ECLI:NL:RBNNE:2022:2386

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2022
Publicatiedatum
13 juli 2022
Zaaknummer
18/237833-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving met poging tot doodslag

Op 13 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving, met een poging tot doodslag op een tweejarig kind. De feiten vonden plaats in de nacht van 2 op 3 september 2021 in Groningen. De verdachte drong de woning van het slachtoffer binnen en pleegde daar ernstige geweldsdelicten. Het slachtoffer, een 37-jarige vrouw, werd zwaar mishandeld, wat leidde tot blijvende blindheid aan haar linkeroog en andere ernstige verwondingen. Haar tweejarige zoontje werd ook slachtoffer van de verdachte, die hem in een koffer in de berging opsloot, wat resulteerde in ernstig schedelhersenletsel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de poging tot doodslag op het slachtoffer [slachtoffer 1]. De rechtbank legde een gevangenisstraf van negen jaar op, evenals de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, die lijdt aan schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik. De slachtoffers hebben recht op schadevergoeding, die door de rechtbank werd toegewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/237833-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 juli 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats], wonende te [woonplaats], thans gedetineerd in de [instelling].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 juni 2022 en 15 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. W. Koopmans en mr. E. van der Meer, beiden advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. D. Roggen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven:
  • ( met een voorwerp) tegen de kaak en/of (elders) in/tegen het gezicht en/of op het hoofd vanvoornoemde [slachtoffer 1] heeft geslagen en/of
  • met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/bij het oog en/of in de kin en/of (elders) in het gezicht en/of in het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] heeft gesneden en/of gestoken,
in elk geval fors geweld heeft uitgeoefend op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, aan
[slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
  • oogletsel, immers een perforatie van het linkeroog met als gevolg blijvende blindheid en beginnendeverschrompeling van het oog, waardoor het oog op den duur verwijderd zal moeten worden en/of
  • een gebroken kaak (die operatief hersteld moest worden) en/of
  • een (aantal) gebroken gebitselement(en) (die vervolgens verwijderd moest(en) worden) en/of
  • diverse (steek en/of snij)verwondingen in het gezicht en/of op het hoofd (metlittekenvorming, waarvoor een herstelingreep noodzakelijk is), door:
  • ( met een voorwerp) tegen de kaak en/of (elders) in/tegen het gezicht en/of op hethoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en/of
  • met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in/bij het oog en/of in de
kin en/of (elders) in het gezicht en/of hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te snijden en/of te steken, in elk geval fors geweld uit te oefenen op het gezicht en/of hoofd van die [slachtoffer 1]; 2.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
  • het binnendringen van de woning van die [slachtoffer 1] en/of
  • het boeien van de handen van die [slachtoffer 1] en/of het vastbinden van de enkels vandie [slachtoffer 1] en/of
  • het kapot snijden en/of trekken, althans het uittrekken, van de bovenkleding van die
[slachtoffer 1] en/of het naar beneden trekken van de onderkleding van die [slachtoffer 1] en/of
- het (met een voorwerp) slaan en/of met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, steken van die [slachtoffer 1] en/of (aldus) het uitoefenen van fors geweld op die [slachtoffer 1],
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1];
3.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door:
  • de handen van die [slachtoffer 1] te boeien en/of de enkels van die [slachtoffer 1] vast te bindenen/of
  • de woning waar die [slachtoffer 1] verbleef af te sluiten;
4.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2019) opzettelijk van het leven te beroven:
  • op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geslagen, althans fors geweld heeft toegepast ophet hoofd van die [slachtoffer 2] en/of
  • [slachtoffer 2] in een koffer in de berging heeft gestopt en/of voornoemde koffer heeft afgeslotenen/of voornoemde berging heeft afgesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2019) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten een indeukingsbreuk in de schedel en/of een (aantal) bloeding(en) en/of kneuzing(en) in het hersenweefsel (waarvoor een neurochirurgische operatie moest
worden uitgevoerd), door:
  • op/tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] te slaan, althans fors geweld toe te passen op het hoofdvan die [slachtoffer 2] en/of
  • [slachtoffer 2] in een koffer in de berging te stoppen en/of voornoemde koffer af te sluiten en/ofvoornoemde berging af te sluiten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in of omstreeks de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te
Groningen, opzettelijk [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2019) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door [slachtoffer 2] in een koffer in de berging te stoppen en/of voornoemde koffer af te sluiten en/of voornoemde berging af te sluiten.
Beoordeling van het bewijs
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor feit 1 primair, 2, 3, 4 primair en 5.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Ook van feit 4 primair, de poging tot doodslag op het zoontje van slachtoffer [slachtoffer 1], moet verdachte worden vrijgesproken.
De ten laste gelegde feiten 2, 3 en 5 kunnen worden bewezen verklaard.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zowel de officier van justitie als de verdediging ervan uitgaan dat het verdachte is geweest die de woning van slachtoffer [slachtoffer 1] is binnengegaan. De rechtbank zal daar eveneens van uitgaan. Het dossier bevat hiervoor naar het oordeel van de rechtbank voldoende wettig en overtuigend bewijs. Wat zich moeilijker laat vaststellen, is wat er precies in de woning is gebeurd. Zowel als het gaat om slachtoffer [slachtoffer 1] als slachtoffer [slachtoffer 2] is niet duidelijk hoe de letsels die bij hen zijn vastgesteld zijn ontstaan en wat er precies met hen is voorgevallen.
