ECLI:NL:RBNNE:2022:2493

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/1649
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergoeding voor snoeien van een boom onder voorwaarden verleend

In deze zaak hebben eisers, wonende in Assen, een omgevingsvergunning aangevraagd voor het snoeien van een watercypres in hun tuin. De aanvraag werd aanvankelijk door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen afgewezen, omdat de boom als 'waardevolle boom' op de lijst van monumentale bomen stond. Na bezwaar van eisers heeft verweerder het primaire besluit herroepen en de vergunning alsnog verleend, maar onder voorwaarden die eisers als onterecht beschouwen. Ze stelden dat de voorwaarden niet overeenkwamen met hun aanvraag en dat er onduidelijkheid bestond over de vergunningplicht.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de vergunning onder voorwaarden was verleend, waarbij de vorm van de boom behouden moest blijven. De rechtbank oordeelde dat de vergunningplicht niet afhankelijk was van de vermelding op de lijst van monumentale bomen, maar dat het snoeien van meer dan 20% van de kroon vergunningplichtig was. De rechtbank concludeerde dat verweerder in het bestreden besluit niet adequaat was ingegaan op de bezwaren van eisers, maar dat de nadere motivering die tijdens de zitting werd gegeven, voldoende was om het besluit in stand te houden. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank oordeelde dat er proceskostenvergoeding moest worden toegekend aan eisers vanwege de gebreken in de procedure.

De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 2.277,- en het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter N.M. van Waterschoot en is openbaar uitgesproken op 12 juli 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1649

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 juli 2022 in de zaak tussen

[eisers] , uit Assen, eisers

(gemachtigde: mr. G.J. Hingstman, later vervangen door J. Schmidt – Lo Fo Wong),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Assen, verweerder

(gemachtigde: E.M. Venema).

Procesverloop

In het besluit van 11 november 2020 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers voor een omgevingsvergunning voor het snoeien van een boom afgewezen.
Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt. Eisers hebben hangende de bezwaarprocedure beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op hun bezwaarschrift. Tijdens de behandeling van dat beroep heeft verweerder alsnog een besluit op bezwaar genomen. In het besluit van 29 juni 2021 heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de gevraagde omgevingsvergunning alsnog onder voorschriften verleend.
Het beroep van eisers heeft op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op het besluit op bezwaar van 29 juni 2021 (bestreden besluit). Eisers hebben hiertegen opnieuw een beroepschrift ingediend, dat in het reeds lopende beroep is gevoegd. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 maart 2022 op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft ter zitting besloten om de behandeling van de zaak aan te houden om verweerder de gelegenheid te geven om nadere informatie te verstrekken.
Verweerder heeft bij brief van 31 maart 2022 nadere informatie verstrekt. Bij brief van 20 april 2022 hebben eisers daarop gereageerd.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een tweede zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een tweede zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een tweede zitting.

