ECLI:NL:RBNNE:2022:2413

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
14 juli 2022
Publicatiedatum
14 juli 2022
Zaaknummer
18/291548-21 (tussenvonnis)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis inzake poging tot moord en zware mishandeling door verdachte op haar zoon, schoondochter en kleindochter

Op 14 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een tussenvonnis gewezen in de zaak tegen een vrouw die wordt verdacht van poging tot moord op haar zoon en poging tot zware mishandeling op haar schoondochter en kleindochter. De verdachte, geboren in 1966, is in voorlopige hechtenis genomen na een incident op 25 oktober 2021 in Appingedam, waar zij met messen en gevaarlijke schoonmaakmiddelen haar zoon en zijn gezin heeft bedreigd. De officier van justitie eiste TBS met dwangverpleging, maar de rechtbank besloot dat er eerst onderzoek door de reclassering nodig is naar de mogelijkheden voor TBS met voorwaarden. De rechtbank heeft de zaak geschorst en het onderzoek heropend om de reclassering de gelegenheid te geven een maatregelenrapport op te stellen. De verdachte blijft in voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsmisdrijven, maar wil eerst meer informatie over haar psychische toestand voordat een definitieve uitspraak wordt gedaan.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie
Groningen
parketnummer 18/291548-21
Tussenvonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 14 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats] , inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[straatnaam] , [woonplaats] , nu gedetineerd in [instelling] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.J. van der Heide.

Tenlastelegging

Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, van het leven te beroven, met dat opzet:
  • zich met een (aantal) mes(sen) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of- de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en/of (aldaar) heeft geroepen: "Ik ga je vermoorden, je wilt geen contact met mij" en/of
  • met een mes in de elleboog (ter hoogte van de borst en/of het bovenlichaam) van
die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (haar kind) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • zich met een (aantal) mes(sen) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en/of- de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en/of (aldaar) heeft geroepen: "Ik ga je vermoorden, je wilt geen contact met mij" en/of
  • met een mes in de arm (ter hoogte van de borst en/of het bovenlichaam) van die
[slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; 2.
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (haar kind) en/of [slachtoffer 2] (haar kleinkind) opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- zich met een bakje met brandende en/of bijtende vloeistof (te weten een combinatie
van toiletreiniger en/of schimmelvreter en/of kalkreiniger) naar de woning van die
[slachtoffer 1] heeft begeven en/of
- met voornoemd bakje de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en/of (aldaar) - voornoemde brandende en/of bijtende vloeistof in de ogen en/of in het gezicht van
die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer 1] (haar kind) en/of [slachtoffer 2] (haar kleinkind) heeft mishandeld door een bakje met brandende en/of bijtende vloeistof (te weten een combinatie van toiletreiniger en/of schimmelvreter en/of kalkreiniger) in de ogen en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te gooien;
3.
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in de buik van die [slachtoffer 3] heeft gestoken en/of geprikt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 25 oktober 2021 te Appingedam, in de gemeente Eemsdelta [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een mes in de buik van die [slachtoffer 3] te steken en/of te prikken.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor de feiten 1, 2 en 3, telkens primair.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van het eerste feit kan niet worden bewezen verklaard dat sprake is van voorbedachte raad. Verdachte handelde onder invloed van een evidente stoornis en hevige gemoedsbewegingen. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen voor een vooropgezet plan, aangezien verdachte aanvankelijk van plan was zichzelf van het leven te beroven en pas op het laatste moment bedacht om haar zoon op te zoeken. Tevens kan niet worden bewezen verklaard dat verdachte opzet op de dood dan wel op zwaar lichamelijk letsel heeft gehad. Verdachte heeft de woning betreden met twee messen ter zelfbescherming. Zo al wordt aangenomen dat verdachte stekende bewegingen richting aangever [slachtoffer 1] heeft gemaakt, dan heeft zij dit, gelet op [slachtoffer 1] verwondingen, gedaan richting zijn elleboog. Uit algemene ervaringsregels kan worden afgeleid dat dit niet kan leiden tot de dood en ook niet tot zware mishandeling.
