ECLI:NL:RBNNE:2022:2521

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/18/214516 / KG RK 22-144
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen bestuursrechter wegens vermeende vooringenomenheid

Op 6 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerveld. Dit verzoek was gericht tegen mr. M.W. de Jonge, de bestuursrechter die belast was met de behandeling van een beroepsprocedure in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), met zaaknummer LEE 22/244. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de indruk van de verzoeker dat mr. De Jonge bevooroordeeld was, omdat zij de gemachtigde van de verzoeker tijdens de zitting op verschillende momenten het woord ontnam. De verzoeker stelde dat deze houding de schijn van vooringenomenheid wekte en dat er sprake was van een gebrek aan kennis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Mr. De Jonge heeft in haar verweer aangegeven dat de verzoeker ongevraagd het woord nam en anderen niet liet uitpraten, wat haar noopte om de orde te handhaven. Zij betwistte de beschuldigingen van vooringenomenheid en stelde dat zij probeerde de zitting ordelijk te laten verlopen. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de rechter zorgvuldig afgewogen.

De wrakingskamer oordeelde dat er onvoldoende feiten of omstandigheden waren aangevoerd die de vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd maakten. Het enkele feit dat de rechter een partij het woord ontneemt omdat deze voor zijn beurt spreekt, is op zichzelf niet voldoende om te concluderen dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond en besloot dat de hoofdzaak voortgezet kon worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
rekestnummer: C/18/214516 / KG RK 22-144
zaaknummer: LEE 22/244 WMO
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 6 juli 2022
op het verzoek van
het college van burgermeester en wethouders van de gemeente Westerveld,
gevestigd te Diever,
gemachtigde: de [naam gemachtigde] ,
hierna te noemen verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij de afdeling bestuursrecht van deze rechtbank is een zaak aanhangig met zaaknummer LEE 22/244. Deze zaak betreft kort gezegd een beroepsprocedure in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 28 juni 2022 in Assen.
1.2.
In het proces-verbaal van de zitting van de bestuursrechter is het namens verzoeker op die zitting mondeling gedane wrakingsverzoek opgenomen.

2.Het standpunt van de verzoeker

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. M.W. de Jonge, bestuursrechter, die belast is met de behandeling van de zaak met nummer LEE 22/244.
2.2.
In het proces-verbaal van de zitting van 28 juni 2022 is vermeld dat verzoeker ter onderbouwing van het wrakingsverzoek heeft aangevoerd dat mr. De Jonge de indruk heeft gewekt dat zij bevooroordeeld is. De wijze waarop zij zich heeft opgesteld wekt volgens verzoeker sterk de indruk dat zij bij het begin van de mondelinge behandeling al vooringenomen was. De [naam gemachtigde] werd afgekapt op momenten dat hij iets aangaf wat mr. De Jonge niet wilde horen. Daarnaast is er volgens verzoeker sprake van een gebrek aan kennis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze houding staat verzoeker niet aan, temeer nu de rechter onafhankelijk behoort te zijn.

3.Het standpunt van mr. De Jonge

3.1.
Mr. De Jonge heeft niet berust in het verzoek tot wraking en heeft haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek kenbaar gemaakt per brief van 4 juli 2022.
3.2.
Zij heeft gesteld dat de [naam gemachtigde] ter zitting meermaals ongevraagd het woord nam en anderen niet liet uitpraten. Zij heeft de [naam gemachtigde] hierop verzocht om anderen niet in de rede te vallen. Toen dit toch weer gebeurde heeft zij de [naam gemachtigde] nogmaals aangesproken en heeft zij hem uitgelegd dat het de taak van de rechter is om de orde op de zitting te bewaren. Daarbij is door haar aangegeven dat hij later de gelegenheid zou krijgen om het woord te voeren. Volgens mr. De Jonge is er geen sprake geweest van uitingen waaruit blijkt van vooringenomenheid. Zij heeft kritisch doorgevraagd naar de wijze van besluitvorming door het college en heeft geprobeerd de zitting ordelijk te laten verlopen. Aan de [naam gemachtigde] en de andere aanwezige gemachtigden zou later gelegenheid worden gegeven om het standpunt van het college nader toe te lichten. Het is als gevolg van het wrakingsverzoek echter niet zo ver gekomen.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat aan het verzoek tot wraking van mr. De Jonge onvoldoende feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd waaruit de vooringenomenheid van de rechter, of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, kunnen worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt dat het aan de rechter is om de orde tijdens de zitting te bewaren en te bepalen wie wanneer het woord krijgt. Het feit dat de behandelend rechter (een gemachtigde van) een partij het woord ontneemt omdat diegene op dat moment voor zijn beurt spreekt, impliceert naar het oordeel van de wrakingskamer als zodanig niet dat er sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid. Hiervoor zijn bijkomende feiten en omstandigheden vereist en die zijn door verzoeker niet aangevoerd. Het wrakingsverzoek is dan ook kennelijk ongegrond. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven (artikel 4 lid 2 onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord-Nederland).

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
5.2.
bepaalt dat de hoofdzaak (met zaaknummer LEE 22/244) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- verzoeker;
- mr. M.W. de Jonge (rechter)
- de overige partijen in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. C.M. Telman en mr. C.W. Couperus-van Kooten, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2022 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon als griffier.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.