ECLI:NL:RBNNE:2022:2490

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 juli 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
184548
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voogdij over ongeboren kind in het kader van gezagsvoorziening

Op 15 juli 2022 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland een beschikking gegeven over de voorlopige voogdij van een ongeboren kind. De moeder van het kind staat onder curatele en is daardoor onbevoegd om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De vader heeft het ongeboren kind erkend, maar er zijn ernstige zorgen over de opvoedingscapaciteiten van beide ouders, die te maken hebben met een belast verleden, huiselijk geweld en middelengebruik. De Raad voor de Kinderbescherming (RvdK) heeft verzocht om de GI te belasten met de voogdij, maar de kinderrechter oordeelt dat een voorlopige voogdijmaatregel meer passend is dan een definitieve voogdijmaatregel, gezien de mogelijkheid dat de ouders een kans krijgen om een ouderschapstraject te doorlopen. De kinderrechter heeft de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering belast met de voorlopige voogdij over het ongeboren kind, die van rechtswege eindigt na drie maanden, tenzij er voor die tijd een definitieve voorziening in het gezag wordt verzocht. De kinderrechter benadrukt dat de veiligheid van het kind gewaarborgd moet worden en dat de ouders de kans krijgen om hun opvoedingsvaardigheden te tonen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/184548 / FA RK 22-938
Datum uitspraak: 15 juli 2022
in de zaak van
Beschikking van de rechtbank over de voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de RvdK,
betreffende
het nog ongeboren kindje [achternaam],
hierna te noemen: het ongeboren kind.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
De heer [achternaam], namens [de curator]
hierna te noemen: de curator,
gevestigd te [plaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de RvdK van 23 juni 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde dag;
- de nagezonden bereidverklaring voogdij, ingekomen bij de griffie op 5 juli 2022.
1.2.
Op 6 juli 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen en gehoord zijn:
- de vader;
- de curator;
- de moeder;
- [vertegenwoordiger van de RvdK] , namens de RvdK.
1.3.
Op uitnodiging van de rechtbank is [vertegenwoordiger van de GI] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering als beoogd voogdijinstelling, als toehoorder bij de zitting aanwezig geweest.
1.4.
Op verzoek van de moeder en met instemming van de kinderrechter en partijen is mevrouw [achternaam] , begeleider van de moeder vanuit [naam hulpverleningsinstantie] , als toehoorder aanwezig geweest.

2.De feiten

2.1.
De moeder is uitgerekend op [datum] . Zij staat onder curatele en is daarom op grond van artikel 1:246 van het Burgerlijk Wetboek (BW) onbevoegd tot het ouderlijk gezag.
2.2.
De vader heeft het ongeboren kind erkend.

3.Het verzoek

3.1.
De RvdK heeft verzocht om de GI te belasten met de (tijdelijke) voogdij over het ongeboren kind. Ter zitting is door de RvdK toegelicht dat een definitieve voogdijmaatregel wordt verzocht. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de RvdK het volgende aangevoerd.
3.2.
De RvdK heeft onderzoek gedaan naar een gezagsvoorziening voor het ongeboren kind. De moeder staat onder curatele en is daarom onbevoegd tot het ouderlijk gezag. De ouders hebben uitgesproken dat zij graag willen dat de vader na de geboorte van het kind met het ouderlijk gezag wordt belast. Binnen het raadsonderzoek zijn echter veel zorgen naar voren gekomen over het functioneren van beide ouders, waardoor de RvdK het nog niet in het belang vindt dat de vader na de geboorte het gezag gaat uitoefenen. Beide ouders hebben een fors belast verleden, waarin sprake is geweest van huiselijk geweld, en zij hebben te kampen met persoonlijke problematiek. Hoewel er al sinds de meerderjarigheid van de ouders geen niveaubepaling meer is gedaan, ziet de betrokken hulpverlening dat de ouders beperkt leerbaar zijn. Daarnaast is er bij de vader sprake van een hersenbeschadiging en zijn er sinds zijn jeugd zorgen over zijn emotie-regulatie. Dit jaar zijn er bijvoorbeeld meldingen geweest over geweldsincidenten tussen de vader en een buurman. Ook heeft de RvdK zorgen over middelengebruik door de ouders en wordt gezien dat de ouders veel structuur en sturing nodig hebben. Het is onduidelijk welke invloed deze zorgen zullen hebben op de opvoedingsvaardigheden van de ouders. In het verleden hebben de beide ouders verschillende ouderschapsbeoordelingstrajecten doorlopen met hun kinderen van andere partners. Deze trajecten zijn om uiteenlopende redenen stopgezet en niet positief afgerond. De RvdK maakt zich daarom ernstig zorgen of de ouders, na de geboorte, voldoende kunnen aansluiten bij de baby en in staat zijn om de basale zorg te kunnen bieden.
3.3.
De RvdK is van mening dat de ouders 24-uurszorg nodig hebben bij de opvoeding en de verzorging en acht daarom een ouderschapsopname- en beoordeling de enige veilige mogelijkheid. Hiervoor zijn de ouders inmiddels aangemeld bij [hulpverleningsinstantie 1] . Ondanks het feit dat de ouders hebben aangegeven dat zij willen laten zien dat ze de zorg voor de baby kunnen dragen, lijken zij de noodzaak van een ouderschapsopname onvoldoende in te zien. Zij voelen wantrouwen vanwege het verloop van hun eerdere ouderschapsopnames en zijn ambivalent om een nieuw traject aan te gaan. De RvdK is van mening dat de huidige opvoedingssituatie te fragiel en te kwetsbaar is en verzoekt daarom om de GI te belasten met de voogdij van het nog ongeboren kind. De GI kan er zorg voor dragen dat de veiligheid van de baby na de geboorte gewaarborgd wordt, onderzoeken waar het perspectief van de baby ligt en beoordelen of een toekomstige plaatsing van de baby bij de ouders überhaupt tot de mogelijkheden behoort.