Ten aanzien van het tweede feit kan het bewust aanvaarden van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel niet worden bewezen, nu uit het deskundigenrapport volgt dat onvoldoende is in te schatten hoe groot de kans is dat aangevers zwaar lichamelijk letsel zouden hebben overgehouden aan de vloeistof in hun ogen. Uit het feit dat verdachte zelf enkele slokken van het middel heeft gedronken en hier geen schade of nadeel aan heeft overgehouden, kan worden afgeleid dat het nooit een effectief, deugdelijk middel kan zijn geweest. Opzet op zwaar lichamelijk letsel van haar kleindochter kan hoe dan ook niet worden bewezen verklaard, nu verdachte haar kleindochter op het bewuste moment niet heeft gezien en dus ook nooit de intentie heeft gehad om haar iets aan te doen. Ten aanzien van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ geldt hetzelfde als aangevoerd ten aanzien van feit 1.
Ten aanzien van het derde feit kan opzet op zwaar lichamelijk letsel of mishandeling niet worden bewezen verklaard. Aangeefster [slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij verdachte heeft weggeduwd, waarna verdachte haar licht met een mes heeft geprikt. Dit was eerder een reflexreactie op de duw dan een handeling waarmee verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Gelet op de zeer beperkte aard en ernst van het letsel bestaat bovendien twijfel over de vraag of dit letsel door het mes is ontstaan.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het onder 3 primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Vrijspraak feit 3 primair
Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van poging tot zware mishandeling zal moeten worden vastgesteld dat er sprake is geweest van handelingen waarmee verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge van deze handelingen zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen. Uit het strafdossier is gebleken dat het handelen van verdachte niet op aangeefster [slachtoffer 3] was gericht. Verdachte wilde om aangeefster heen lopen in de richting van haar zoon. Aangeefster heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd verdachte weg te duwen toen zij verder de kamer in wilde lopen. Bij het wegduwen heeft verdachte het slachtoffer naar haar zeggen ‘geprikt’ met een mes. Daarbij heeft het slachtoffer gering letsel, te weten een klein rood puntje, opgelopen naar aanleiding van het handelen van verdachte.
Noch uit dit letsel, noch uit de beschrijving van de manier waarop dit letsel is ontstaan (‘prikken’) kan de rechtbank afleiden dat het handelen van verdachte dusdanig is geweest dat zij daarmee bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank acht, zoals hierna nog nader te overwegen, wel bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld door haar met het mes te raken.
Bewijsmiddelen
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. De door verdachte ter zitting van 30 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Op 25 oktober 2021 ben ik naar de woning van mijn moeder gereden en heb een hamer uit de kelderbox meegenomen. Na een stukje te hebben gereden ben ik naar de woning van mijn zoon, [slachtoffer 1] , gereden en heb de woning via de achterdeur betreden. Ik heb twee messen en
bakjes met schoonmaakmiddelen meegenomen naar binnen. Ik heb het bakje met schoonmaakmiddelen naar hem toe gegooid.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 27 oktober2021, opgenomen op pagina 84 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002021292415 d.d. 28 december 2021, inhoudend als verklaring van verdachte:
V: Wat heb je nog meer meegenomen?
A: Twee lege huzarensaladebakjes. Die heb ik thuis op voorraad. Daar deed ik bij de woning van mijn zoon [slachtoffer 1] schoonmaakmiddelen in.
V: Wat voor schoonmaakmiddelen?
