ECLI:NL:RBNNE:2022:2522

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
18/224476-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting en poging tot moord met molotovcocktails gericht op journalist

Op 18 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van brandstichting en poging tot moord. De verdachte en zijn medeverdachte hebben in de nacht van 19 augustus 2021 een brandende molotovcocktail door een raampje in de voordeur van de woning van de slachtoffers gegooid, terwijl deze sliepen. De rechtbank oordeelde dat er levensgevaar te duchten was voor de bewoners, gezien de brandbare materialen in de woning en de enige vluchtroute die door de gang en de voordeur leidde. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf van vijf jaar op, met daarnaast terbeschikkingstelling met voorwaarden en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de brandstichting gericht was tegen een journalist, wat de ernst van de zaak vergrootte. De verdachte had voorafgaand aan de daad voldoende tijd om na te denken over de gevolgen van zijn handelen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks de vastgestelde licht verstandelijke beperking en de invloed van middelengebruik. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor immateriële schade.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/224476-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 18 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [woonplaats] , thans gedetineerd in de [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 juli 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door D. Nieuwenhuis, advocaat te Arnhem. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1 hij op of omstreeks 19 augustus 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [straatnaam] , door open vuur in aanraking te brengen met een of meer stukjes papier die (gedeeltelijk) in een of meer flesjes zaten, gevuld met een product van subklasse kerosine, (een) zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), althans met een brandbare stof, en deze
(vervolgens) (telkens) door een kapot geslagen ruit van de (voor)deur van die woning, in die woning naar binnen te gooien en/of te brengen en/of voor de (voor)deur (in de hal/trapgang) te gooien/leggen, ten gevolge waarvan die woning geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan in en voor die woning, en daarvan (telkens) gemeen gevaar voor in die woning en/of in (een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en), aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning [straatnaam] aanwezige personen, te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of in
(een) belendende en/of (een) nabij gelegen woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 19 augustus 2021, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten raad van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, zich heeft/hebben begeven naar de woning van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , waarna verdachte en/of verdachtes mededader(s) -conform tevoren gemaakte afspraak- (een) brandende zogenaamde molotov-cocktail(s)/brandbom(men), door een kapot geslagen ruit van de (voor)deur van die woning naar binnen heeft/hebben gegooid/gebracht en/of voor de (voor)deur hebben gegooid/gelegd, waarbij/waarna die brandende molotov-cocktail(s)/brandbom(men) is/zijn beland in de hal van die woning en/of de hal/trapgang voor de woning, tengevolge waarvan in die woning en/of de hal/trapgang voor die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] in die woning aanwezig was/waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1 en 2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1. Hij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en zijn medeverdachte weliswaar brand hebben gesticht, maar dat niet kan worden bewezen dat daardoor levensgevaar, gevaar voor zwaar lichamelijk letsel en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Uit de rapportage van het NFI blijkt dat er gewerkt is met diverse scenario’s en veel variabelen, maar er moet worden uitgegaan van de vastgestelde feiten en omstandigheden in deze zaak. Uit onderzoek van het NFI blijkt dat de drie molotovcocktails beperkt gevaarzettend waren. Er werd geen branduitbreiding verwacht, zelfs niet als de vlammen niet zouden zijn geblust. Concluderend is er geen sterke mogelijkheid geweest dat het gevaar zich zou verwezenlijken.
Ook van feit 2 moet verdachte worden vrijgesproken, nu het bovenstaande meebrengt dat de kans dat aangevers om het leven zouden komen, niet aanmerkelijk was. Dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van aangevers kan dan ook niet worden bewezen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte ter zitting van 4 juli 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
[medeverdachte] en ik zijn naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan. Ik heb eerst met de achterkant van een molotovcocktail een ruit bij de voordeur ingeslagen en daarna heb ik de brandende molotovcocktail de woning in gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor d.d. 9 september 2021,opgenomen op pagina 534 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland NN2R021071 – Locomotief d.d. 12 november 2021, inhoudend als verklaring van
verdachte [medeverdachte] :
Het begon met een idee. Zo van: we moeten die man laten schrikken. Daar begon het mee. Dat was bij mij thuis. Dat zal ongeveer twee uur ’s nachts zijn geweest, maar dat denk ik.
De volgende dag lag er wasbenzine of spiritus in de keuken. Dat rook en zag ik.
Ik had wasbenzine in huis in het keukenkastje.
