ECLI:NL:RBNNE:2022:239

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
3 februari 2022
Zaaknummer
181996
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en verlenging ondertoezichtstelling in een familierechtelijke zaak

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op 20 januari 2022 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, hierna te noemen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de Gecertificeerde Instelling (GI) vertegenwoordigd was. De moeder en de stiefvader van [minderjarige 2] zijn niet verschenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over beide minderjarigen door de moeder wordt uitgeoefend. De GI heeft verzocht om de ondertoezichtstelling van beide minderjarigen te verlengen en om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis te verlenen. Dit verzoek is gedaan omdat de kinderen in het verleden veel onrust en instabiliteit hebben meegemaakt, en de thuissituatie bij de moeder en stiefvader kwetsbaar blijft.

De kinderrechter heeft op basis van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling geoordeeld dat de ondertoezichtstelling moet worden verlengd, omdat aan de wettelijke criteria is voldaan. Tevens is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] verleend, omdat deze plaatsing noodzakelijk is voor haar ontwikkeling. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI in de toekomst eerder een machtiging tot uithuisplaatsing moet aanvragen, voordat een plaatsing plaatsvindt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing beide verleend voor de duur van een jaar, tot 20 januari 2023, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, en is schriftelijk vastgesteld op 1 februari 2022.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/181996 / FJ RK 21-1259
Datum uitspraak: 20 januari 2022
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[Naam], geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[Naam], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende ten aanzien van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aan:
[Naam],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende ten aanzien van [minderjarige 2] aan:
[Naam] ,
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende te [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 29 december 2021;
- de brief met bijlagen van de GI, ingekomen bij de griffie op 17 januari 2022.
1.2.
Op 20 januari 2022 heeft de kinderrechter de zaak met gesloten deuren behandeld.
[Naam] is namens de GI verschenen.
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] ;
- de moeder;
- de stiefvader.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige 2] woont bij de moeder en de stiefvader.
2.3.
[minderjarige 1] woont in een gezinshuis.
2.4.
Bij beschikking van 29 januari 2021 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 12 februari 2022.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook wordt een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis voor de duur van de ondertoezichtstelling verzocht. Ter onderbouwing van het verzoek heeft de GI het volgende aangevoerd.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel onrust en instabiliteit meegemaakt. De kinderen hebben van 19 mei 2016 tot september 2020 niet bij hun ouders gewoond, omdat er grote zorgen waren over de thuissituatie. Er was onder meer sprake van verwaarlozing. In het pleeggezin waar [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verbleven, is in 2020 een disbalans tussen de draagkracht en draaglast ontstaan waardoor de kinderen hier niet langer konden blijven. De GI heeft vervolgens na een zorgvuldige afweging, en op verzoek van de moeder en de kinderen, besloten de kinderen terug te plaatsen bij de moeder. Er is hulpverlening vanuit [zorgaanbieder] en Intensieve Ambulante Gezinsbehandeling ingezet om de thuisplaatsing te laten slagen. In augustus 2021 bleek het niet haalbaar te zijn om [minderjarige 1] thuis te laten wonen. [minderjarige 1] is daarom met instemming van haarzelf en de moeder eerst in een crisisvoorziening geplaatst en vervolgens in een gezinshuis. De GI wil deze plaatsing nu formaliseren en verzoekt daarom een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis. Op dit moment is er weinig contact tussen [minderjarige 1] en haar moeder, stiefvader en zusje. [minderjarige 2] woont nog wel bij haar moeder en stiefvader, maar de situatie blijft volgens de GI kwetsbaar. Het is onduidelijk of de opvoedomgeving (duurzaam) goed genoeg is. Daar komt bij dat de puberteit van [minderjarige 2] dichterbij komt. Gebleken is dat de moeder en de stiefvader het bij [minderjarige 1] ingewikkeld vonden hoe ze om moeten gaan met hun veranderende ouderrol. De GI vindt het daarom belangrijk om de komende tijd te blijven monitoren hoe het gaat.