A: Dat weet ik niet meer, 3 middelen heb ik uit het kastje. Ik heb ook 2 messen meegenomen. Die stonden in mijn keuken in het messenblok.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 oktober 2021,opgenomen op pagina 50 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 1] :
Op 25 oktober 2021, omstreeks 17:45 uur, bevond ik mij in mijn woning te Appingedam. Ik ben naar beneden gegaan en toen ik in de woonkamer kwam zag ik mijn moeder in de keuken staan. Ik zag dat mijn moeder in één hand twee messen vast had. Dit waren messen ter grootte van broodmessen, om brood mee te snijden. Ik zag dat mijn moeder in haar andere hand een plastic wit/groen rond bakje had van huzarensalade. Ik zag dat mijn moeder een paar stappen naar voren deed en [slachtoffer 3] stond toen voor haar. Mijn moeder stond toen aan het begin van de eettafel en [slachtoffer 3] ongeveer halverwege de eettafel. Ik draaide mij om, om mijn dochter, die op de bank zat, te pakken. Op mijn linkerarm had ik mijn dochter en toen ik weer opkeek zag ik dat zowel [slachtoffer 3] als mijn moeder dichter bij mij stonden. Ze stonden nu aan het eind van onze eettafel. Ik wilde via de andere kant van de tafel, langs de muur, via de keuken en bijkeuken naar buiten. Op het moment dat ik bijna naast de tafel stond, voelde en zag ik dat mijn moeder vanuit het bakje vloeistof naar mij en mijn dochter gooide, wat zowel bij mij als mijn dochter in het gezicht terecht kwam. Ik zag dat mijn moeder vanaf de andere kant van de tafel met de messen een beweging maakte in de richting van mijn dochter en van mij. Tijdens dit alles heeft mijn moeder geroepen: "Had nu maar gepraat" of woorden van gelijke strekking. Ik moest daarna naar de dokterspost omdat ik gehecht moest worden.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van aangifte d.d. 26 oktober 2021,opgenomen op pagina 62 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als verklaring van [slachtoffer 3] :
Op 25 oktober 2021, omstreeks 17:45 uur bevond ik mij in mijn woning te Appingedam. Ik zag [verdachte] , [slachtoffer 1] zijn moeder, mijn woning binnen komen. Ze stond met een bakje in haar rechterhand en een mes in haar linkerhand. Het eerste wat ze schreeuwde: "Ik ga je vermoorden, je wilt geen contact met mij." [slachtoffer 1] kwam naar beneden gerend. Ik probeerde [verdachte] tegen te houden en het huis uit te krijgen. Bij het inlopen heb ik geprobeerd haar weg te krijgen. Ik denk dat ik haar op haar schouder nog licht geduwd heb. Bij het wegduwen heeft ze mij ook geprikt met het mes. Ik zag dat [verdachte] op mij af kwam lopen en het mes in mijn buik prikte. Ik heb nog een kleine puntje op mijn buik. Ik zag dat [slachtoffer 1] [slachtoffer 2] pakte. [slachtoffer 1] had [slachtoffer 2] op de arm. Hij wilde achter de tafel langs lopen, aan de lange muurzijde, om zo achter
[verdachte] langs naar buiten te gaan. Op het moment dat hij achter de tafel liep zag ik dat
[verdachte] over de tafel heen boog en de vloeistof in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gooide. Ze gooide gericht op het gezicht. Ze hebben allebei de volle laag gekregen.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 oktober 2021,opgenomen op pagina 23 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 oktober 2021, omstreeks 17.55 uur, kwam ik ter plaatse aan de [straatnaam] in Appingedam. Ik zag in de tuin een vrouw staan. De vrouw bleek naar later te zijn verdachte [verdachte] . Verdachte vertelde dat ze boos was op haar zoon en daarom een mix van chemische middelen in zijn gezicht had gegooid.
6. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 november 2021,opgenomen op pagina 57 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
De camerabeelden die zijn opgenomen vanaf de woning van de aangevers zijn bekeken en zoveel mogelijk per gebeurtenis uitgetikt.
2021-10-25
Om 17.47.12 komt er vanaf de rechterzijde van de woning een kleine auto het terrein opgereden. Om 17.47.22 bukt de persoon en buigt voorover de achterbank op. Het lijkt of de persoon wat rommelt op de achterbank. Dit duurt tot 17.47.34. De persoon gaat weer rechtop staan tot 17.47.38. Daarna buigt de persoon weer en rommelt weer wat op de achterbank tot 17.48.16. De persoon gaat dan weer rechtop staan. Om 17.48.28 doet de persoon de achterdeur aan de bestuurderszijde dicht. De persoon loopt naar de voordeur van de woning. Om 17.48.30 is te zien dat de persoon een klein bakje in haar linkerhand heeft. De persoon loopt met gezette pas in de richting van de voordeur. Om
17.49.12 komt de persoon achter de muur vandaan en alleen haar linkerarm is zichtbaar en te zien is dat de persoon niets in haar linkerhand heeft. De persoon loopt rustig en met vaste pas naar haar auto en doet wederom de achterdeur aan de bestuurderszijde open en gaat gebukt bij de achterdeur van de auto staan. Om 17.49.21 rommelt de persoon weer wat op de achterbank van haar auto tot
17.49.26. De persoon gaat weer rechtop staan maar blijft bij de achterdeur achter de bestuurderszijde van haar auto staan. Om 17.49.29 gooit de persoon de deur aan de achterzijde van haar auto dicht. De persoon loopt in de richting van de camera. Dit is in de richting van de achterdeur van de woning die toegang geeft tot het pleintje achter de woning. Om 17.49.36 heeft de vrouw in haar rechterhand een op een hamer gelijkend voorwerp. Om 17.49.40 is de vrouw aangekomen bij de achterdeur van het pleintje. De vrouw neemt de op een hamer gelijkend voorwerp, over in haar linkerhand. Vervolgens doet de vrouw de deur open.