Toen ik de politiebeelden zag schrok ik me dood. Ik had geen vermomming, mijn maat wel. Ik heb het raam niet ingetieft maar ik was er wel bij.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2021,opgenomen op pagina 146 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Door de officier van justitie werd besloten in de woning de onder de verdachte [medeverdachte] in beslag genomen telefoon te onderzoeken. Het eerste op 19 augustus 2021 door [verdachte] aan verdachte [medeverdachte] gestuurde bericht betreft een screenshot van een Facebookbericht waarin een adres wordt gedeeld, namelijk [straatnaam] in Groningen. Het tijdstip waarop [verdachte] dit bericht stuurt betreft 00.42 uur.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2021,opgenomen op pagina 203 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 2] :
Ik heb de veiliggestelde bestanden van de Samsungtelefoon van [verdachte] onderzocht. Op 19 augustus 2021 02.25.13 tot 02.42.54 uur wordt op Google Maps gezocht op [straatnaam] en [straatnaam] .
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 augustus 2021,opgenomen op pagina 199 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 1] :
Op 20 augustus 2021 werd onder verdachte [medeverdachte] een mobiele telefoon in beslag genomen. Hieronder volgt een beschrijving van wat te zien en horen is op de video. In het midden van het beeld is een zwarte plastic tas te zien. De filmer loopt richting de tas, pakt deze met de linkerhand op, en filmt dan de inhoud. Van de inhoud is echter niet veel te zien omdat het te donker is. Er wordt gesproken op de video. Ik herken deze stem, de stem van verdachte [medeverdachte] . Ik heb hem tijdens de aanhouding horen praten en ik heb na de aanhouding een filmpje op zijn Facebookpagina gezien waarbij door [medeverdachte] ook werd gesproken. Daarnaast is heel kort een tweede stem te horen.
[medeverdachte] Kijk wat hier in die focking tas zit.
Drie molo’s.
Die gaan we gooien bij één journalist hier in Groningen man
Misschien laten we die bericht morgen wel zien als het lukt
Ik ga sowieso vol richten op dat kankerraam man
Het is een vieze nazi jongen
Vieze vuile flikker man
Oh ruik die benzine kerel
Hij gaat het zien kerel
Onbekende man: Yep
De video is op de telefoon opgeslagen met de volgende gegevens:
Accessed: 19-8-2021 00.35.28 (UTC+0)
Modified: 19-8-2021 00.35.28 (UTC+0)
Bij het tijdstip dient twee uur te worden opgeteld om de huidige Nederlandse zomertijd te krijgen. Het tijdstip wordt dan 02.35.28 uur. Het is voor zover ik deze gegevens kan interpreteren in ieder geval het tijdstip waarop de video op de telefoon werd bewaard.
6. De door verdachte ter zitting van 4 juli 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Het klopt dat ik de persoon ben die in het filmpje “yep” zegt.
7. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2021,opgenomen op pagina 68 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant [verbalisant 3] :
Ik, verbalisant, heb de camerabeelden laten uitkijken en vervolgens laten beschrijven in een camerabeeldenverslag, waar ik vervolgens een proces-verbaal van heb gemaakt en ondertekend. De opnames zijn gemaakt tussen woensdag 18 augustus 2021, 08:00:00 uur en donderdag 19 augustus, 03:02:24 uur.
Afbeelding 3. Donderdag 19 augustus 2021 02:43:42 uur. NN2 en NN1 blijven staan ter hoogte van [straatnaam].
Afbeelding 20. Donderdag 19 augustus 2021 02:48:08 uur. In het rode kader is te zien dat NN2 een fles, vermoedelijk een bierfles, in de rechterhand vasthoudt. In het groene kader is NN1 te zien. NN1 heeft vermoedelijk een fles onder de linker arm. Op afbeelding 20a is te zien dat NN2 de fles in de rechterhand in de richting van NN1 beweegt. Aan het lichtschijnsel te oordelen, probeert NN1 daarna iets aan te steken ter hoogte van de bovenzijde van de fles die door NN2 wordt vastgehouden. Afbeelding 20a. Donderdag 19 augustus 2021 02:48:12 uur. In het gele kader is te zien dat NN1, vermoedelijk met een aansteker, iets probeert aan te steken aan de bovenzijde van de fles die NN2 nu met beide handen vasthoudt.
Afbeelding 21. Donderdag 19 augustus 2021 02:48:14 uur. Daarna steekt NN1 iets aan, aan de bovenzijde van de fles die NN1 eerst onder de linkerarm, en nu in de linkerhand vasthoudt. Afbeelding 22. Donderdag 19 augustus 2021 02:48:16 uur. Als de poging tot ontbranding op afbeelding 21 geslaagd is, houdt NN2 de fles met de rechterhand bij de fles die NN1 zojuist heeft laten ontbranden, waardoor de fles van NN2 eveneens ontbrandt. Daarna steekt NN1 een derde fles, die NN1 met zijn linkerhand vasthoudt, aan met behulp van de reeds ontbrande fles. Deze handelingen zijn te zien in het gele kader. Op het moment van het aansteken van de flessen is duidelijk te horen dat NN1 "Gooien" fluistert.
