ECLI:NL:RBNNE:2022:2519

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/18/213225 / KG RK 22-84
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een civiele procedure met betrekking tot personen- en familierecht

In deze zaak heeft verzoekster op 27 april 2022 een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter G.J. Baken, die betrokken was bij verschillende procedures waarin verzoekster partij was. De wraking werd behandeld op 17 juni 2022, waarbij verzoekster aanwezig was met haar gemachtigde, terwijl de rechter niet verscheen. Verzoekster voerde aan dat de rechter zich vooringenomen had getoond en niet adequaat had gereageerd op haar verzoeken tijdens de zitting van 26 april 2022. Ze voelde zich niet gehoord en had het gevoel dat de rechter niet naar haar verhaal wilde luisteren. De rechter had in zijn schriftelijke reactie aangegeven dat hij de gevoegde behandeling van de verzoeken had besproken en dat verzoekster zelf verantwoordelijk was voor het uitnodigen van informanten.

De wrakingskamer overwoog dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De kamer concludeerde dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzingen opleverden voor vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer stelde vast dat de rechter een evenwichtige behandeling van de zaak had gewaarborgd en dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunten naar voren te brengen. De beslissing van de wrakingskamer was dat het verzoek tot wraking werd afgewezen, en de procedures in de hoofdzaak zouden worden voortgezet.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Assen
zaaknummer: C/18/213225 / KG RK 22-84

beslissing van de meervoudige kamer van 24 juni 2022

op het verzoek van

[naam verzoekster] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M.A. van de Weerd),
tot wraking van

mr. G.J. Baken, rechter.

