ECLI:NL:RBNNE:2022:2497

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/2384
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwstop en niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen bestuursbesluit

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 7 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 18 december 2020, waarin hem een last onder dwangsom werd opgelegd tot het staken van bouwwerkzaamheden aan zijn woning. De rechtbank oordeelde dat de eerdere bouwstop, die op 6 augustus 2020 was opgelegd, niet correct was opgeheven, omdat de voorwaarden voor opheffing niet waren nageleefd. Hierdoor was de tweede bouwstop, opgelegd op 18 december 2020, niet gericht op rechtsgevolg en dus geen besluit waartegen bezwaar kon worden gemaakt.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk. Tevens werd verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-. De rechtbank concludeerde dat verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, omdat er al een geldende bouwstop was. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier T.C.A. Hofman-Aupers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/2384
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.A. Westers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden, verweerder
(gemachtigde: T.T.C. Kuil en L.E. Berends).

Procesverloop

Bij beslissing van 18 december 2020 (primaire beslissing) heeft verweerder aan eiser een last onder dwangsom opgelegd tot het met onmiddellijke ingang staken en gestaakt houden (bouwstop) van de (ver)bouwwerkzaamheden aan het pand aan de [locatie] te Leeuwarden (de woning). Bij het niet nakomen van de last zou eiser meteen een dwangsom van € 10.000,- verbeuren.
In het besluit op bezwaar van 17 juni 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de mondelinge behandeling van het beroep op de zitting van 14 april 2022 uitgesteld op verzoek van de gemachtigde van eiser. De rechtbank heeft op 19 april 2022 telefonisch vragen gesteld aan verweerder. Verweerder heeft daarop gereageerd bij brief van 28 april 2022. De rechtbank heeft eiser in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren. De rechtbank heeft geen schriftelijke reactie van eiser ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2022. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering
2. Eiser voert gronden aan die betrekking hebben op de last onder dwangsom (bouwstop) die verweerder hem op 18 december 2020 heeft opgelegd. De rechtbank kan alleen toekomen aan de beoordeling van die gronden, als de bouwstop een besluit is waartegen beroep als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) open staat. De rechtbank zal daarom eerst beoordelen of er sprake is van een dergelijk besluit.
2.1.
Aan de bouwstop van 18 december 2020 is het één en ander voorafgegaan. Verweerder heeft eiser op 6 augustus 2020 ook al een bouwstop opgelegd, omdat eiser zonder vergunning bouwwerkzaamheden verrichte, die volgens verweerder bovendien afweken van het bouwplan waarvoor hij een vergunning had aangevraagd. Eiser heeft op 26 september 2020 nieuwe plannen aangeleverd en verweerder gevraagd om de bouwstop op te heffen. Verweerder heeft de eerste bouwstop op 7 oktober 2020 opgeheven onder de voorwaarde dat alle extra voorzieningen in de woning zouden worden verwijderd en verwijderd zouden blijven. Verweerder heeft daarbij cv-ketels en energiemeters expliciet benoemd.
2.2.
Verweerders inspecteur heeft op 15 december 2020 geconstateerd dat de extra voorzieningen niet waren verwijderd. Er is dus niet voldaan aan de voorwaarde die is verbonden aan het opheffen van de eerste bouwstop. Die bouwstop is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet opgeheven.
2.3
Omdat de eerste bouwstop niet is opgeheven en dus nog in werking is, is het opleggen van de nieuwe bouwstop (het bestreden besluit) niet gericht op rechtsgevolg. Er ligt immers al een last om de werkzaamheden te stoppen en gestopt te houden. De tweede, op 18 december 2020 opgelegde bouwstop is daarom geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Awb. Het is daarom niet mogelijk om bezwaar te maken tegen de bouwstop van 18 december 2020. Dat volgt uit artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1, van de Awb. Verweerder had het bezwaar daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. Omdat verweerder dat niet heeft gedaan, is het beroep gegrond. De gronden die eiser heeft aangevoerd behoeven om die reden geen andere bespreking.
3. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat de rechtbank het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaart en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.