4.De standpunten

De vader
4.1.
De vader geeft aan dat hij nooit een eerlijke kans heeft gehad. Hij heeft drie jaar lang het ouderlijk gezag over zijn zoon gehad en volgens de vader is dit uiteindelijk beëindigd, omdat hij geen eigen woning had en zijn zoon al drie jaar in een pleeggezin zat. De vader wil graag laten zien dat hij zelf de zorg voor het ongeboren kind op zich kan nemen, maar hij is bang dat de betrokken hulpverlening niet eerlijk zal zijn. Ook bij zijn vorige ouderschapsbeoordeling werd de vader verplicht om aan van alles mee te werken, omdat ze anders zijn kind zouden afpakken. De vader geeft aan dat hij van jongs af aan heeft meegekregen om recht door zee te zijn en daar kan niet iedereen even goed mee uit de voeten. Tot slot merkt de vader op dat hij bereid is om mee te werken aan drugstesten en dat hij voor de volle honderd procent voor zijn kind wil gaan.
De moeder
4.2.
De moeder is als informant gehoord. Zij heeft verteld dat haar vorige ouderschapsbeoordeling ongeldig is verklaard. Zij wilde dat traject aan gaan zonder haar ex-partner, maar dit bleek niet goed mogelijk. Daarnaast ontkent de moeder dat er sprake is geweest van middelengebruik. De moeder heeft bij de curator een drugstest gedaan en deze was negatief. Het steekt de moeder dat het beeld wordt geschetst dat zij niet wenst mee te werken aan onverwachte drugstesten, terwijl zij naar eigen zeggen slechts twee drugscontroles heeft gehad. Daarnaast geeft de moeder aan dat er onlangs een intake is geweest bij [hulpverleningsinstantie 1] . Dit gesprek is positief verlopen en er wordt nog onderzocht hoe lang een traject zal gaan duren.
De curator
4.3.
De curator gunt het de ouders dat zij een kans krijgen om een nieuwe ouderschapsbeoordeling aan te gaan. Hij komt regelmatig bij de ouders thuis en ziet de ontwikkeling die zij doormaken. De curator hoop dat het de ouders gaat lukken om het beoogde ouderschapstraject goed op te pakken.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:241, eerste lid, BW kan de RvdK, indien blijkt dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem/haar wordt uitgeoefend, de kinderrechter verzoeken in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien. Uit artikel 1:253q, derde lid, BW volgt dat de rechtbank, indien de ene ouder onbevoegd is om met het ouderlijk gezag te worden belast, de andere ouder met het gezag wordt belast tenzij het belang van de minderjarige zich hiertegen verzet. De rechtbank dient dan een voogd te benoemen.
5.2.
Uit artikel 1:2 BW volgt dat het kind waarvan een vrouw zwanger is, als reeds geboren wordt aangemerkt zo dikwijls zijn belang dit vordert. De kinderrechter is van oordeel dat aan dit criterium is voldaan en overweegt dat voormeld artikel niet alleen doelt op een vermogensrechtelijk belang, maar ook op een medisch en opvoedkundig belang, in de zin van de bescherming van de lichamelijke en geestelijke gezondheid en ontwikkeling van het (ongeboren) kind.
5.3.
Aan de kinderrechter ligt het verzoek voor om de GI met de (definitieve) voogdij over het ongeboren kind te belasten. Op grond van de overgelegde stukken en de behandeling op de zitting stelt de kinderrechter voorop dat er grote zorgen zijn over het ongeboren kind. De kinderrechter deelt de geschetste zorgen met de RvdK en overweegt dat de beide ouders kampen met persoonlijke problematiek en een belast verleden kennen, waarin sprake is geweest van huiselijk geweld en middelengebruik. Daarnaast staat vast dat eerdere ouderschapsbeoordelingen niet positief zijn afgerond, ongeacht wat hier ook de reden van is. Uit het verzoekschrift en de toelichting van de RvdK