Afbeelding 23. Donderdag 19 augustus 2021 02:48:21 uur. NN2 slaat met behulp van de onderkant van de aan de bovenkant brandende fles, de onderste ruit van de voordeur van [straatnaam] in en gooit daarna de brandende fles door het ontstane gat de woning in. Even daarvoor legt NN1 twee brandende flessen vermoedelijk op de vloer van het portiek van [straatnaam] neer.
8. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 19 augustus 2021, opgenomen op pagina 22 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van
[slachtoffer 1] :
Op 19 augustus 2021 bevonden ik en mijn vriendin [slachtoffer 2] ons in onze woning gelegen aan de [straatnaam] te Groningen. Wij lagen te slapen. Op een gegeven moment werden we wakker van een breekgeluid of dat er iets was gevallen of viel.
Toen ik vanuit de slaapkamer naar beneden liep richting de woonkamer, zag ik iets branden in de hal bij de voordeur. Er stond iets in de brand. Ik zag dat het onderste deurraampje kapot was.
9.
Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 20 augustus 2021, opgenomen op pagina 28 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Wij wonen in een oud jaren-30 huis en de voordeur is onze enige uitgang van het huis. Deze woningen zijn zeer brandgevoelig, er zijn dunne muren en er is veel hout gebruikt. Onze woning is een bovenwoning en deze is alleen te bereiken via een niet afgesloten trapopgang.
10. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.08.19.143, d.d. 18 mei 2022 opgemaakt door F.W.N. van Rijswijk, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Brandtechnisch onderzoek naar aanleiding van een incident in Groningen op 19 augustus 2021.
De woning van de benadeelden was een bovenwoning met twee verdiepingen, gelegen op de eerste en tweede verdieping van het gebouw aan de [straatnaam] . De voordeur van de bovenwoning lag aan een gemeenschappelijk bordes dat te bereiken was via een gemeenschappelijke trap. Aan dit bordes lag ook de voordeur van de bovenwoning aan de [straatnaam] .
In de woning aan de [straatnaam] is op één locatie in de gang brandschade aangetroffen. Het betrof een brandplek op de houten vloer vlak voor de voordeur en binnen de draaicirkel van de voordeur. Het hout van de vloer was bij deze brandplek oppervlakkig aangetast door hitte en daardoor beroet en licht verbrand.
Samengevat zijn er op de incidentlocatie drie bierflessen, drie lonten en vloeistof in twee van de drie bierflessen aangetroffen. De vloeistoffen in de bierflessen betroffen een mengsel van een ontbrandbare vloeistof en een zeer geringe hoeveelheid van een waterige vloeistof. De ontbrandbare vloeistof was in beide flessen hetzelfde en betrof een aardoliedestillaat van subklasse kerosine. Van de flesconstructie die in de woning is terechtgekomen heeft brandbare vloeistof in en rondom de losse lont enige tijd nabij de deur gebrand. De bierfles is na het neerkomen van de flesconstructie onder de kapstok gerold.
In de compilatievideo is te zien dat de flesconstructies op een ongecontroleerde manier geplaatst zijn op de voordeurmat en in de woning. Het was dus mogelijk geweest dat de flesconstructies in een andere oriëntatie en op een andere locatie terecht waren gekomen dan hoe zij zijn aangetroffen na het incident. Als de vlam van een brandende flesconstructie dan tegen makkelijk brandbaar materiaal was aangekomen, was er een aanzienlijke kans op branduitbreiding geweest. Dit had zowel op het bordes bij de voordeur als in de gang van de woning kunnen gebeuren. In de gang van de woning was branduitbreiding al mogelijk geweest als de lont niet uit de flesconstructie was gevallen. De flesconstructie kwam dan al brandend onder de kapstok te liggen waardoor kleding aan de kapstok had kunnen ontbranden. Ook als de brandende flesconstructie ergens anders in de gang heen was gerold, lagen er genoeg brandbare spullen, zoals de skeelers en schoenen, waar brand in kon zijn ontstaan. Zeker bij een brand in de kleding aan de kapstok had deze na een minuut al zo groot kunnen zijn dat de brand niet meer zonder interventie van de brandweer was te blussen.
Een brand in de gang die bij de ontdekking al te groot was om te blussen, zou naar verwachting het ontvluchten van de woning hebben bemoeilijkt. De enige vluchtroute uit de woning leidde namelijk door de gang en door de voordeur.