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet worden verlengd. Er is nog steeds voldaan aan het wettelijke criterium zoals genoemd in artikel 1:255 BW. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis moet worden verleend omdat voldaan is aan het criterium zoals genoemd in artikel 1:265b lid 1 BW. Hiertoe overweegt de kinderrechter het volgende.
4.2.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat uit de wet en de jurisprudentie volgt dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk is, wanneer kinderen die onder toezicht zijn gesteld ergens anders dan bij de gezaghebbende ouder wonen. De rechtbank constateert ook dat [minderjarige 1] al sinds het vroege najaar 2021 feitelijk niet meer thuis woont en in het gezinshuis verblijft. De GI heeft ter zitting bevestigd dat deze plaatsing zonder juridische grondslag heeft plaatsgevonden. De rechtbank sommeert de GI om in voorkomende gevallen vóór de plaatsing de machtiging tot uithuisplaatsing te verzoeken, en niet pas na ongeveer een half jaar zoals in onderhavige situatie. Dat geldt ook voor de gevallen waarin de ouders instemmen met de uithuisplaatsing.
4.3.
De kinderrechter is van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Het ging niet goed met [minderjarige 1] na de thuisplaatsing bij haar moeder en daarom is met instemming van [minderjarige 1] en de moeder besloten haar ergens anders te laten wonen. Er is voldoende onderbouwd dat het nu niet in het belang van [minderjarige 1] is om thuis te wonen. Uit de stukken blijkt dat [minderjarige 1] goed op haar plek zit in het gezinshuis. Het is van belang dat deze plaatsing wordt gecontinueerd. Wel acht de kinderrechter het zorgelijk dat [minderjarige 1] op dit moment weinig contact heeft met haar moeder, stiefvader en zusje. Hier moet aandacht voor blijven.
4.4.
[minderjarige 2] woont wel nog steeds bij haar moeder en stiefvader. In het verleden zijn er forse zorgen geweest over de thuissituatie en de situatie blijft kwetsbaar. De kinderrechter vindt het belangrijk dat het goed blijft gaan met [minderjarige 2] . Daarom moet goed in de gaten worden gehouden hoe het thuis gaat en moet duidelijk worden of de moeder en de stiefvader het opvoedklimaat kunnen (blijven) bieden dat [minderjarige 2] nodig heeft. De komende periode moet hier meer zicht op komen. Daarnaast is de betrokkenheid van de gezinsvoogd langer nodig om de hulpverlening in te blijven zetten die nodig is en te waarborgen dat de hulpverlening wordt gecontinueerd. De huidige situatie is nog te kwetsbaar om zonder gedwongen kader verder te gaan.
4.5.
De concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en zijn:
- [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben veel meegemaakt en kampen elk met hun eigen persoonlijke problematiek;
- het is nog onduidelijk of de opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader toereikend is om [minderjarige 2] duurzaam op te laten groeien in een veilig en stabiel opvoedklimaat;
- [minderjarige 1] heeft weinig contact met haar moeder, stiefvader en zusje.
4.6.
Over de duur van de maatregelen overweegt de kinderrechter het volgende. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan maximaal voor de duur van een jaar worden verleend, gelet op artikel 1:265c lid 1 BW. De machtiging is op 20 januari 2022 bij mondelinge uitspraak verleend voor de duur van een jaar en loopt dus tot 20 januari 2023. Om proceseconomische redenen zal de kinderrechter daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ook verlengen tot 20 januari 2023 in plaats van tot 12 februari 2023 zoals is verzocht, zodat de maatregelen gelijk lopen.

5.De beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] tot 20 januari 2023;
5.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] in een gezinshuis tot 20 januari 2023;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022 door mr. G.J. Baken, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Dijk, als griffier. Deze beslissing is schriftelijk vastgesteld op 1 februari 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.