Procesverloop

Bij brief van 27 april 2022 heeft verzoekster een verzoek ingediend tot wraking van
bovengenoemde rechter, rechter in de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, in de procedures met zaaknummers C/17/183327/JE RK 22-130, C/17/183163 / JE RK 22-74, C/17/183493 / JE RK 22-175, C/183386/JE RK 22-l45 en C/17/183388/ JE RK 22-146, waarin verzoekster partij is.
Bij e-mailbericht van 29 april 2022 heeft de rechter medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is ter zitting van 17 juni 2022 door de wrakingskamer behandeld. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De rechter is, met kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op
verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter
staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3. In het wrakingsverzoek heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter zich
vooringenomen heeft getoond en tijdens de zitting van 26 april 2022 waarheidsvinding niet als prioriteit heeft gesteld. Hierbij heeft verzoekster onder meer aangegeven dat de gelijktijdige behandeling van een vijftal verzoekschriften op de zitting onoverzichtelijk was, dat de rechter haar bewijsstukken negeerde en dat de rechter niet tijdig heeft gereageerd op haar herhaalde verzoeken tot het oproepen van informanten, waardoor de informanten niet ter zitting aanwezig konden zijn. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 17 juni 2022 heeft verzoekster ter toelichting daarop nog aangegeven dat zij zich tijdens de zitting van 26 april 2022 niet gehoord voelde, dat de rechter naar haar indruk niet naar haar verhaal wilde luisteren en de nadruk vooral heeft gelegd op een mogelijk (nader) sociaal-emotioneel onderzoek zoals door de GI gewenst. Verzoekster heeft in dat verband nog aangevoerd dat zij in het verleden meerdere negatieve ervaringen heeft gehad met overheidsinstanties waaronder de belastingdienst en rechtbanken. Verzoekster "vecht" al geruime tijd voor haar dochter, die voor verzoekster onverwacht uit huis werd geplaatst. Die uithuisplaatsing is na enkele weken door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beëindigd en aan de uitvoering van de door het hof gestelde voorwaarden heeft verzoekster meegewerkt en uit onderzoeken (van o.a. Fultura) blijkt dat het goed met [naam dochter] gaat, er geen problemen zijn met haar emotionele ontwikkeling en haar schoolresultaten ook goed zijn.
4. De rechter heeft in zijn schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat is
besloten tot gevoegde behandeling van de vijf verzoeken omdat de verzoeken met elkaar samenhangen. Bij de opening van de zitting is de gevoegde behandeling besproken en partijen hebben daarmee ingestemd. Voor de behandeling van een verzoekschrift wordt in het algemeen 45 minuten uitgetrokken, maar voor deze vijf verzoeken is 120 minuten uitgetrokken terwijl aan de behandeling van de verzoekschriften feitelijk bijna drie uur is besteed. Ten aanzien van het verzoek om twee informanten te horen heeft de rechter aangegeven dat hij via de griffie heeft laten doorgeven daarmee akkoord te zijn en dat verzoekster de informanten reeds op of vanaf 19 april 2022 heeft kunnen uitnodigen voor de zitting, maar dat dit klaarblijkelijk niet is gebeurd. Volgens de rechter is het uitnodigen van informanten niet aan de rechtbank, maar aan verzoekster. De rechter heeft aan het einde van de zitting nog wel aan partijen meegedeeld dat wanneer hij het van belang vindt om de informanten alsnog te horen, hij zulks bij tussenbeslissing kenbaar zal maken. Verder heeft de rechter aangevoerd dat juist het hanteren van hypothetische vragen een schijn van partijdigheid voorkomt. Vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid is besloten om schriftelijk uitspraak te doen. Ten slotte geeft de rechter aan dat hij in zijn beleving beide partijen evenveel heeft aangekeken en aandacht heeft gegeven.
5. Ofschoon de wrakingskamer begrip heeft voor de door verzoekster beschreven
gevoelens van onmacht, boosheid e.d. naar aanleiding van de aanvankelijke uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van [naam dochter] en het daarmee gepaard gaande wantrouwen tegen instanties die daarbij betrokken zijn, leveren de door verzoekster in deze zaak aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Hiertoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
6. Het behoort tot de taak van een rechter om naar aanleiding van de stellingen van partijen nader onderzoek te doen en indien nodig kritische vragen te stellen en kritische opmerkingen te maken. Een rechter kan hierbij een actieve houding aannemen en heeft hierbij een zekere mate van vrijheid. Ook het stellen van hypothetische vragen behoort daartoe.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 26 april 2022 blijkt, naar het oordeel van de wrakingskamer, dat sprake is geweest van een evenwichtige behandeling van de zaak waarbij alle partijen uitgebreid de ruimte en de tijd hebben gekregen om hun standpunten naar voren te brengen. Uit het proces-verbaal blijkt dat de rechter ter zitting informatieve vragen heeft gesteld, maar hieruit volgt niet dat de rechter al voor aanvang van de zitting zijn oordeel klaar had. Voor het gevoel van verzoekster dat zij tijdens de zitting niet is gehoord en dat zij haar verhaal niet kon vertellen ziet de wrakingskamer in het proces-verbaal geen aanknopingspunten. Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoekster tijdens de zitting ruimschoots en zonder interrupties in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt toe te lichten. Dat de rechter zich wellicht in zijn vraagstelling wat minder empathisch heeft opgesteld tegenover verzoekster dan zij verwachtte en minder scherp de GI heeft "ondervraagd" naar aanleiding van de door verzoekster bijgebrachte bewijsstukken kan evenmin tot de conclusie leiden dat hij jegens haar vooringenomenheid koesterde.
7. De omstandigheid dat de rechter ter zitting geen uitsluitsel wilde geven over het mogelijk alsnog horen van door verzoekster aangedragen informanten en het feit dat de rechter na afloop van de zitting niet direct uitspraak wilde doen kunnen evenmin leiden tot de conclusie dat de rechter vooringenomen is. Het gaat hier om processuele beslissingen en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen verzet zich er tegen dat een processuele (tussen)beslissing of de motivering daarvan grond kan vormen voor wraking. Dit is slechts anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dit laatste is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden. Voor wat betreft het horen van de informanten betrekt de wrakingskamer hierbij dat de rechter in de schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek – onweersproken – heeft aangegeven dat geen sprake is van onwelwillendheid om de informanten te horen. Hiertoe heeft de rechter aangegeven dat hij, naar aanleiding van het verzoek van verzoekster van 19 april 2022, op 22 april 2022 heeft doorgegeven dat hij aanleiding ziet om de informanten vragen te stellen, dat het aan verzoekster is om de informanten te benaderen en uit te nodigen voor de zitting maar dat het verzoekster gelet op het korte tijdspad niet meer is gelukt om de informanten uit te nodigen.
8. Nu gelet op het voorgaande niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, wordt het verzoek om wraking afgewezen.

Beslissing

De wrakingskamer:
  • wijst het verzoek af;
  • bepaalt dat de procedures in de hoofdzaken (met zaaknummers /17/183327/JE RK 22-130, C/17/183163 /JE RK22-74, C/17/183493 / JERK22-175,C/183386/JERK22-l45enC/17/183388/JERK22 146) worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoekster,
aan mr. G.J. Baken en aan de andere partij in de hoofdprocedure.
Aldus gegeven door mr. J. de Vroome, voorzitter, mr. J.S. Bartstra en
mr. A.S. Venema-Dietvorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Havinga als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 juni 2022.
griffier voorzitter
(de griffier is verhinderd deze beslissing
mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen de beslissing staat geen rechtsmiddel open.