Een uitbreidende brand in de gang die niet tijdig opgemerkt zou worden had ernstige gevolgen kunnen hebben. Bij een gevorderde brand in de gang was de vluchtroute uit de woning geheel afgesloten. Verder kon de rook van de brand ongehinderd naar de bovengelegen verdieping stromen, waar de slaapkamer van de twee aanwezige personen was.
Het scenario met een uitbreidende, onopgemerkte brand heeft een zeer hoge (mate van) gevaarzetting. Een dergelijke brand zou hevige brandschade aan de woning kunnen aanrichten en mogelijk zelfs uitbreiden naar aangrenzende woningen.
Voor de personen in de woning was in dit scenario letsel door blootstelling aan koolstofmonoxide en hete rook te verwachten. Ten gevolge hiervan hadden de personen in de woning uiteindelijk kunnen komen te overlijden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Feit 1: medeplegen van brandstichting
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte een molotovcocktail- een bierflesje gevuld met een brandbare stof - door de ruit van de voordeur van de woning van aangevers naar binnen heeft gegooid, als gevolg waarvan brand is ontstaan. Deze beginnende brand kon snel door aangever worden geblust.
Gevaar voor goederen/levensgevaar
Beoordeeld moet worden of gevaar voor goederen dan wel levensgevaar voor anderen te duchten is geweest. Anders dan de raadsman heeft aangevoerd gaat het niet om het gevaar dat de brand en het verloop van de brand daadwerkelijk hebben opgeleverd, maar moet vast komen te staan dat het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest ten tijde van de brandstichting.
Nu verdachten op ongecontroleerde wijze een brandende molotovcocktail door de voordeur naar binnen hebben gegooid, is er gevaar te duchten geweest voor de (goederen in de) gang en de rest van de woning. Uit de bevindingen van de deskundige van het NFI blijkt dat er voldoende brandbaar materiaal in de nabijheid van de voordeur aanwezig was waardoor branduitbreiding in de gang had kunnen plaatsvinden. Dit had uiteindelijk kunnen leiden tot hevige brandschade in de gehele woning en mogelijk branduitbreiding naar aangrenzende woningen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een brand een ongrijpbaar middel is dat zich snel en onbeheerst kan ontwikkelen en waarbij de rookontwikkeling al snel een levensbedreigende situatie oplevert. Gelet hierop acht de rechtbank ook bewezen dat er levensgevaar te duchten is geweest voor de bewoners van de woning. Zij bevonden zich op dat moment in de woning; het was nacht en zij lagen te slapen in hun slaapkamer op de bovenverdieping. Daarnaast leidde de enige vluchtroute uit de woning door de gang en door de voordeur. Gelet op deze situatie is de rechtbank van oordeel dat levensgevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar is geweest.
Medeplegen
Uit de bewijsmiddelen volgt dat er bij de brandstichting sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, zowel voorafgaand als ten tijde van de brandstichting, tussen verdachte en zijn medeverdachte. Tegen dit onderdeel van de tenlastelegging is ook geen verweer gevoerd.
Feit 2: medeplegen moord/doodslag
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte vol opzet had op de dood van de slachtoffers. De vraag is vervolgens of verdachte de aanmerkelijke kans op dodelijke slachtoffers bewust heeft aanvaard.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo’n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
De deskundige van het NFI heeft weliswaar geconcludeerd dat “de flesconstructie” gelet op de plaats waar die is terechtgekomen feitelijk niet tot branduitbreiding had geleid, maar stelt ook dat het flesje door het ongecontroleerde gooien evengoed op een andere plaats in de hal had kunnen terechtkomen, waar de brand gelet op de aanwezigheid van makkelijk brandbaar materiaal verder tot ontwikkeling had kunnen komen. In dat geval was er een aanzienlijke kans op branduitbreiding, met alle gevolgen van dien. Verdachte moet zich naar het oordeel van de rechtbank bewust zijn geweest van het gevaar van het op ongecontroleerde wijze door een ruitje in de voordeur naar binnen gooien van een molotovcocktail. Het is een feit van algemene bekendheid dat vuur zich onvoorspelbaar gedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank is het risico op dodelijke slachtoffers, zeker ’s nachts als mensen nietsvermoedend liggen te slapen en een brand dus minder snel zal worden opgemerkt, reëel. Daarbij komt dat het in dit geval ging om een bovenwoning, enkel te bereiken via een smalle portiektrap. De voordeur was, zoals voor verdachte kenbaar was, de enige in/uitgang van de woning en daarmee de enige reguliere vluchtweg. Verdachten hebben niet alleen brand gesticht direct achter deze voordeur maar hebben daarnaast twee molotovcocktails achtergelaten aan de buitenzijde voor deze deur, waarvan er in ieder geval één heeft gebrand. Zij zijn daarna direct gevlucht, zonder zich er van te vergewissen of de brand tijdig door de bewoners zou worden opgemerkt. Verdachte heeft zich hiermee wezenlijk onverschillig getoond ten aanzien van het mogelijke gevolg, de dood van aangevers. Naar hun uiterlijke verschijningsvorm zijn deze gedragingen van verdachte zo zeer gericht op het accepteren van dodelijke gevolgen dat het niet anders kan dan dat zij die mogelijke gevolgen bewust hebben aanvaard. Aanwijzingen voor het tegendeel zijn de rechtbank niet gebleken.