17.49.45 laat de vrouw de achterdeur los en deze valt verder open in de richting van de muur. De vrouw loopt weer weg in de richting van haar auto. In haar linkerhand heeft ze nog de op een hamer gelijkend voorwerp vast.
17.49.52 De vrouw loopt tussen de Citroen en de Ford door en gaat weer in de richting van de voordeur van de woning.
17.49.57 komt de vrouw weer in beeld en heeft in haar rechterhand twee bakjes. De vrouw loopt tussen de heg en de Ford door in de richting van de achterdeur die nog steeds geheel open staat.
17.50.01 De vrouw komt weer geheel in beeld en er is te zien dat de vrouw in haar rechterhand twee bakjes heeft en in haar linkerhand nog steeds de op een hamer gelijkend voorwerp.
17.50.04 De vrouw loopt met genoemde goederen door de openstaande achterdeur naar het pleintje in de achtertuin toe.
7. Een los bij voornoemd dossier gevoegd forensisch medische letselrapportage, op 2 maart 2022 opgemaakt en ondertekend door T. van Mesdag, forensisch arts, voor zover inhoudend, als verklaring van de forensisch arts:
Ten aanzien van het letsel aan de elleboog van aangever [slachtoffer 1] is het het meest waarschijnlijk dat het letsel is ontstaan door scherprandig inwerkend geweld. Een mes is een scherprandig puntig voorwerp. Het letsel kan daarom zijn toegebracht door het slaan, steken of snijden met een mes. Bij verdachte zijn twee messen in beslag genomen, deze zijn door de FO met maatvoering gefotografeerd. Op foto 6 is een mes afgebeeld met een zeer fijn gekarteld lemmet. Op foto 7 is een mes afgebeeld met een glad lemmet. Beide messen voldoen aan de kwalificatie scherp en puntig voorwerp, daarmee is het goed mogelijk dat het letsel met één van deze messen is toegebracht.
8. Een los bij voornoemd dossier gevoegd proces-verbaal van bevindingen, proces-verbaalnummerPL0100-2021292415-40, d.d. 27 januari 2022 opgemaakt door verbalisant [verbalisant], opgenomen op pagina 1 e.v. voor zover inhoudend als verklaring van de verbalisant:
Op maandag 25 oktober 2021 werd een forensisch onderzoek ingesteld in en om de woning aan de [straatnaam] te Appingedam. In de woning werden resten van een vloeistof aangetroffen op de vloer tussen de woonkamer en de keuken. Op een tafel in de achtertuin werd een plastic bakje met resten van een roze vloeistof aangetroffen.
Op de oprit van de woning stond een auto met kenteken [kenteken]. Deze auto bleek in gebruik bij verdachte [verdachte] . In de auto werd een tas met daarin twee messen en een plastic bakje met resten van een roze vloeistof aangetroffen.
De resten vloeistof uit de plastic bakjes werden afzonderlijk van elkaar veiliggesteld voor nader onderzoek (SIN AA004317NL en AA004318NL).
Er werden drie flessen schoonmaakmiddelen aangetroffen. Door de collega's van de uniformdienst zijn foto's gemaakt van de flessen. Het betroffen drie flessen met de volgende middelen:
  • HG superkracht toiletreiniger;
  • Bison Schimmelvreter;- Casa kalkreiniger.
Op basis van het forensisch onderzoek op de plaats delict en het tactisch onderzoek bleek het aannemelijk dat in de eerder genoemde plastic bakjes mengsels hadden gezeten van de genoemde schoonmaakmiddelen en dat dit mengsel vervolgens over de heer [slachtoffer 1] en zijn dochter was gegooid.
