ECLI:NL:RBNNE:2022:2536

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
19 juli 2022
Zaaknummer
18/143512-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen in de periode van 11 tot en met 19 december 2017 te Groningen

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van witwassen. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar oplichting via Marktplaats, waarbij de verdachte zijn bankrekening ter beschikking had gesteld aan een medeverdachte. De verdachte werd ervan beschuldigd in de periode van 11 tot en met 19 december 2017, samen met anderen, meermalen geldbedragen te hebben gewitwassen die afkomstig waren van oplichtingspraktijken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van in totaal 1956,50 euro, verkregen uit oplichting. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die stelde dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 14 dagen op, die voorwaardelijk werd gegeven met een proeftijd van 2 jaar, waarbij de verdachte zich niet opnieuw schuldig mocht maken aan strafbare feiten. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een terugval in alcohol- en drugsgebruik.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/143512-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, Noordelijke Fraudekamer, d.d. 18 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats], wonende te [straatnaam], [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 20 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. A.M. Veld, advocaat te Assen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J. Hoekman.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 11 tot en met 19 december 2017, althans in december 2017, te Groningen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten :
-op of omstreeks 11 december 2017, (ongeveer) 200 euro (aangifte [benadeelde partij 1], p. 354), en/of
-op of omstreeks 19 december 2017, (ongeveer) 1400 euro (aangifte [benadeelde partij 2], p. 342), en/of
-op of omstreeks 19 december 2017, (ongeveer) 356,50 euro (aangifte [benadeelde partij 3], p. 346),
zijnde in totaal (ongeveer) 1956,50 euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl verdachte (telkens) wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[medeverdachte] en/of een onbekend gebleven persoon in of omstreeks de periode van 11 tot en met 19 december 2017, althans in december 2017, te Groningen en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft die [medeverdachte] en/of persoon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (van) een voorwerp, te weten
-op of omstreeks 11 december 2017, (ongeveer) 200 euro (aangifte [benadeelde partij 1], p. 354), en/of
-op of omstreeks 19 december 2017, (ongeveer) 1400 euro (aangifte [benadeelde partij 2], p. 342), en/of
-op of omstreeks 19 december 2017, (ongeveer) 356,50 euro (aangifte [benadeelde partij 3], p. 346),
zijnde in totaal (ongeveer) 1956,50 euro, althans (telkens) een hoeveelheid geld,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl die [medeverdachte] en/of persoon (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest en/of gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door (telkens) opzettelijk
-die [medeverdachte] en/of persoon een bankrekeningnummer en/of bankpas op naam van verdachte en/of met bijbehorende pincode ter beschikking te stellen, en/of
-die [medeverdachte] en/of persoon toe te staan dat (dat/die) geldbedrag(en) werd(en) gestort op dat rekeningnummer en/of werd(en) opgenomen, en/of
-(op verzoek) een of meer van dat/die geldbedrag(en) (deels) heeft opgenomen en/of afgegeven.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het primair ten laste gelegde medeplegen van witwassen. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat van het witwassen een gewoonte is gemaakt.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde nu er geen sprake is van medeplegen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte alleen zijn bankpas ter beschikking heeft gesteld en dat daarmee geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Ook volgens de raadsvrouw kan gelet op de drie aangiftes niet worden vastgesteld dat er sprake is van het maken van een gewoonte van witwassen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna opgenomen in de bewezenverklaring. Nu verdachte deze feiten duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, volstaat de rechtbank met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
Deze opgave luidt als volgt:
de bekennende verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 20 juni 2022;
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2018, opgenomenop pagina 354 e.v. van het dossier van Districtsrecherche Groningen, onderzoek TUCKER met het kenmerk NN2R018134 d.d. 23 maart 2020, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 1];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2018, opgenomenop pagina 342 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 4];
een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 9 juli 2018, opgenomenop pagina 346 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend de aangifte van [benadeelde partij 3].
Bewijsoverweging
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Afkomstig van enig misdrijf
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen vast dat door in totaal drie aangevers bedragen zijn overgemaakt naar de bankrekening die op naam staat van verdachte. Deze bedragen zijn overgemaakt ten behoeve van aankopen via Marktplaats, waarbij de goederen door de aanbieder niet zijn geleverd. Naast het gebruik van diverse oplichtingsmiddelen, heeft de aanbieder nimmer de intentie gehad om de aangeboden goederen te leveren. De rechtbank concludeert derhalve dat de bedragen die door aangevers zijn overgemaakt afkomstig zijn van enig misdrijf, te weten oplichting.
Medeplegen
De betrokkenheid bij een strafbaar feit kan als medeplegen worden bewezenverklaard indien bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook als het medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad sprake zijn van de voor medeplegen vereist nauwe en bewuste samenwerking.