op de zitting blijkt echter dat aan de ouders (opnieuw) een kans wordt geboden om een ouderschapstraject aan te gaan, waarover naar verluidt in de komende maanden meer duidelijk wordt. Bovendien komt uit het verzoekschrift naar voren dat de RvdK het aan de GI vindt om binnen het kader van een voogdijmaatregel op korte termijn te bepalen waar het opgroeiperspectief van het ongeboren kind ligt. Uit het voorgaande begrijpt de kinderrechter dat, afhankelijk van de resultaten van de ouderschapsbeoordeling, niet wordt uitgesloten dat het ongeboren kind bij de ouders zal opgroeien. Nu volgens de RvdK die opvoedingssituatie openstaat en gelet op de kans die aan de ouders wordt geboden, vindt de de kinderrechter het karakter van een definitieve voogdijmaatregel op dit moment niet passend.
5.4.
Zoals uit de stukken naar voren is gekomen en op de zitting is besproken, staat de moeder op dit moment onder curatele en is zij daardoor onbevoegd om het ouderlijk gezag uit te oefenen. De moeder heeft aangegeven dat zij op [datum] is uitgerekend, maar dat zij er rekening mee moet houden dat het kindje eerder zal komen. Dit maakt dat het ongeboren kind, na de geboorte, niet onder het wettelijk vereiste gezag zal komen te staan. De kinderrechter vindt dat de RvdK voldoende heeft gemotiveerd dat het dwingend en onverwijld noodzakelijk is om op korte termijn in het gezag over het nog ongeboren kind te voorzien. Gelet op het feit dat de ouders gaan starten met een ouderschapstraject en daardoor [de mogelijkheid] niet is uitgesloten dat zij op termijn zelf de verzorging en opvoeding kunnen dragen, is de kinderrechter van oordeel dat de voorlopige voogdij op grond van artikel 1:241, tweede lid, BW in dit geval een meer passende maatregel is. Hoewel de RvdK deze maatregel niet expliciet heeft verzocht, overweegt de kinderrechter dat een voorlopige voogdijmaatregel minder ingrijpend is dan de verzochte definitieve voogdij. De kinderrechter zal dan ook deze minder ingrijpende maatregel toewijzen en de GI belasten met de voorlopige voogdij over het nog ongeboren kind, zodat in ieder geval voor en na de geboorte van het kind de noodzakelijke beslissingen genomen kunnen worden en de veiligheid van het kind gewaarborgd kan worden. Daarbij merkt de kinderrechter op dat een voorlopige voogdij van rechtswege na drie maanden vervalt, tenzij voor het verstrijken van die termijn een definitieve voorziening in het gezag wordt verzocht. Dit maakt dat het aan de RvdK en de GI is om in de komende drie maanden (meer) zicht te krijgen op de opvoedingsvaardigheden van de ouders en de voortgang van de ouderschapsbeoordeling, zodat opnieuw beoordeeld kan worden wat het meest in het belang van het (nu nog) ongeboren kind is.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
belast de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering gevestigd te Amsterdam, met de voorlopige voogdij over het ongeboren kind [achternaam] ;
6.2.
welke maatregel van rechtswege eindigt na drie maanden, te weten op 15 oktober 2022, tenzij voor het einde van die termijn een voorziening in het gezag over het (ongeboren) kind [achternaam] is verzocht. De voorlopige voogdij loopt dan door totdat op dit verzoek is beslist;
6.3.
bepaalt dat aan de gecertificeerde instelling alle bevoegdheden ten aanzien van de persoon en het vermogen van het ongeboren kind die in het belang van het ongeboren kind noodzakelijk zijn, worden toegekend;
6.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Coleo-Oude Lohuis, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon als griffier en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.