9. Een los bij voornoemd dossier gevoegd deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, zaaknummer 2021.11.09.125, d.d. 21 januari 2022 opgemaakt door dr. M.M.P. Grutters, opgenomen op pagina 32 e.v. voor zover inhoudend als verklaring van de deskundige:
De vloeistofmonsters met SIN AA004317NL en AA004318NL bleken een zeer lage zuurgraad van ongeveer PH 1 (sterk zuur) te hebben. In de vloeistofmonsters is een sterke aanwijzing gevonden voor de aanwezigheid van HG superkracht toiletreiniger (of een soortgelijk product) en aanwijzingen voor de aanwezigheid van Casa kalkreiniger en Bison Schimmelvreter (of soortgelijke producten). De zuurgraad van HG Superkracht Toiletreiniger is ongeveer pH 1. De zuurgraad van Casa kalkreiniger is volgens opgave kleiner dan pH 2 en de zuurgraad van Bison Schimmelvreter is ongeveer pH 13. Het aandeel van Bison schimmelvreter in de vloeistofmonsters lijkt volgens het rapport gering. Ook zal Bison schimmelvreter in de aanwezigheid van sterk zure middelen als HG superkracht toiletreiniger en Casa kalkreiniger reageren. Wat resteerde was zodoende een sterk zure oplossing die voornamelijk bestond uit HG superkracht toiletreiniger en Casa Kalkreiniger (of soortgelijke producten).
In het veiligheidsblad van HG-toiletreiniger staat omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt met als verschijnselen bij huidcontact: pijn, irritatie, roodheid en blaarvorming. Bij contact met de ogen zijn de belangrijkste verschijnselen pijn, tranenvloed en roodheid. In het veiligheidsblad van Casa kalkreiniger staat omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt. De meest gevaarlijke stoffen in de vloeistofmonsters zijn glycolzuur en sulfaminezuur. Glycolzuur en sulfaminezuur zorgen voor de lage PH en de bijtende werking van de vloeistofmengsels.
Bewijsoverwegingen
Op basis van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank - samenvattend - vast dat het volgende is gebeurd.
Op 25 oktober 2021 omstreeks 17.35 uur heeft verdachte een hamer opgehaald uit de kelderbox van haar moeder. Omstreeks 17.47 uur parkeert verdachte haar auto op de oprit van aangevers. Verdachte loopt, na het verrichten van handelingen op de achterbank van haar auto, meerdere malen heen en weer met een hamer en een bakje van haar auto naar de achterdeur van de woning. Omstreeks 17.50 uur staat verdachte met twee messen en een bakje met schoonmaakmiddelen in haar handen in de woning van aangevers. Terwijl verdachte de keuken in loopt, roept zij “ik ga je vermoorden”, “je moet met mij praten” en “je moet mij niet negeren”. Aangeefster [slachtoffer 3] probeert te voorkomen dat verdachte verder de woning in loopt door haar weg te duwen. Bij het wegduwen wordt aangeefster in haar buik licht geraakt met een mes. Aangever [slachtoffer 1] pakt zijn dochter van de bank, draagt haar op zijn linkerarm en probeert via de eettafel naar de bijkeuken te komen om zo de woning te ontvluchten. Verdachte staat op dat moment aan de andere kant van de eettafel, loopt op aangever af en gooit de inhoud van het bakje in het gezicht van aangever en zijn dochter [slachtoffer 2] . Op het moment dat aangever verder loopt, maakt verdachte met de messen in haar hand een beweging in de richting van het bovenlichaam van aangever en raakt hem hierbij op zijn rechterarm ter hoogte van zijn elleboog. Dit levert een wond op die past bij het steken of snijden met een mes.
Feit 1 en 2: Voorbedachte raad
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Verdachte heeft, kennelijk ter voorbereiding op de confrontatie met haar zoon en diens gezin, twee messen, twee lege huzarensaladebakken en drie flessen met gevaarlijke vloeistoffen uit haar eigen woning meegenomen. Ook heeft ze in ditzelfde verband een hamer uit de kelderbox van haar moeder opgehaald, met het kennelijke doel om zich ofwel toegang tot de woning van haar zoon te verschaffen ofwel anderszins geweld te plegen. Vervolgens is zij naar de woning van haar zoon toegereden. In het tijdsbestek van ongeveer drie minuten tussen haar aankomst aldaar en het betreden van de woning heeft verdachte zich onder meer bezig gehouden met het vullen van de – voor dit doel meegebrachte – huzarensaladebakken met de gevaarlijke vloeistoffen. Bij het betreden van de woning heeft verdachte geroepen “ik ga je vermoorden”. Met die uitspraak heeft zij ook zelf blijk gegeven van het gewelddadige doel dat de hiervoor beschreven voorbereidingen kennelijk hadden.