Overwegingen

1. Eisers hebben een vergunning aangevraagd voor het innemen van een watercypres in hun tuin en het wegnemen van de kop uit die boom. Daarbij hebben eisers aangevoerd dat de boom enorm is en voor veel overlast zorgt door de takken en wortels. Eisers willen de kop uit de boom wegnemen om het rendement van zonnepanelen te vergroten.
2. Verweerder had de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen op de grond dat de boom als ‘waardevolle boom’ werd vermeld op de lijst van monumentale bomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de vergunning alsnog verleend, onder de volgende voorwaarden:
- de habitus van de boom dient behouden te blijven, daar valt onder het behouden van de top en de vorm van de boom in zijn geheel;
- de takken die overhangen en overlast geven voor eisers en hun omgeving, mogen worden gesnoeid;
- de wortels die de fundering van het huis raken, mogen worden verwijderd tot aan de boomkroonprojectie.
3. Eisers voeren aan dat de verleende vergunning en (met name) de hieraan verbonden voorschriften feitelijk niet zien op wat zij hebben aangevraagd. De aanvraag is daarom naar hun mening eigenlijk opnieuw geweigerd.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit alleen het wegnemen van de top uit de boom is geweigerd. Het innemen van de boom is alsnog vergund, onder de voorwaarde dat de vorm van de boom behouden blijft. Van een volledige weigering is dan ook geen sprake. Deze grond treft daarom geen doel.
4. Eisers voeren vervolgens aan dat het onduidelijk is of er wel sprake is van een vergunningplicht omdat volgens eisers de boom niet op de lijst staat waar het betreffende artikel uit de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente Assen (APV) naar verwijst.
4.1.
De rechtbank overweegt dat het is verboden om zonder vergunning van verweerder houtopstanden te vellen of te doen vellen. Onder vellen verstaat verweerder onder andere het snoeien van meer dan 20 % van de kroon of het wortelgestel, evenals het verrichten van handelingen die de ernstige ontsiering van de houtopstand ten gevolge kunnen hebben. Dit blijkt uit artikel 4:11, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 4:10, onder j. van de APV. Het is daarom voor de vergunningplicht niet relevant of de boom op de lijst van monumentale bomen staat. Die lijst speelt alleen een rol bij een weigering van de vergunning: een vergunning voor het vellen van een boom die op de lijst van monumentale bomen vermeld staat, wordt slechts bij uitzondering verleend (dit volgt uit artikel 4:12:2, derde de lid van de APV). Het uitnemen van de top zal de boom volgens het rapport van de Bomenstichting misvormen. Daarmee valt de aangevraagde kapwijze onder de vergunningplicht die geldt op grond van 4:11, eerste lid van de APV, nog los van de vraag of meer dan 20% van de kroon wordt gesnoeid. Ook deze grond treft daarom geen doel.
5. Eisers voeren vervolgens aan dat verweerder geen inhoudelijke afweging heeft gemaakt ten aanzien van de gronden van bezwaar die zij hebben ingebracht. Het bestreden besluit is daarom onzorgvuldig voorbereid. Een medewerker van verweerder ( [medewerker verweerder] ) is ter plekke geweest en heeft aangegeven dat het verwijderen van de top en het innemen van de boom een prima oplossing is. De bomenleverancier van verweerder, Van de Berk Bomen, heeft dit oordeel onderschreven.
5.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Verweerder heeft bij het bestreden besluit verwezen naar de beoordeling van de boom die naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft plaatsgevonden. Die beoordeling is vastgelegd in een rapport van de Bomenstichting, dat bij het bestreden besluit is gevoegd. Daarin wordt de boom als waardevol beoordeeld omdat hij beeldbepalend is en hij voordelen biedt op het gebied van het klimaat (grondwater-regulerend vermogen en het verminderen van hittestress). Daarnaast wordt ingegaan op de wortelopdruk, de aantasting van de fundering door de wortels, de grootte van de boom en de schaduwwerking. Er wordt overwogen dat de overlast verminderd kan worden door de boom te snoeien en een deel van de wortels te laten wegnemen door een vakkundig bedrijf. Daarnaast wordt aangegeven dat het uitnemen van de top de boom zal misvormen, omdat de boom altijd zal proberen te groeien, met als gevolg dat het uitlopers in de top gaat creëren. Dit zal de beeldbepalende waarde van de boom volgens de rapporteur aanzienlijk doen dalen.
5.1.1.
Eisers voeren terecht aan dat verweerder in het bestreden besluit niet expliciet is ingegaan op de gronden van bezwaar, uitgezonderd de plaatsing op de lijst van monumentale bomen. Verweerder heeft noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift of tijdens de zitting gereageerd op de stelling van eisers dat de bomenleverancier van verweerder, Van de Berk Bomen, heeft aangegeven dat het uitnemen van de top wel goed mogelijk is. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting ook geen informatie ingewonnen bij Van de Berk Bomen over de juistheid van de stellingen van eisers. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak daarom aangehouden en verweerder in de gelegenheid gesteld om dit alsnog te doen. Bij brief van 31 maart 2022, gericht aan de gemachtigde van eisers, heeft verweerder het advies van [medewerker Bomenstichting] van de Bomenstichting, afdeling Assen, overgenomen, dat tot stand is gekomen na het raadplegen van Van de Berk Bomen. Uit dat advies blijkt dat jonge watercypressen op de kwekerij inderdaad ook in de kop worden ingenomen om de zijtakken meer volume te geven. Uit de hergroei van diverse nieuwe scheuten in de top wordt een selectie van 1 doorgaande top gemaakt. Bij halfwassen en volwassen exemplaren zorgt het toppen van de stam met een diameter van meer dan 10 cm voor dezelfde reactie waarbij een nieuwe doorgaande top niet geleid kan worden. De doorgezaagde stam overgroeit niet meer en zal inrotten met tak- en stambreuk als gevolg. Doordat de betreffende watercypres reeds een volwassen boom is, wordt het succesvol innemen van de top daarom niet meer mogelijk geacht, aldus verweerder.
5.1.2.
Verweerder heeft met het rapport van de Bomenstichting en de nadere reactie na de zitting naar het oordeel van de rechtbank een zorgvuldige onderbouwing van zijn bestreden besluit gegeven. Eisers hebben naar aanleiding van de aanvullende informatie van verweerder geen inhoudelijke reactie gegeven, maar slechts aangegeven dat zij bij de in beroep ingenomen standpunten blijven. De rechtbank ziet in de nadere reactie van eisers geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de nader gegeven motivering van verweerder. De rechtbank acht deze motivering thans voldoende inzichtelijk en deugdelijk.
6.1
Omdat verweerder voorafgaand aan het bestreden besluit geen informatie heeft ingewonnen bij Van de Berk Bomen, is het besluit naar het oordeel van de rechtbank in strijd met artikel 3:2 van de Awb onzorgvuldig voorbereid. Aangezien verweerder in het bestreden besluit niet is ingegaan op de bovengenoemde bezwaargrond kleeft er bovendien een motiveringsgebrek aan het bestreden besluit. Het bestreden besluit is om die reden genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb.
6.2
Verweerder heeft echter, zoals uit overwegingen 5.1.1 en 5.1.2 is overwogen, tijdens de behandeling van het beroep alsnog een inzichtelijke en deugdelijke motivering gegeven. Nu deze motivering het bestreden besluit kan dragen, ziet de rechtbank geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. De rechtbank zal het bestreden besluit dan ook met toepassing van artikel 6:22 van de Awb in stand laten, omdat het dictum van het bestreden besluit zoals onder 2 is weergegeven, hetzelfde is gebleven; eisers zijn derhalve door het gebrek niet benadeeld als bedoeld in artikel 6:22 van de Awb.
6.3
Omdat toepassing wordt gegeven aan artikel 6:22 van de Awb, wordt het beroep, mede gelet op artikel 8:72, eerste lid, van de Awb, ongegrond verklaard.
7. De rechtbank vindt een proceskostenvergoeding op zijn plaats omdat aan het bestreden besluit de in het voorgaande besproken gebreken kleven. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift tegen het bestreden besluit en 1 punt voor het verschijnen op de zitting. Elk punt heeft een waarde van € 759,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.277,-.
8. Vanwege de hiervoor genoemde gebreken ziet de rechtbank daarnaast aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.277,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.