In dat verband overweegt de rechtbank het volgende. Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen staat vast dat naar het bankrekeningnummer [rekeningnummer] op naam van verdachte gelden zijn overgemaakt die afkomstig zijn uit oplichting via Marktplaats. Verdachte heeft bewust zijn bankpas en pincode ter beschikking gesteld aan een medeverdachte, wetende dat zijn bankrekening gebruikt zou worden voor het plegen van fraude via Marktplaats. De afspraak was dat verdachte 20 procent van de opbrengst zou krijgen. Verdachte heeft naar eigen zeggen ook geld afkomstig van oplichtingen overgeboekt naar een andere bankrekening op zijn naam. Daarnaast heeft hij contant geld gekregen voor het ter beschikking stellen van zijn bankrekening
Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het verwerven, voorhanden hebben en overdragen van de ten laste gelegde bedragen en ook blijkt uit de geschetste gang van zaken dat verdachte moet hebben geweten dat de gelden die werden gestort op de ter beschikking gesteld rekeningen afkomstig waren uit enig misdrijf.
Naar het oordeel van de rechtbank is het ter beschikking stellen van zijn bankrekening waarop gelden kunnen worden gestort die afkomstig zijn van marktplaatsfraude, zozeer gericht op het meewerken aan een constructie waarbij illegaal verkregen geld wordt witgewassen, dat het – behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, die er hier niet zijn – niet anders kan dan dat verdachte daarop opzet heeft gehad. Door aldus te handelen heeft verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan witwassen.
Gewoonte
Gelet op het voorgaande, waarbij de rechtbank tot een bewezenverklaring komt van drie keer witwassen in een periode van 8 dagen, is de rechtbank van oordeel dat de zowel de periode als de frequentie niet zodanig zijn dat er bij het witwassen sprake is geweest van het maken van een gewoonte.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 11 tot en met 19 december 2017, in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, meermalen, telkens heeft witgewassen,
immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen, meermalen, een voorwerp, te weten :
-op 11 december 2017, (ongeveer) 200 euro (aangifte [benadeelde partij 1]), en
-op 19 december 2017, (ongeveer) 1400 euro (aangifte [benadeelde partij 2]), en -op 19 december 2017, (ongeveer) 356,50 euro (aangifte [benadeelde partij 3]),
zijnde in totaal 1956,50 euro,
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet of gebruik gemaakt,
terwijl verdachte telkens wist, dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Primair: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen. De officier heeft daarbij rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft gepleit voor oplegging van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met reclasseringstoezicht, zodat verdachte de juiste hulpverlening kan krijgen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich ten koste van drie slachtoffers van fraude schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen. Verdachte heeft zijn bankrekening ter beschikking gesteld aan een ander, waarna er op zijn rekening bedragen werden gestort die afkomstig waren van Marktplaatsoplichting. Daarmee werd verhuld wie de rechthebbende was op uit die oplichtingen verkregen geldbedragen. Verdachte heeft niet nagedacht over de consequenties van zijn handelen. Door het witwassen van crimineel vermogen wordt de onderliggende criminaliteit gefaciliteerd. Daarnaast vormt witwassen een aantasting van de legale economie en wordt daarmee het vertrouwen in het handelsverkeer geschaad.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor vermogensdelicten. Deze veroordelingen dateren echter met name van 2017 of eerder. Tevens heeft de rechtbank geconstateerd dat het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van strafrecht van toepassing is.
De rechtbank houdt bij het bepalen van de hoogte van de straf voorts rekening met de overschrijding van de redelijke termijn. De termijn is aangevangen bij de aanhouding van verdachte en zijn eerste verhoor op 26 februari 2019. Als uitgangspunt heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Daarmee is de redelijke termijn met bijna een jaar en vijf maanden overschreden. Er zijn geen bijzondere omstandigheden aan te wijzen die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding tot gevolg moet hebben dat er een korting moet worden toegepast op de op te leggen straf.
Uit het onderzoek ter terechtzitting blijkt dat verdachte de laatste jaren geen strafbare feiten heeft gepleegd. Verdachte heeft echter ter terechtzitting aangegeven dat hij onlangs een terugval heeft gehad in alcohol- en drugsgebruik. Gelet daarop heeft verdachte te kennen gegeven dat hij bang is dat deze terugval zal leiden tot nieuwe strafbare feiten en heeft hij verzocht om meer begeleiding vanuit de reclassering als stok achter de deur. Bovendien zou verdachte dan de mogelijkheid hebben om opgenomen en behandeld te worden voor zijn verslaving. Verdachte heeft daarom aan de rechtbank verzocht om een voorwaardelijke celstraf op te leggen met reclasseringstoezicht.
De rechtbank constateert dat het verzoek van verdachte niet wordt ondersteund door een advies van de reclassering, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen of eventueel reclasseringstoezicht door de reclassering uitvoerbaar is. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat gelet op het grote tijdsverloop sinds de bewezenverklaarde feiten het opleggen van reclasseringstoezicht niet langer passend is. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het verzoek van verdachte, zal de rechtbank gelet op het voorgaande geen reclasseringstoezicht opleggen. Verdachte zal zich derhalve moeten wenden tot de reguliere verslavingszorg.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen passend en geboden. Gelet op het grote tijdsverloop, de forse overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zal de rechtbank deze taakstraf echter geheel voorwaardelijk opleggen, met als voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd van 2 jaren zich niet opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 14 dagen.

Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Janssen, voorzitter, mr. F. Sieders en mr. S. Timmermans, rechters, bijgestaan door mr. E.E. de Vries, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2022.
Mr. Sieders en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.