De volgende vraag die beantwoord moet worden is of sprake is geweest van voorbedachte raad. Voor bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen
Verdachte heeft die nacht om 00.42 uur het adres van [slachtoffer 1] gestuurd naar de medeverdachte. Om 02.35 uur is een filmpje opgeslagen op de telefoon van de medeverdachte waarop een zwarte tas met molotovcocktails is te zien en waarop beide verdachten te horen zijn. In het filmpje wordt aangekondigd dat de molotovcocktails zullen worden gegooid “bij een journalist hier in Groningen”. Tussen 02.25 uur en 02.42 uur is op de telefoon van verdachte op google maps gezocht naar het adres van [slachtoffer 1] . Verdachten zijn met de tas op de fiets naar de woning van [slachtoffer 1] gegaan, waar zij om 02.43 uur aankomen. Daar halen ze de molotovcocktails uit de tas tevoorschijn. [verdachte] zet een bivakmuts en zonnebril op, [medeverdachte] trekt zijn capuchon over zijn hoofd. Na enkele minuten, om 2.47 uur, gaan ze samen de trapopgang naar de woning op, waarna één brandende fles door de deurruit wordt gegooid en de twee andere flesjes, waarvan in elk geval één brandend, achter wordt gelaten op de grond in het portiek voor de deur van de woning van aangevers.
De rechtbank concludeert op grond van deze feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen of het te nemen besluit, zodat hij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daar rekenschap van te geven. Aldus staat voor de rechtbank vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht poging tot moord bewezen.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1. hij op 19 augustus 2021, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft gesticht in een woning gelegen aan de [straatnaam] , door open vuur in aanraking te brengen met een stukje papier dat (gedeeltelijk) in een flesje, zat, gevuld met een product van aardoliedestillaat, subklasse kerosine, en deze vervolgens door een kapot geslagen ruit van de voordeur van die woning, in die woning naar binnen te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in die woning, en daarvan gemeen gevaar voor in die woning aanwezige goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning [straatnaam] aanwezige personen, te weten
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] te duchten was
2 hij op 19 augustus 2021, in de gemeente Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk en al dan niet met voorbedachten raad van het leven te beroven, met dat opzet na kalm beraad en rustig overleg, zich heeft begeven naar de woning van die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , waarna verdachte -conform tevoren gemaakte afspraak- brandende zogenaamde molotov-cocktails, door een kapot geslagen ruit van de voordeur van die woning naar binnen heeft gegooid en voor de voordeur heeft gegooid/gelegd, waarbij die brandende molotov-cocktails zijn beland in de hal van die woning en de trapopgang voor de woning, tengevolge waarvan in die woning brand is ontstaan, terwijl die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 2] in die woning aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

Eendaadse samenloop van:

1. medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is

en

medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
2. medeplegen van poging tot moord, meermalen gepleegd
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering en motivering van de maatregel

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 en 2 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. Daarnaast moet aan verdachte de maatregel van TBS met voorwaarden worden opgelegd en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om in het geval van een bewezenverklaring aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Aan het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf kunnen bijzondere voorwaarden worden verbonden op grond waarvan verdachte begeleid en behandeld kan worden.
Onder verwijzing naar diverse uitspraken heeft de raadsman de rechtbank verzocht om geen hogere straf op te leggen dan in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het feit dat hij heeft gepleegd niet beschouwt als een aanslag op de persvrijheid. Daarnaast heeft de raadsman de rechtbank verzocht er rekening mee te houden dat de feiten aan verdachte verminderd toegerekend kunnen worden. Bovendien zijn er geen slachtoffers gevallen en er is sprake van beperkte schade aan de woning. Tot slot heeft verdachte de feiten in een vroeg stadium bekend en heeft hij uit eigen beweging de slachtoffers een brief geschreven waarin hij spijt betuigt.
