ECLI:NL:RBNNE:2022:2515

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2022
Publicatiedatum
18 juli 2022
Zaaknummer
C/18/214485 KG RK 22-140
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet tijdig ingediend, verzoeker niet-ontvankelijk verklaard

Op 4 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen kantonrechter mr. T.K. Hoogslag. Het verzoek tot wraking werd ingediend op 27 juni 2022, meer dan drie maanden na de eerste zitting op 22 maart 2022 en bijna twee weken na de tweede zitting op 14 juni 2022. De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet tijdig was ingediend, aangezien de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen al geruime tijd bekend waren bij de verzoeker. De wrakingskamer benadrukte dat een verzoek tot wraking in beginsel in elke stand van de procedure kan worden gedaan, mits dit kort na de zitting gebeurt. Aangezien de verzoeker niet tijdig heeft gereageerd, werd hij niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

De verzoeker had aangevoerd dat de kantonrechter blijk had gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid tijdens de zittingen. Hij stelde dat hij niet de gelegenheid had gekregen om zijn verhaal te doen en dat hij onder dwang uit de zittingszaal was verwijderd. De kantonrechter, mr. Hoogslag, heeft echter betwist dat er sprake was van vooringenomenheid en heeft zijn standpunten schriftelijk aan de wrakingskamer kenbaar gemaakt. Hij stelde dat de verzoeker voorafgaand aan de zitting al een uitvoerige conclusie van dupliek had ingediend en dat hij de verzoeker had gevraagd om af te ronden tijdens de mondelinge behandeling.

De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek tot wraking niet tijdig was ingediend en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een langere bedenktijd rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek en bepaalde dat de procedure met zaaknummer 9721946 / CV EXPL 22-1180 voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Wrakingskamer
Zittingsplaats Leeuwarden
Rekestnummer: C/18/214485 KG RK 22-140
Zaaknummer: 9721946 / CV EXPL 22-1180
beschikking van de meervoudige kamer d.d. 4 juli 2022
op het verzoek van
[naam verzoeker]
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Bij de afdeling privaatrecht van deze rechtbank, locatie Leeuwarden, is een zaak aanhangig, te weten de behandelingen op 22 maart 2022 en op 14 juni 2022 van de zaak met zaaknummer 9721946 / CV EXPL 22-1180.
1.2.
Bij e-mail van maandag 27 juni 2022 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend. Het verzoek strekt tot wraking van mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, die is belast met de behandeling van de zaak met zaaknummer 9721946 / CV EXPL 22-1180. Verzoeker is gedaagde in die procedure.
1.3.
Verzoeker heeft op 1 juli 2022 aanvullende stukken ingediend.

2.Het standpunt van de verzoeker

2.1.
Verzoeker legt, kort samengevat, aan zijn verzoek ten grondslag dat de kantonrechter gedurende de zittingen van 22 maart 2022 en 14 juni 2022 blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en partijdigheid. In zijn e-mails heeft verzoeker het wrakingsverzoek onderbouwd met een (uitgebreide) beschrijving van de gebeurtenissen ter zitting waaruit volgens verzoeker de vooringenomenheid en partijdigheid van de behandeld kantonrechter blijkt. Zo geeft verzoeker onder andere aan dat de kantonrechter op geen enkele wijze in de procedure zijn naam wilde prijsgeven en dat ook verzoeker niet naar zijn naam is gevraagd.
Daarnaast stelt verzoeker dat hij tijdens de mondelinge behandeling van 14 juni 2022 zijn verhaal niet heeft kunnen doen, aangezien hij niet de gelegenheid heeft gekregen om een aanvulling te doen op zijn reeds ingediende conclusie van dupliek. Verzoeker had tevens het voornemen om ter zitting een beroep te doen op artikel 1 van de Grondwet, hetgeen hem onmogelijk is gemaakt, nu hij onder dwang, bedreiging en geweld uit de zittingszaal is verwijderd door de beveiliging die door de kantonrechter was ingeroepen. Daarnaast stelt verzoeker dat de kantonrechter ten onrechte de zittingen laat doorgaan, terwijl hij op de hoogte zou zijn van het feit dat de betrokken deurwaarder geen publieke rechtspositie heeft en verwijt hij de kantonrechter dat hij weigert om de zaak te toetsen aan de Grondwet, waardoor de kantonrechter volgens verzoeker niet eerlijk is.