De verklaring van verdachte, dat zij de voorwerpen ter zelfbescherming heeft meegenomen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig ter zijde.
Gelet op het voorgaande is voldaan aan de genoemde voorwaarden voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad.
Feit 1: Opzet op de dood van aangever [slachtoffer 1]
Hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de voorbedachte raad leidt tevens tot het oordeel dat verdachte de dood van aangever [slachtoffer 1] heeft gewild, en daarmee vol opzet heeft gehad om hem van het leven te beroven. Na de aankondiging “Ik ga je vermoorden” heeft verdachte de daad bij het woord willen voegen door op haar zoon toe te lopen en met messen in haar hand een slaande of stekende beweging in de richting van zijn bovenlichaam te maken. Het maken van een dergelijke beweging in de richting van het bovenlichaam, waarin zich vitale organen bevinden, is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood en past derhalve bij genoemde aankondiging. Er is geen enkele aanwijzing in verdachtes verklaring of het dossier in het algemeen te vinden dat verdachte het mes doelbewust heeft gericht op de elleboog van [slachtoffer 1] .
De verklaring van verdachte, dat haar zoon tegen het mes aan moet zijn gelopen, schuift de rechtbank als ongeloofwaardig terzijde.
De rechtbank acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die het aannemen van opzet dan wel voorbedachte raad in de weg staan. Een psychische stoornis staat immers slechts dan aan een bewezenverklaring in de weg, indien de verdachte ten tijde van zijn handelen van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan is verstoken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. De in deze zaak opgemaakte Pro Justitia rapportage en de inhoud van het strafdossier wijzen er geenszins op dat een dergelijke uitzonderingssituatie zich hier heeft voorgedaan, zodat het verweer van de raadsman dat opzet niet bewezen kan worden, moet worden verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens heeft gehandeld en dat haar opzet gericht is geweest op de dood van aangever [slachtoffer 1] . De onder feit 1 primair ten laste gelegde poging tot moord bewezen kan worden verklaard.
Feit 2: Voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het gooien met een mengsel van vloeistoffen
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat zij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Uit het rapport van het NFI volgt dat de vloeistof, die verdachte in het gezicht van aangever
[slachtoffer 1] en zijn dochter [slachtoffer 2] heeft gegooid, bestaat uit een mengsel van toiletreiniger, kalkreiniger en schimmelvreter. De rechtbank overweegt dat uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder het rapport van het NFI, blijkt dat dergelijke schoonmaakmiddelen een zeer lage zuurgraad (sterk zuur) hebben. Tevens staat in het veiligheidsblad van HG-toiletreiniger omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt met als verschijnselen bij huidcontact: pijn, irritatie, roodheid en blaarvorming. In het veiligheidsblad van Casa kalkreiniger staat omschreven dat het een bijtende stof is die ernstige brandwonden en oogletsel veroorzaakt. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat het mengsel absoluut ondeugdelijk zou zijn om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, wordt dat naar het oordeel van de rechtbank afdoende door het voorgaande weerlegd.
Verdachte moet hebben geweten dat er een aanmerkelijke kans was dat door het in het gezicht gooien van dit mengsel zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. De waarschuwingen op de flessen laten qua duidelijkheid niets te wensen over. Bovendien had verdachte naar eigen zeggen de middelen juist meegenomen om zichzelf van het leven te beroven en ging er dus zelf ook vanuit dat zij de gezondheid ernstig zouden kunnen benadelen. Niettemin heeft zij de middelen in de richting van haar zoon en kleindochter gegooid, waarmee zij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de kans dat die zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Het hoofd, in het bijzonder het gezicht en de ogen, vormt immers een zeer kwetsbaar deel van het lichaam. De rechtbank merkt hierbij nog op dat de kleindochter door haar zoon op de arm werd vastgehouden. Het kan niet anders dan dat verdachte dit heeft gezien.
Er is dan ook sprake van een strafbare poging tot zware mishandeling ten aanzien van beide slachtoffers.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder feit 2 primair ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling met voorbedachten rade heeft gepleegd.
