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 4 september 2019,opgenomen op pagina 2925 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 5];
een rechtshulpverzoek van België, met als bijlage gevoegd een ‘Aangifte tot het uitlokken van eenstrafvervolging’, d.d. 31 mei 2018, opgenomen op pagina 3083 e.v., inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 6].
Bewijsoverweging rechtbank
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad sprake zijn van de voor medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking.
In dat verband overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen staat vast dat naar het IBAN-nummer [rekeningnummer] ten name van verdachte, door zes verschillende aangevers gelden zijn overgemaakt die afkomstig zijn van oplichting via Marktplaats. Verdachte heeft bewust zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een ander, wetende dat zijn bankrekening gebruikt zou worden voor het plegen van fraude via Marktplaats. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaring 15 tot 20 procent per overboeking ontvangen als vergoeding voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening.
Uit deze verklaringen leidt de rechtbank af dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van de ten laste gelegde bedragen terwijl uit de geschetste gang van zaken blijkt dat verdachte moet hebben geweten dat de gelden die werden gestort op de ter beschikking gestelde bankrekening afkomstig waren uit enig misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ter beschikking stellen van zijn bankrekening waarop gelden kunnen worden gestort die afkomstig zijn van Marktplaatsfraude, zozeer gericht op het meewerken aan een constructie waarbij illegaal verkregen geld wordt witgewassen, dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die er hier niet zijn – niet anders kan dan dat verdachte daarop opzet heeft gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Gewoonte
Gelet op de duur van de periode en de frequentie van de gepleegde handelingen, is de rechtbank van oordeel dat er bij het witwassen sprake is geweest van het maken van een gewoonte. De rechtbank is van oordeel dat ondanks de relatief korte periode wel duidelijk sprake is geweest van een reeks van bedragen die zijn witgewassen. De rechtbank heeft daarbij mede gelet op het feit dat de intentie van verdachte er kennelijk op was gericht om gedurende een periode van een maand telkens op bovenstaande wijze geld met een criminele herkomst te verwerven.
Aangifte [benadeelde partij 4]
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat verdachte zou moeten worden vrijgesproken ten aanzien van deze aangifte, aangezien de in de tenlastelegging genoemde datum (9 april 2018) niet overeenkomt met de in de aangifte genoemde datum (9 april 2017). De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de overschrijving door aangever [benadeelde partij 4] heeft plaatsgevonden op 9 april 2018.
1Gelet daarop beschouwt de rechtbank de tevens in de aangifte genoemde datum van 9 april 2017 als een kennelijke verschrijving, zodat dit niet aan een bewezenverklaring in de weg staat.
Ten aanzien van feit 2 en 3:
De rechtbank acht het onder 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Ten aanzien van feit 2 luidt deze opgave als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 12 juli 2019, opgenomenop pagina 2804 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 7].
Ten aanzien van feit 3 luidt deze opgave als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 24 juli 2019, opgenomenop pagina 2939 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 8].

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 4 tot en met 30 april 2018, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, op/in:
-8 of 9 april 2018, 2015 euro (aangifte [benadeelde partij 1]), en
-26 april 2018, 350 euro (aangifte [benadeelde partij 2]), en
-de periode van 14 tot en met 16 april 2018, 1106,95 euro
(aangifte [benadeelde partij 3]), en
-9 april 2018, 185 euro (aangifte [benadeelde partij 4]), en
-30 april 2018, 358 euro (aangifte [benadeelde partij 5]) en -4 april 2018, 1600 euro (aangifte [benadeelde partij 6]),
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl verdachte telkens wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2.
hij in de periode van 4 tot en met 5 juli 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in totaal 2264,95 euro, die aan [benadeelde partij 7] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatige digitale betaling (via een iPhone) ten laste van de bankrekening van die [benadeelde partij 7];
3.
hij in de periode van 18 tot en met 19 juli 2019 te Groningen tezamen en in vereniging met een of meer anderen, in totaal 1780 euro, die aan [benadeelde partij 8], toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) dat weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een onrechtmatige digitale betaling (via een iPhone) ten laste van de bankrekening van die [benadeelde partij 8].
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van het een gewoonte maken van witwassen;
Diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemengoed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels;
Diefstal gepleegd door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemengoed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, feit 2 en feit 3 wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor een kortere taakstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op de toepassing van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, de forse overschrijding van de redelijke termijn en de meewerkende proceshouding van verdachte is volgens de raadsvrouw een taakstraf van 240 uren buitenproportioneel. De raadsvrouw heeft daarnaast gewezen op het feit dat verdachte inmiddels zijn leven op orde heeft en een goedlopend bedrijf heeft. Met betrekking tot de gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van een maand schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen. Verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een ander, waarna er op zijn rekeningen bedragen werden gestort die afkomstig waren van marktplaatsoplichting. Daarmee werd verhuld wie de rechthebbende was op uit die oplichtingen verkregen geldbedragen. Verdachte heeft niet nagedacht over de consequenties van zijn handelen.
Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Daarnaast vormt witwassen een aantasting van de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in het handelsverkeer geschaad.
Ook heeft verdachte zich tweemaal in korte tijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van diefstal van forse geldbedragen door gebruik te maken van een onrechtmatige digitale betaling. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij enkel aan zijn eigen financieel gewin heeft gedacht en zich niet heeft bekommerd om zijn slachtoffers. Verdachte heeft ten koste van de slachtoffers op een makkelijke manier geld willen verdienen en heeft zich daarbij geen rekenschap gegeven van de aan hen toegebrachte schade.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten, ook al betreffen dit veroordelingen van 2014 en eerder. Daarnaast is artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing en ook daar zal de rechtbank rekening mee houden.
Verdachte werkt op dit moment als ZZP’er in de steigerbouw en heeft schulden waarvoor hij regelingen heeft lopen. Daarnaast is verdachte op zoek naar permanente woonruimte en is hij naar eigen zeggen gestopt met het gebruik van softdrugs. Verdachte lijkt daarmee een positieve weg te hebben ingeslagen. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de meewerkende proceshouding van verdachte en het feit dat hij verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn daden.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf tevens rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De termijn is aangevangen bij de aanhouding van verdachte en zijn eerste verhoor op 23 juli 2019. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen.
Daarmee is de redelijke termijn met bijna een jaar overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot gevolg moet hebben dat er een korting moet worden toegepast op de op te leggen straf, zoals ook door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het tijdsverloop en het feit dat verdachte sindsdien niet opnieuw met politie en justitie in aanraking is gekomen in verband met (de verdenking van) misdrijven, ziet de rechtbank geen aanleiding om thans nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen aan verdachte, zoals gevorderd door de officier van justitie. Hoewel de ernst van de feiten de maximale taakstraf voor de duur van 240 uur wellicht zouden rechtvaardigen, acht de rechtbank gelet op de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren passend en geboden.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 47, 57, 63, 311 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder feit 1 primair, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een taakstraf voor de duur van 200 uren.

Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. Sieders, voorzitter, mr. L.W. Janssen en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2022.
Mr. Sieders en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 A-136-01 Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 4] (bijlage), d.d. 4 september 2019, p. 2918.