ECLI:NL:RBNNE:2022:2531

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/18/214293 / FA RK 22-2347
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezag moeder over ongeboren kind

In deze beschikking van de Rechtbank Noord-Nederland, d.d. 7 juli 2022, is door de meervoudige kamer beslist over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar ongeboren kind. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 14 juni 2022 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om het ongeboren kind als reeds geboren te beschouwen en het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder, die op dat moment in een beschermde woongroep verbleef, heeft aangegeven dat zij niet in staat is om voor het kind te zorgen en heeft afstand gedaan van het gezag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder lijdt aan ernstige psychiatrische problematiek en dat er geen zicht is op verbetering. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van het ongeboren kind is om direct na de geboorte in een pleeggezin geplaatst te worden. De rechtbank heeft het verzoek van de Raad toegewezen en de GI benoemd tot voogd over het ongeboren kind. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en de rechtbank heeft de beëindiging van het gezag ingeschreven in het gezagsregister.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
zaak-/rekestnummers: C/18/214293 / FA RK 22-2347 (gezagsbeëindiging) en
C/18/214290 / JE RK 22-370 (ondertoezichtstelling en machtiging
tot uithuisplaatsing)

beschikking van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2022

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming,

regio Noord Nederland, locatie Groningen,
hierna te noemen de Raad,
betreffende

het ongeboren kind [xx] , hierna te noemen het ongeboren kind.

De rechtbank merkt als belanghebbende aan:

[de moeder] ,

wonende te Groningen, momenteel verblijvende in een accommodatie van Lentis te [plaats] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. M.R. Holthinrichs, kantoorhoudende te Groningen.
De rechtbank merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
hierna te noemen de GI.

Het procesverloop

Deze procedure is ingeleid met een verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 14 juni 2022, dat door de rechtbank is ontvangen op 16 juni 2022.
Op 21 juni 2021 heeft de rechtbank van de Raad het onderzoeksrapport, een brief aan de moeder, de bereidverklaring van de GI en de verleningsbeslissing ontvangen.
Op 1 juli 2022 heeft de rechtbank van de Raad een e-mailbericht ontvangen.
Op 1 juli 2022 heeft de rechtbank ambtshalve een beschikking last tot toevoeging gegeven aan mr. Holthinrichs, geregistreerd onder zaaknummer C/18/214293 / FA RK 22-2347.
Op 7 juli 2022 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaken mondeling, met gesloten deuren, behandeld. Daarbij zijn verschenen en gehoord: mr. Holthinrichs, mevrouw T. Been, namens de Raad, en mevrouw Y. Bouland, namens de GI. De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet bij de mondelinge behandeling verschenen.
Ten slotte is bepaald dat deze beschikking zal worden gegeven.

De feiten

De rechtbank gaat bij de beoordeling van de verzoeken uit van de volgende feiten.
De uitgerekende geboortedatum van het ongeboren kind is gesteld op [geboortedatum] 2022. Vanwege ernstige zorgen over de moeder, en daarmee ook over het ongeboren kind, zal het ongeboren kind op [geboortedatum] 2022 middels een keizersnede worden gehaald.
Het ouderlijk gezag over het ongeboren kind zal na de geboorte van rechtswege worden uitgeoefend door de moeder.
De moeder verblijft op dit moment in [plaats] , een beschermde woongroep van Lentis te [plaats] , op basis van een zorgmachtiging. Deze zorgmachtiging geldt tot 6 november 2022.
De moeder heeft nog twee dochters, waarover zij geen gezag meer heeft. T. is geboren op [geboortedatum] 2015 en verblijft in een pleeggezin. Het gezag over T. is beëindigd op 20 juli 2018 en thans belegd bij de pleegouders. S. is geboren op [geboortedatum] 2020 en verblijft ook in een pleeggezin. Het gezag over S. is beëindigd op 12 februari 2021 en de voogdij is belegd bij de GI.
Op grond van de wet behandelt "de rechtbank" een verzoek tot beëindiging van het gezag en "de kinderrechter" de verzoeken tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Wanneer in deze beschikking "de rechtbank" wordt genoemd, moet dit als het gaat om de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, worden gelezen als "de kinderrechter".