Ten aanzien van de door de reclassering geadviseerde TBS-maatregel heeft de raadsman aangevoerd dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, niet vereist dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, ook niet in een voorwaardelijk kader. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet eerder veroordeeld is voor ernstige strafbare feiten. Het verleden van verdachte biedt dan ook geen enkel aanknopingspunt dat hij een reële bedreiging vormt voor personen of goederen.
Er is sprake geweest van een buitenissig incident.
Bovendien is verdachte tot inkeer gekomen en inmiddels heeft hij ingezien dat hij een grote fout heeft gemaakt. Ook wordt hij tegenwoordig minder in beslag genomen door complottheorieën en het bekritiseren van de overheid.
De kans op recidive is daarmee tot een aanvaardbaar niveau geslonken. In het verlengde daarvan heeft de raadsman de rechtbank verzocht om ook geen gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel aan verdachte op te leggen.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen en strafbaar verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psychiater, de psycholoog en de reclassering, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachten hebben samen in het holst van de nacht, terwijl de beide aangevers lagen te slapen, een brandende molotovcocktail door een raampje in de voordeur van de woning naar binnen gegooid waardoor brand is ontstaan. Brandstichting is een zeer ernstig feit. Dat de brand uiteindelijk beperkt is gebleven is het gevolg van een gelukkige samenloop van omstandigheden en is niet aan het handelen van verdachten te danken. De brandstichting was een doelbewuste actie, gericht tegen de journalist [slachtoffer 1] . Verdachte had zijn pijlen al langere tijd op deze journalist gericht, omdat deze in zijn ogen in een te negatieve toonzetting verslag deed van de demonstraties tegen de corona-maatregelen waar beide verdachten regelmatig aan deelnamen. Ook was verdachte kwaad over een artikel van [slachtoffer 1] waarin deze onbewezen theorieën over het bestaan van een satanisch pedoseksueel misbruiknetwerk die in diverse sociale mediakanalen verspreid werden, van commentaar voorzag.
De rechtbank neemt het verdachten kwalijk dat zij de feiten hebben gepleegd in en bij de woning van aangevers, bij uitstek de plek waar zij zich veilig zouden moeten kunnen voelen.
Welke gevolgen deze gebeurtenissen hebben gehad is door beide aangevers treffend verwoord tijdens het door hen uitgeoefende spreekrecht. Uit hun verklaringen blijkt dat het incident zeer beangstigend is geweest en nog altijd een grote impact op hun leven heeft.
Niet in de laatste plaats heeft het incident gevolgen voor de manier waarop zij hun werk als journalist uitoefenen. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij sinds het feit altijd op zijn hoede is en zich deels beroofd voelt van zijn journalistieke vrijheid. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk. Journalistieke vrijheid is een belangrijke pijler van de democratische rechtsstaat. Journalisten moeten zich vrijelijk kunnen uiten, zonder dat zij hoeven te vrezen voor hun veiligheid. Verdachte was er op uit dit veiligheidsgevoel aan te tasten. Het bewezenverklaarde rekent de rechtbank verdachte ook om deze reden zwaar aan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan gelet op de hiervoor omschreven ernst van het feit niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische rapportage van 12 april 2022 opgemaakt door T.W.D.P. van Os, psychiater en de psychologische rapportage van 10 april 2022 opgemaakt door J. Hamel, GZ-psycholoog.
De conclusie van het rapport van de psychiater luidt, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke ontwikkelingsstoornis en stoornis in het gebruik van stimulantia. Verdachte is een zwak-gestructureerde en beperkt begaafde man die afhankelijk is van prosociale steun en bijsturing. Hij bouwde in de loop der tijd een hoeveelheid woede op betreffende vrijheidsbeperkende maatregelen van de overheid en vanwege gekrenktheid door en miskenning van de aangever (narcistische trekken) als representant van dit overheidsbeleid. Hij liet zich toenemend beïnvloeden door het extremistisch gedachtengoed omtrent het overheidsbeleid en raakte toenemend gefocust op de aangever. Verdachte kwam toenemend in een wij-zij positie, versterkt door zijn grote behoefte om ergens bij te horen en warmte en steun te ervaren. Er knapte iets bij verdachte toen hij de conclusie trok dat de aangever het misbruik van kinderen niet veroordeelde. Dit leidde tot een triggering van zijn eigen verleden en tot wrok en de impuls om de aangever hiervoor te straffen. Met de beperkte verstandelijke vermogens was verdachte onvoldoende in staat om de rol die aangever had in perspectief te zien en zijn machteloosheid terug te dringen. Hij is meer dan anderen afhankelijk van de steun, coaching en begrenzing van anderen. De dynamiek met medeverdachte is onduidelijk maar onder invloed van middelen ontbrak het aan de prosociale steun en begrenzing en vervolgens kwam hij tot de hem tenlastegelegde feiten.