Feit 3: Voorwaardelijk opzet op mishandeling van aangeefster [slachtoffer 3]
Op grond van de verklaring van aangeefster en het bij haar vastgestelde letsel staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel vast dat verdachte haar met het mes “geprikt” heeft. Daarmee heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de aangeefster [slachtoffer 3] pijn en/of letsel zou bekomen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het onder 1, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
zij op 25 oktober 2021 te Appingedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, van het leven te beroven, met dat opzet:
  • zich met een aantal messen naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en
  • de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en (aldaar) heeft geroepen: "Ik ga je vermoorden,je wilt geen contact met mij" en
  • met een mes in de elleboog (ter hoogte van de borst en/of het bovenlichaam) van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
zij op 25 oktober 2021 te Appingedam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (haar kind) en [slachtoffer 2] (haar kleinkind) opzettelijk en met voorbedachten rade, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
  • zich met een bakje met bijtende vloeistof (te weten een combinatie van toiletreiniger en/ofschimmelvreter en/of kalkreiniger) naar de woning van die [slachtoffer 1] heeft begeven en - met voornoemd bakje de woning van die [slachtoffer 1] heeft betreden en aldaar
  • voornoemde bijtende vloeistof in de ogen en/of in het gezicht van die [slachtoffer 1] en/of
[slachtoffer 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
zij op 25 oktober 2021 te Appingedam, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met een mes in de buik van die [slachtoffer 3] te prikken.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde Het bewezen verklaarde levert op:

primair: poging tot moord;
primair: poging tot zware mishandeling;
subsidiair: mishandeling.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
1. [slachtoffer 1] , tot een bedrag van € 2.949,01 ter zake van materiële schade en
€ 1.900,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 2] , tot een bedrag van € 43,71 ter vergoeding van materiële schade en € 750,00 tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
2. [ [slachtoffer 3] , tot een bedrag van € 800,00 ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderdmet wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, nu de gevorderde schade voldoende is onderbouwd.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 1] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de materiële schade die ziet op de beveiligingsmaatregelen en de reiskosten. De raadsman heeft bepleit dat er geen grond is voor toewijzing van de schade ten aanzien van het gedeelte van de vordering dat ziet op de schade aan de telefoon. Niet is gebleken dat dit rechtstreekse schade betreft, nu daarover in de aangifte niet wordt gesproken. Ook heeft hij de herstelkosten van de muur betwist.
Ten aanzien van de vordering van [slachtoffer 2] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de materiële schade ten aanzien van de reiskosten. De raadsman heeft bepleit dat er geen grond is voor toewijzing van de schade aan de kleding, nu onvoldoende vast is komen te staan of de kleding daadwerkelijk is beschadigd en heeft de rechtbank verzocht deze schade af te wijzen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft de raadsman betoogd dat deze, gelet op de aard en omvang van de schade, onevenredig hoog zijn en de rechtbank verzocht deze schade te matigen.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] de gestelde materiële schade ten aanzien van de beveiligingsmaatregelen, de herstelkosten van zijn telefoonscherm en de reiskosten en de gestelde immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, bestaande uit € 259,98 aan materiële schade, dat onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021. Ten aanzien van de immateriële schade van een bedrag van € 1.900,00 ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en dit zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Ten aanzien van de herstelkosten van de muren beschikt de rechtbank - gelet op de betwisting - over onvoldoende informatie om de hoogte daarvan te kunnen beoordelen. Schorsing van het onderzoek om de benadeelde partij de hoogte van de schade alsnog te laten aantonen, zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] de gestelde materiële schade ten aanzien van de kleding en de reiskosten heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 1 en 2 primair bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering, bestaande uit € 43,71 aan materiële schade, dat onvoldoende door de verdediging is betwist, zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021. Ten aanzien van de immateriële schade van een bedrag van € 750,00 ziet de rechtbank, gelet op de aard en de ernst van het feit, geen aanleiding het gevorderde bedrag te matigen en zal daarom worden toegewezen vermeerderd met wettelijke rente vanaf 25 oktober 2021.
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende aannemelijk dat de benadeelde partij [slachtoffer 3] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder feit 3 subsidiair bewezen verklaarde. De rechtbank ziet aanleiding deze vordering te matigen tot een bedrag van € 500,00 nu zij tot een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit is gekomen.
Nu de aansprakelijkheid van verdachte vaststaat, zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen om te bevorderen dat verdachte de schade zal vergoeden.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.