Het verzoek

De Raad verzoekt de rechtbank
primairom het ongeboren kind op grond van artikel 1:2 BW als reeds geboren te beschouwen en het gezag van de moeder over hem/haar te beëindigen. De Raad verzoekt de rechtbank om de GI vervolgens met de voogdij over het ongeboren kind te belasten.
De Raad verzoekt de rechtbank
subsidiairom het ongeboren kind onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar en de GI te machtigen om het ongeboren kind, direct na de geboorte, voor de duur van de ondertoezichtstelling uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg.
De Raad verzoekt de rechtbank ten aanzien van zowel het primaire verzoek als het subsidiaire verzoek om de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad heeft zijn verzoeken onderbouwd met een daartoe strekkend rapport waarin de gronden staan vermeld. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad de verzoeken nader toegelicht. De Raad heeft, samengevat weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
De moeder kampt met chronische (psychiatrische) problematiek en heeft onvoldoende kunnen profiteren van de daarop gerichte jarenlange en verschillende (intensieve) vormen van hulpverlening. Als gevolg van haar problematiek, is de moeder niet in staat om haar gezag uit te oefenen en bestaan er ernstige zorgen over haar zorg- en opvoedcapaciteiten; enig zicht op verbetering daarin ontbreekt. Een voorspoedige start in het leven en een optimale ontwikkeling in de eerste levensfase van het ongeboren kind komen dan ook in het gedrang wanneer de moeder voor het ongeboren kind zou gaan zorgen. Het is daarom dringend en onverwijld noodzakelijk dat er direct na de geboorte ingegrepen wordt om de veiligheid en ontwikkeling van het ongeboren kind na de geboorte te waarborgen, door het te plaatsen in een pleeggezin. Er is momenteel een (perspectief biedend) pleeggezin beschikbaar voor het ongeboren kind.
De Raad acht een gezagsbeëindigende maatregel ten aanzien van de moeder geëigend, omdat er geen zicht is op verbetering van haar problematiek binnen de voor het ongeboren kind aanvaardbare termijn. De verzochte kinderbeschermingsmaatregelen van een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing zijn volgens de Raad niet geëigend, omdat er vooralsnog geen mogelijkheden worden gezien om aan het doel daarvan (een terugkeer van het kind naar de ouder) te werken.
De Raad is ten slotte van mening dat de voogdij over het ongeboren kind bij de GI dient te worden belegd, omdat de GI als onafhankelijke instelling de belangen van het ongeboren kind voorop kan stellen.

De standpunten

Het standpunt van de moeder
Namens de moeder is het volgende aangegeven. De moeder heeft het besluit genomen om afstand te doen van het kind dat zij verwacht. De moeder ziet in dat zij op dit moment niet voor een kind kan zorgen en niet datgene kan bieden wat een kind nodig heeft. Ook wenst zij (op termijn) niet deel te nemen aan een hulpverleningstraject ter beoordeling van haar ouderschapsmogelijkheden. De moeder heeft een dergelijk traject ten aanzien van dochter S. doorlopen, waarbij zij drie maanden voor S. heeft gezorgd. Dat traject is uiteindelijk mislukt, waarna S. bij de moeder is weggehaald. De pijn die de moeder toen voelde, wil zij niet nog een keer ervaren. Het voorgaande heeft de moeder doen besluiten om zich bij de verzochte gezagsbeëindiging neer te leggen. Dit neemt niet weg dat het een moeilijk besluit voor de moeder is, maar de gedachte dat het kind zal opgroeien in een goed pleeggezin en aldaar gelukkig zal worden, maakt het besluit draaglijk.
Het standpunt van de GI
De GI heeft aangegeven dat het voor alle betrokkenen belangrijk is dat er snel duidelijkheid over de situatie komt, zodat de zaken goed geregeld kunnen worden en het ongeboren kind na de geboorte goed opgevangen kan worden. De GI is bekend met de moeder, vanwege de betrokkenheid bij dochter S., en is op basis daarvan van mening dat de moeder ook in de toekomst niet in staat zal zijn om de zorg voor het ongeboren kind te dragen. De GI heeft een perspectiefbiedend pleeggezin gevonden dat nauwe banden heeft met de twee pleeggezinnen van de andere twee kinderen. Tussen de kinderen zal omgang tot stand worden gebracht.