Geadviseerd wordt om de aan verdachte ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen. Het risico op gewelddadig gedrag in de toekomst moet als hoog worden ingeschat.
Er is een klinische behandeling geïndiceerd bij een forensische kliniek met primair expertise op het gebied van LVB. Tevens zal er gemonitord moeten worden op middelengebruik. Vanuit de klinische fase kan toegewerkt worden naar het wonen in een beschermde woonvorm voor een LVB doelgroep.
Vanuit gedragskundig oogpunt wordt geadviseerd om verdachte een tbs-maatregel op te leggen, om er zeker van te zijn dat de behandeling zal worden afgemaakt. Ingeschat wordt dat er een langer durend klinisch traject nodig is met voldoende bescherming en beveiliging om te voorkomen dat hij terugkeert naar zijn eerdere netwerk dat te veel zijn frustraties en onlusten zou kunnen voeden. Verdachte is niet eerder langdurig klinisch behandeld en de verwachting is dat hij van een klinische opname kan profiteren. De inschatting is dat de maatregel tbs met voorwaarden voldoende garanties zal bieden om deze behandeling vorm te geven en de risico’s af te dekken. Bovendien kan verdachte wel in staat geacht worden zich aan voorwaarden te houden en wil hij meewerken aan een behandeling.
De conclusie van het rapport van de psycholoog luidt, zakelijk weergegeven, dat er bij verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking met een kwetsbare, zwak gestructureerde persoonlijkheid. Daarnaast is er sprake van een stoornis in middelengebruik, betreffende zowel cannabis als stimulantia. Differentiaal diagnostisch is er sprake van een posttraumatische stressstoornis.
Gezien de licht verstandelijke beperking van verdachte en zijn kwetsbare persoonlijkheid wordt geadviseerd om het ten laste gelegde in verminderde mate aan hem toe te rekenen.
De kans op recidive moet als hoog moet worden beschouwd.
Klinische opname als start is noodzakelijk, om verdachte voldoende holding, structuur, begeleiding en bescherming te kunnen bieden. Geadviseerd wordt om de klinische opname te starten op FPK niveau. Geadviseerd wordt om verdachte de maatregel TBS op te leggen. Verdachte heeft een langdurige, deels klinische behandeling nodig met voldoende bescherming en beveiliging, omdat de kans anders groot is dat hij terugkeert naar zijn oude situatie en netwerk. Hij zal zich dan opnieuw kunnen aansluiten bij een soortgelijke groep, bij wie hij acceptatie, warmte en begrip vindt en die appelleert aan zijn frustraties en ongenoegens. Er moet voldoende tijd zijn om de geïndiceerde behandeling kans van slagen te geven. TBS met dwangverpleging is op dit moment niet noodzakelijk; de inschatting is dat TBS met voorwaarden toereikend zal zijn.
Verdachte geeft aan dat hij bereid is om mee te werken en toont zich gemotiveerd voor opname en behandeling.
De rechtbank kan zich vinden in de adviezen van de deskundigen en neemt deze adviezen over. De rechtbank concludeert dan ook dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend heeft een matigend effect op de op te leggen straf. De rechtbank acht het daarnaast positief dat verdachte ter terechtzitting zijn spijt heeft betuigd ten overstaan van de slachtoffers.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Maatregelen
Gelet op de bevindingen van de deskundigen is het naar het oordeel van de rechtbank onverantwoord om verdachte onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Om het recidiverisico te reduceren is de rechtbank – in het verlengde van de bevindingen van de deskundigen – van oordeel dat hij langdurige zorg in de vorm van structuur, begeleiding en behandeling behoeft.
Het stellen van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, zoals door de raadsman bepleit, is in dit kader naar het oordeel van de rechtbank ontoereikend. Bij overtreding van dergelijke voorwaarden zal het voorwaardelijk opgelegde strafdeel ten uitvoer gelegd kunnen worden, maar tegelijkertijd krijgt verdachte dan niet de noodzakelijke behandeling en begeleiding. Met de deskundigen acht de rechtbank het daarom aangewezen dat het in te zetten traject wordt gerealiseerd in het kader van de TBS-maatregel. De rechtbank is het ook met de deskundigen eens dat het bevel tot verpleging van overheidswege vooralsnog achterwege kan blijven. Aan de verdachte zal dan ook de maatregel van TBS met voorwaarden worden opgelegd.
