Overwegingen
1. Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op
verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter
staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3. In het wrakingsverzoek heeft verzoekster aangevoerd dat de rechter vooringenomen is nu zij ondanks de door haar ingediende concrete bewijsstukken en verklaringen (waaruit volgens verzoekster blijkt dat het goed gaat met [naam kind] en er geen problemen zijn met haar sociale en emotionele ontwikkeling) verzuimde om direct een voor verzoekster positieve beslissing te nemen. Hierdoor heeft de rechter, aldus verzoekster, de belangen van de Gecertificeerde Instelling (GI) en de Raad voor de Kinderbescherming (de RvdK) boven het belang van [naam kind] gesteld. Tijdens de zitting van de wrakingskamer op 17 juni 2022 heeft verzoekster nog toegelicht dat zij zich tijdens de zitting van 23 mei 2022 niet gehoord voelde, dat de rechter niet naar haar verhaal wilde luisteren en wèl naar dat van de wederpartij, en dat de rechter de nadruk vooral heeft gelegd op een mogelijk (nader) sociaal-emotioneel onderzoek zoals de GI en RvdK wensen. Verzoekster heeft in dat verband nog aangevoerd dat zij in het verleden meerdere negatieve ervaringen heeft gehad met overheidsinstanties waaronder de belastingdienst en rechtbanken. Verzoekster "vecht" al geruime tijd voor haar dochter, die voor verzoekster onverwacht uit huis werd geplaatst. Die uithuisplaatsing is na enkele weken door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden beëindigd en aan de uitvoering van de door het hof gestelde voorwaarden heeft verzoekster meegewerkt en uit onderzoeken (van o.a. Fultura) blijkt dat het goed met [naam kind] gaat, er geen problemen zijn met haar emotionele ontwikkeling en haar schoolresultaten ook goed zijn. Tenslotte heeft verzoekster gewezen op de door de rechter op 31 mei 2022 genomen beschikking waarin de ondertoezichtstelling van [naam kind] is verlengd voor de duur van twee maanden. Deze beschikking die is genomen terwijl het wrakingsverzoek al was ingediend bevestigt volgens verzoekster de vooringenomenheid van de rechter.
4. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek – onder meer en samengevat – aangegeven dat tijdens de zitting het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling en het verzoek om het aangehouden deel van de ondertoezichtstelling toe te wijzen tegelijk zijn behandeld. Hierbij zijn vragen gesteld over het sociaal emotioneel onderzoek van [naam kind] . Dit zijn, aldus de rechter, relevante vragen. De rechter geeft aan dat zij alle stukken voorafgaand aan de zitting heeft gelezen en dat zij alle standpunten van de procespartijen serieus heeft genomen. Dat zij over de schriftelijke en tijdens de zitting toegelichte standpunten wilde nadenken en dat zij dus niet direct uitspraak heeft gedaan geeft, aldus de rechter, geen blijk van vooringenomenheid maar betreft een procesbeslissing die geen grond voor wraking oplevert.
5. Ofschoon de wrakingskamer begrip heeft voor de door verzoekster beschreven gevoelens van onmacht, boosheid e.d. naar aanleiding van de aanvankelijke uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling van [naam kind] en het daarmee gepaard gaande wantrouwen tegen instanties die daarbij betrokken zijn, leveren de door verzoekster in deze zaak aangevoerde feiten en omstandigheden geen zwaarwegende aanwijzing op voor het oordeel dat de rechter jegens haar een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoekster geuite vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Hiertoe overweegt de wrakingskamer als volgt.
6. Uit het proces-verbaal van de zitting van 23 mei 2022 blijkt, naar het oordeel van de wrakingskamer, dat sprake is geweest van een evenwichtige behandeling van de zaak waarbij alle partijen uitgebreid de ruimte en de tijd hebben gekregen om hun standpunten naar voren te brengen. Voor het gevoel van verzoekster dat zij tijdens de zitting niet is gehoord en dat zij haar verhaal niet kon vertellen ziet de wrakingskamer in het proces-verbaal geen aanknopingspunten. Uit het proces-verbaal blijkt dat verzoekster tijdens de zitting ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt toe te lichten. De omstandigheid dat tijdens de zitting over een mogelijk uit te voeren sociaal-emotioneel onderzoek is gesproken maakt niet dat de vrees van verzoekster dat de rechter vooringenomen is objectief gerechtvaardigd is. Juist het al of niet nog uitvoeren van een dergelijk onderzoek is onderwerp van debat van partijen en derhalve behoort het tot de taak van de rechter om daarover met partijen te spreken en informatie te vergaren. Daarbij hoort ook dat de rechter kritische vragen kan stellen en kritische opmerkingen kan maken. Een rechter kan hierbij een actieve houding aannemen en heeft hierbij een zekere mate van vrijheid. Dat de rechter zich wellicht in haar vraagstelling wat minder empathisch heeft opgesteld tegenover verzoekster dan zij verwachtte en minder scherp de GI en RvdK heeft "ondervraagd" naar aanleiding van de door verzoekster bijgebrachte bewijsstukken kan evenmin tot de conclusie leiden dat zij jegens haar vooringenomenheid koesterde.
7. Verzoekster heeft verder aangegeven dat de vooringenomenheid van de rechter blijkt uit het feit dat zij na afloop van de zitting niet direct uitspraak wilde doen. Hierbij heeft verzoekster aangegeven dat het haar bevreemdt dat over ingrijpende maatregelen, zoals een uithuisplaatsing, direct is beslist, terwijl over de minder vergaande maatregel van ondertoezichtstelling c.q. de beëindiging daarvan niet direct is beslist door de rechter. Met betrekking tot deze grond overweegt de wrakingskamer dat dit een processuele beslissing is en dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich er tegen verzet dat een processuele (tussen)beslissing of de motivering daarvan grond kan vormen voor wraking. Dit is slechts anders indien de motivering van de procesbeslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dit laatste is naar het oordeel van de wrakingskamer in het onderhavige geval niet aannemelijk geworden. In een zaak als de onderhavige, waarbij partijen uitvoerig zijn gehoord over hun standpunten en deze standpunten fors uiteenlopen, is het gebruikelijk dat de rechter enige tijd neemt om tot een beslissing te komen en deze beslissing ook zorgvuldig wenst op te schrijven.
8. Ten aanzien van de door de rechter na het wrakingsverzoek genomen beslissing om de duur van de ondertoezichtstelling te verlengen met twee maanden in verband met aflopen van de termijn van de (eerdere) ondertoezichtstelling heeft te gelden dat deze beslissing geen onderdeel kan vormen van beoordeling door de wrakingskamer en dat tegen die beslissing gewone rechtsmiddelen open staan. Anders dan verzoekster ziet de wrakingskamer in het nemen van die beslissing geen aanknopingspunten voor vooringenomenheid van de rechter, te minder nu die beslissing blijkens de motivering louter is ingegeven door processuele overwegingen, te weten het tussentijds aflopen van de termijn van de ondertoezichtstelling zonder dat daarop beslist is in verband met het ingediende wrakingsverzoek.
9. Op grond van al het voorgaande oordeelt de wrakingskamer dat nu niet gebleken is van
bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is, het wrakingsverzoek dient te worden afgewezen.