In deze zaak gaat het om een wrakingsverzoek dat is ingediend door verzoekers tegen de kantonrechter in een civiele procedure. Het verzoek is ingediend op 29 april 2022, naar aanleiding van een zitting op 25 april 2022, waarbij verzoekers zich onheus bejegend voelden door de rechter. De rechter had tijdens de zitting niet geluisterd naar de verzoekers en hun gemachtigde, en had hen het gevoel gegeven dat hun argumenten niet serieus werden genomen. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat de zitting bedoeld was om de tegenpartij de gelegenheid te geven zich uit te laten over de gevorderde rente en dat de verzoekers niet in de gelegenheid waren gesteld om bewijsstukken in te dienen omdat dit al eerder was beslist in een tussenvonnis.
De wrakingskamer heeft beoordeeld of het wrakingsverzoek tijdig was ingediend. Volgens de wrakingskamer was dit het geval, omdat verzoekers pas na de zitting op de mogelijkheid van wraking zijn gewezen. De wrakingskamer heeft ook gekeken naar de subjectieve aspecten van onpartijdigheid. Het is vastgesteld dat de verzoekers zich onheus bejegend voelden en dat de rechter tijdens de zitting niet de nodige uitleg heeft gegeven over de procedure, wat heeft geleid tot een gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot wraking toegewezen, met de beslissing dat de hoofdzaak verder behandeld zal worden door een andere rechter. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 mei 2022.