Bij rapport van 10 juni 2022 heeft Reclassering Nederland de rechtbank geadviseerd over de te stellen voorwaarden. Bij het formuleren van deze voorwaarden zal de rechtbank aansluiting zoeken bij hetgeen de reclassering heeft voorgesteld en de afwijkingen/aanvullingen daarop van de officier van justitie ter terechtzitting, een en ander zoals hieronder opgenomen in het dictum. Verdachte heeft zich op de terechtzitting van
4 juli 2022 bereid verklaard deze voorwaarden na te leven.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke eisen als genoemd in de artikelen 37a en 38 Sr is voldaan, aangezien bij de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, de bewezen verklaarde feiten misdrijven betreffen waarop naar de wettelijke omschrijving elk een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld, en naar het oordeel van de rechtbank de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden eist.
De maatregel zal worden opgelegd wegens brandstichting en poging moord, derhalve misdrijven die zijn gericht tegen en/of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, niet op voorhand is gemaximeerd.
De reclassering heeft in haar rapport geconcludeerd dat verdachte zijn leven lang afhankelijk zal blijven van externe structuur en adviseert daarom oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat het noodzakelijk is om aan verdachte naast de TBS met voorwaarden de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Sr op te leggen.
Hiermee wordt de mogelijkheid gecreëerd om de verdachte ook na de terbeschikkingstelling met voorwaarden, indien dat tegen die tijd nodig blijkt, onder toezicht te stellen. Op die manier wordt het risico op herhaling van geweldsdelicten geminimaliseerd. Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in artikel 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd. Daarnaast is de oplegging van de maatregel van artikel 38z Sr naar het oordeel van de rechtbank in het belang van de bescherming van de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen.
De beoordeling van de noodzaak tot tenuitvoerlegging van die maatregel en het eventuele bepalen van specifieke voorwaarden zal in de laatste fase van de executie van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden plaatsvinden. Een risicotaxatie van het dan aanwezige recidivegevaar dient in het kader van die beoordeling plaats te vinden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] tot een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 5.000,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van feit 1 en 2. Dat brengt mee dat de benadeelde partijen volgens hem niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partijen de gestelde schade hebben geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De hoogte is door de verdediging onderbouwd en niet gemotiveerd door verdachte betwist. De vorderingen zullen daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 38z, 45, 47, 55, 57, 157 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
de veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking aan hetnemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan.
de veroordeelde werkt mee aan het reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder anderein:
  • de veroordeelde meldt zich op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak datnodig is. De reclassering bepaalt daarnaast welke gespreksonderwerpen van belang zijn om een inschatting te kunnen maken van de recidive- en veiligheidsrisico’s. Veroordeelde moet op een constructieve wijze meewerken aan deze gesprekken en openheid van zaken geven over de door de reclassering bepaalde gespreksonderwerpen, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
  • de veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan
aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
  • de veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn/haar gezicht herkenbaar is.Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
  • de veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
  • de veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandelingdoor andere instellingen of hulpverleners.
  • de veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
  • de veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties diecontact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht. Veroordeelde geeft zicht op zijn sociale contacten en geeft de reclassering toestemming om, eventueel ook in afwezigheid van veroordeelde zelf, contact met hen te hebben als dat in het belang is voor het toezicht.
3. de veroordeelde laat zich opnemen in [instelling] of eensoortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing.
De opname duurt maximaal een jaar. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
4. de veroordeelde laat zich, na afloop van het klinische traject, indien geïndiceerddoor de behandelaar, behandelen bij een nader te bepalen forensische polikliniek of zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de behandelaar en de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
5. de veroordeelde verblijft in een instelling voor beschermd wonen te bepalen door de justitiëleinstantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
6. de veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van alcohol en harddrugs om hetmiddelengebruik te beheersen. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek en/of ademanalyse. De reclassering bepaalt hoe vaak betrokkene wordt gecontroleerd.
7. de veroordeelde geeft zicht op zijn sociale contacten en geeft de reclassering toestemming om,eventueel ook in afwezigheid van veroordeelde zelf, contact met hen te hebben als dat in het belang is voor het toezicht.
8. de veroordeelde heeft of zoekt op geen enkele wijze - direct of indirect - contact met [slachtoffer 1] ( [geboortedatum] ) en [slachtoffer 2] ( [geboortedatum] ) zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt, behoudens eventuele gesprekken of brievenuitwisseling gevoerd of verstuurd onder begeleiding van een mediator of in het kader van herstelbemiddeling voor zover aangevers daarvoor openstaan.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Legt een gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op.
Ten aanzien van feit 1 en 2
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B.W. Venema, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 juli 2022.