3.Het standpunt van mr. Hoogslag

3.1.
Mr. Hoogslag berust niet in de wraking en heeft zijn standpunten ten aanzien van het wrakingsverzoek op 29 juni 2022 schriftelijk aan de wrakingskamer kenbaar gemaakt.
3.2.
In zijn e-mail heeft mr. Hoogslag aangevoerd dat verzoeker voorafgaand aan de zitting van 14 juni 2022 reeds een uitvoerige conclusie van dupliek had ingediend. Aan verzoeker is destijds medegedeeld dat de inhoud van deze conclusie volstond en dat hier in beginsel geen nadere toelichting op gegeven kon worden. Ondanks deze mededeling begon verzoeker volgens mr. Hoogslag tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig een toelichting te geven en te citeren uit de conclusie van dupliek. Nadat verzoeker al geruime tijd aan het woord was geweest, heeft mr. Hoogslag aan verzoeker gevraagd om af te ronden. Verzoeker heeft op geen enkele manier op deze interventie gereageerd, ook niet na een stemverheffing, waarop mr. Hoogslag naar de verzoeker is gelopen om hem luider toe te kunnen spreken. Om zijn aandacht te vragen is verzoeker door mr. Hoogslag op zijn schouder getikt. Nu dit ook niet baatte is, na overleg met de aanwezige griffier, de bode gebeld waarna verzoeker met moeite uit de zittingszaal is verwijderd. Aan verzoeker is meegegeven dat na dupliek vonnis zou worden gewezen. Tot slot merkt mr. Hoogslag op dat ter zitting geen verzoek tot wraking is gedaan.

4.De beoordeling

4.1.
De wrakingskamer overweegt dat voor de beoordeling van wrakingsverzoeken de toepasselijke norm is gegeven in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens daaromtrent ontwikkelde criteria.
4.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat op verzoek van een partij de rechter die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 36 Rv/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening gehouden worden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
4.3.
De wrakingskamer overweegt dat een verzoek tot wraking in beginsel in elke stand van de procedure kan worden gedaan, mits de behandeling van de zaak nog niet is geëindigd door het wijzen van een einduitspraak. Uit artikel 37 lid 1 Rv volgt dat een wrakingsverzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden, aan de verzoeker bekend zijn geworden. Naar het oordeel van de wrakingskamer volgt hieruit dat een wrakingsverzoek, waarvan de grondslag is gelegen in hetgeen zich tijdens de zitting heeft voorgedaan, op de zitting of kort na de zitting dient te worden ingediend.
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker op 27 juni 2022, ruim drie maanden na de zitting van 22 maart 2022 en bijna twee weken na de zitting van 14 juni 2022, een wrakingsverzoek heeft gedaan. Hoewel aan verzoeker enige bedenktijd moet worden gegund, is de wrakingskamer van oordeel dat een bedenktijd van één week in beginsel redelijk is. In het onderhavige geval is het de wrakingskamer gebleken dat op het moment van het doen van het wrakingsverzoek de feiten of omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen al geruime tijd aan verzoeker bekend zijn geweest. Nu het wrakingsverzoek niet ter zitting of kort na de zitting door verzoeker is gedaan en er geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen die een langere bedenktijd rechtvaardigden, is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek niet tijdig is ingediend en dat verzoeker daardoor niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Een mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking kan daarom achterwege blijven.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn wrakingsverzoek;
5.2.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer 9721946 / CV EXPL 22-1180 wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking, bevond;
5.3.
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
- verzoeker;
- mr. T.K. Hoogslag (kantonrechter);
- de eiser in de hoofdzaak.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. W.S. Sikkema en mr. C.W. Couperus-van Kooten, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2022 in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon als griffier.
griffier voorzitter
fn: 872