De beoordeling

De rechtbank overweegt, dat zij op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder kan beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Artikel 1:2 BW bepaalt dat het kind, waarvan een vrouw zwanger is, als geboren wordt aangemerkt, zo dikwijls zijn belang dit vordert. Gelet op deze bepaling is het verzoek ontvankelijk en behoeft de geboorte van het ongeboren kind niet te worden afgewacht, alvorens een beslissing op het onderhavige verzoek kan worden genomen.
De rechtbank is, gelet op de inhoud van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling, van oordeel dat aan alle voorwaarden voor beëindiging van het gezag wordt voldaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De moeder heeft ernstige psychiatrische problematiek en is gediagnosticeerd met "kwetsbaarheid voor psychosen en een verminderde begaafdheid". Zonder begeleiding is er bij de moeder sprake van boosheid en/of een depressieve stemming. De moeder is in maart 2022 door middel van een crisismaatregel opgenomen bij de gesloten afdeling van Lentis. Zij woont sinds de eerste week van juni op de afdeling Lindenhoek van Lentis (langdurige vervolgbehandeling voor volwassen patiënten met complexe psychiatrische problemen). De moeder is voor de derde keer zwanger. De biologische vader van het ongeboren kind is niet bekend en de moeder kan of wil hierover geen informatie geven. De moeder zorgt niet goed voor zichzelf en daarmee ook niet goed voor het ongeboren kind. De moeder houdt zich niet aan afspraken en laat zich niet goed begeleiden door de hulpverlening. Verder gebruikt de moeder middelen (alcohol, drugs en tabak) tijdens de zwangerschap, hetgeen schadelijk kan zijn voor het ongeboren kind.
Op basis van de problematiek van de moeder, heeft zowel de Raad als de rechtbank in het verleden geconcludeerd dat de moeder niet zelf voor haar kinderen kan zorgen, hetgeen heeft geleid tot een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder ten aanzien van haar andere twee kinderen. De problematiek van de moeder blijkt ernstig en chronisch van aard te zijn, wat betekent dat haar problematiek op dit moment nog steeds aanwezig is. Als gevolg daarvan kan de moeder niet voorzien in de basale verzorging, veiligheid en opvoeding van een kind, nog daargelaten die van een pasgeboren kind, hetgeen een ernstige bedreiging voor diens ontwikkeling vormt. Aanknopingspunten voor de verwachting dat de problematiek van de moeder op (korte) termijn zal verbeteren, zijn niet gebleken. Dit betekent dat de moeder zowel nu als in de (nabije) toekomst niet in staat wordt geacht om de opvoedverantwoordelijkheid voor het nog ongeboren kind te dragen.
Gezien de precaire geestelijke en fysieke situatie van de moeder maakt de rechtbank zich ernstige zorgen over de zorg- en opvoedcapaciteiten van de moeder en zal de rechtbank de ongeboren baby als reeds geboren aanmerken zodat er aan de ongeboren baby indien nodig prenatale medische bescherming kan worden geboden.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank (in lijn met de visie van de Raad) tevens van oordeel dat een gezagsbeëindigende maatregel van de moeder in het belang van het ongeboren kind noodzakelijk is.
De subsidiair verzochte maatregel van een ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing acht de rechtbank niet geëigend. Er bestaat immers geen gerechtvaardigde verwachting dat de moeder binnen een voor het ongeboren kind aanvaardbare termijn (die overigens in beginsel slechts zes maanden is) wel in staat zal zijn om de opvoedverantwoordelijkheid te dragen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van het ongeboren kind is dat diens perspectief op het moment van de geboorte duidelijk is, zodat het ongeboren kind een veilige hechting kan aangaan en blijvend kan opgroeien in een veilige en stabiele omgeving.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, sub a BW is voldaan. De rechtbank zal het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van de moeder dan ook toewijzen.
Omdat de beëindiging van het gezag van de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over het ongeboren kind komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over het ongeboren kind te benoemen. De rechtbank zal in overeenstemming met het daarop gerichte verzoek van de Raad, de GI tot voogd benoemen. De GI heeft zich zowel schriftelijk als mondeling bereid verklaard de voogdij over het thans nog ongeboren kind op zich te nemen.
Nu de rechtbank het primaire verzoek toewijst komt de rechtbank niet toe aan het subsidiaire verzoek.

De beslissing

De rechtbank:
merkt de ongeboren baby [xx] aan als reeds geboren;
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder,
[de moeder], geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats], over het nog ongeboren kind [xx] ;
benoemt tot voogd over het ongeboren kind [xx] de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen, gevestigd te Groningen;
gelast de griffier in deze rechtbank om de beëindiging van het gezag en de benoeming van de GI tot voogd in te schrijven in het gezagsregister;

verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven te Groningen door mr. K.R. Bosker, mr. M.J. Oostveen en mr. P. Molema, leden van de kamer, tevens kinderrechters, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juli 2022 in tegenwoordigheid van de griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 11 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat. worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden.
MMvR