Heropening onderzoek

Bij de beraadslaging over de (eventueel) aan verdachte op te leggen straf en/of maatregel is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat zij zich onvoldoende voorgelicht acht om een goede beslissing te kunnen nemen.
Uit de omtrent verdachte opgemaakte psychiatrische en psychologische rapportages volgt dat bij verdachte sprake is van een psychische stoornis. De diagnoses en adviezen in de rapportages zijn niet eenduidig. De psychiater stelt als diagnose, naast trekken van de borderline, de ontwijkende, de afhankelijke, de paranoïde en de schizoïde persoonlijkheidsstoornis, een autismespectrum stoornis en PTSS. Hij adviseert een ambulante behandelvorm als passend voor verdachte. De psycholoog komt uit op een borderline persoonlijkheidsstoornis en een depressieve stoornis (gedeeltelijk in remissie) en adviseert om (te starten met) een klinische behandeling.
Ter terechtzitting is door de officier van justitie in het licht van bovengenoemde rapportages en hetgeen ter terechtzitting door de deskundigen is verklaard, oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging gevorderd. De rechtbank constateert dat aan de voorwaarden voor oplegging van de maatregel van tbs wordt voldaan.
Blijkens de hiervoor al genoemde psychiatrische en psychologische rapportage bestond bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van die maatregel.
De bevindingen van de deskundigen maken naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende duidelijk dat behandeling noodzakelijk is om de kans op herhaling te beperken en dat met een lichter juridisch kader dan deze maatregel naar het zich laat aanzien niet kan worden volstaan. Oplegging van dwangverpleging daarbij acht de rechtbank echter een ultimum remedium. De rechtbank wil, gelet op de ziekte- en hulpverleningsgeschiedenis van verdachte, onderzoeken of het mogelijk is met de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te volstaan. Te meer nu verdachte zich ter zitting uitdrukkelijk bereid heeft verklaard actief aan behandeling van haar psychisch-emotionele problematiek te werken.
De rechtbank acht het, om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen, daarvoor noodzakelijk dat door de reclassering nader onderzoek wordt gedaan in de zin van een maatregelenrapport in het licht van een terbeschikkingstelling met voorwaarden. Om een zo duidelijk mogelijk advies te verkrijgen heeft de rechtbank er voor gekozen zich al in dit tussenvonnis uit te spreken over de bewezen te achten feiten, zoals hiervoor opgenomen. De reclassering kan dan ook bij het te verrichten onderzoek als uitgangspunt nemen dat deze feiten vast staan.
De rechtbank zal derhalve het onderzoek ter terechtzitting heropenen en de stukken in handen stellen van de officier van justitie, teneinde de reclassering nader onderzoek te laten verrichten naar de uitvoerbaarheid van een tbs met voorwaarden en, indien mogelijk, een maatregelenrapport op te stellen. De rechtbank zal daartoe het onderzoek schorsen tot een in overleg met de officier van justitie en raadsman nader te bepalen datum en tijdstip, niet langer dan drie maanden na heden. De klemmende reden voor de duur van deze schorsing is dat het bovenbedoelde onderzoek naar verwachting niet op zeer korte termijn zal zijn afgerond.
Met betrekking tot de voorlopige hechtenis van verdachte overweegt de rechtbank nog het volgende. Gelet op de bewezenverklaring, die behelst dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ernstige geweldsmisdrijven, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Voorts oordeelt de rechtbank dat in afwachting van het maatregelenrapport niet kan worden overgegaan tot een schorsing van de voorlopige hechtenis. De belangen van strafvordering, in het bijzonder het voorkomen van herhaling, hebben in deze situatie voorrang boven de persoonlijke belangen van verdachte. Dat betekent dat de rechtbank de voorlopige hechtenis zal laten voortduren.

Uitspraak

De rechtbank:

-
heropent en schorst het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd, niet langer dan drie maanden;
- stelt de stukken in handen van de officier van justitie, teneinde de reclassering nader onderzoek telaten verrichten naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van een eventueel op te leggen maatregel tot terbeschikkingstelling met voorwaarden en, indien mogelijk, een maatregelenrapport op te laten stellen;
- beveelt de oproeping van verdachte, de raadsman en de benadeelde partijen tegen de nader tebepalen terechtzitting.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. van Bruggen, voorzitter, mr. drs. J.V. Nolta en
mr. A. Jongsma, rechters, bijgestaan door mr. L.N. Dijkstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 juli 2022.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.