Ten aanzien van feit 1 (de geweldshandelingen ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 1]) en feit 4 (de geweldshandelingen ten aanzien van slachtoffer [slachtoffer 2]) heeft de verdediging vrijspraak bepleit, terwijl de officier van justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat voor die feiten een veroordeling dient te volgen. Om die reden zal de rechtbank in de bewijsmotivering hieronder met name ingaan op deze feiten.
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht feit 1 primair (poging tot doodslag) niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Kort na binnenkomst van slachtoffer [slachtoffer 1] in het UMCG is een letselrapportage opgemaakt,
d.d. 3 september 2021, door T. Naujocks, forensisch arts. Hieruit blijkt dat bij aangeefster onder andere aan de buitenzijde van het linker oog een verticale, boogvormige en nog bloedende huiddoorklieving zichtbaar is met een lengte van ca 2,5 cm en wijkende randen. De wondranden lijken scherp.
Verder blijkt uit de letselrapportage dat aan de onderzijde van de kin een horizontaal verlopende, streepvormige huidbeschadiging met hechtingen zichtbaar is van ca. 3 cm lang. Ook hier ogen de wondranden scherp.
Ook is links op het voorhoofd, vlak voor de haargrens, een schuin verlopende, lang ovale huidbeschadiging zichtbaar met een aantal hechtingen en een lengte van 2,5 cm.
Ten aanzien van alle drie de letsels concludeert Naujocks dat zij ogen als ontstaan na uitwendig inwerkend scherp geweld.
Uit de geneeskundige verklaring d.d. 18 november 2021 van deze deskundige blijkt dat er sprake is van blijvende blindheid en een beginnende verschrompeling (afsterving) van het oog. Op termijn zal het oog van slachtoffer [slachtoffer 1] moeten worden verwijderd.
De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat het verdachte is geweest die de woning van het slachtoffer is binnengegaan. Vast staat ook dat de letsels van slachtoffer [slachtoffer 1] zijn ontstaan door geweld op haar uit te oefenen, zo blijkt uit de eerste letselrapportage. Nu slachtoffer [slachtoffer 1] verklaart dat zij een man in haar woning zag en dat het die man was die geweld op haar heeft uitgeoefend, terwijl zij op een foto van verdachte hem heeft aangewezen als de betreffende man, gaat de rechtbank er van uit dat deze man inderdaad verdachte betrof. Verder is niet gebleken van de aanwezigheid van een andere man in de woning in hetzelfde tijdsbestek. Dat betekent dat verdachte ook degene is die door middel van een scherp voorwerp aan de buitenzijde van het linkeroog een huiddoorklieving heeft veroorzaakt, zoals beschreven in de eerste letselverklaring van Naujocks.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of deze door verdachte toegepaste geweldshandelingen zijn te duiden als poging tot doodslag, zoals primair ten laste is gelegd.
Uit geen van de bewijsmiddelen, ook niet uit de vastgestelde letsels en hetgeen daaruit is afgeleid voor wat betreft de gepleegde geweldshandelingen, kan de rechtbank afleiden dat verdachte het doel had om het slachtoffer te doden. Niet uitgesloten is immers dat verdachte de letsels gericht en met opzet heeft toegebracht, zonder de intentie om het slachtoffer van het leven te beroven. Dat verdachte vol opzet had om slachtoffer [slachtoffer 1] van het leven te beroven kan dus niet worden vastgesteld.
Gelet op de voorgaande overweging is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen evenmin kan blijken dat het handelen van de verdachte een aanmerkelijke kans op overlijden van het slachtoffer in het leven heeft geroepen en dat verdachte deze kans ook willens en wetens heeft aanvaard (voorwaardelijk opzet).
De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is geworden met welk voorwerp verdachte gestoken heeft. Dat maakt het al lastig om in te schatten welk (levens)risico het slachtoffer door dit steken heeft gelopen. Verder is onduidelijk gebleven met welke kracht verdachte het voorwerp heeft gehanteerd. De letselverklaringen geven hierover geen duidelijkheid, dus ook hieruit kan de rechtbank niet afleiden dat het gebruik van dit voorwerp potentieel dodelijk zou kunnen zijn. Tot slot blijkt niet uit de letselverklaring hoe diep de huiddoorklieving bij het linker oog van het slachtoffer is. Hierdoor kan dus ook niet uit het letsel an sich afgeleid worden dat dit potentieel dodelijk was. Nu ook niet bekend is geworden wat de intenties van verdachte waren, kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer het leven zou laten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer 1].
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de geneeskundige verklaring d.d. 18 november 2021 van
T. Naujocks, forensisch arts, dat er zonder meer sprake is van zwaar lichamelijk letsel bij slachtoffer [slachtoffer 1]. Er is sprake van blijvende blindheid en een beginnende verschrompeling (afsterving) van het oog. Daarnaast is er sprake van ontsierende littekens in het gezicht/op het hoofd en heeft het slachtoffer een gebroken kaak opgelopen.
Hierboven heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat het verdachte is die aan de buitenzijde van het linkeroog van het slachtoffer door middel van een scherp voorwerp een huiddoorklieving heeft veroorzaakt. Op andere plekken in haar gezicht heeft hij met een scherp voorwerp huidbeschadigingen toegebracht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat een oog een kwetsbaar onderdeel van het lichaam is. Dat het toebrengen van huidbeschadigingen met een scherp voorwerp in het gezicht en op het hoofd ontsierende littekens kan opleveren, is eveneens een feit van algemene bekendheid.
Het handelen van verdachte kan naar haar uiterlijke verschijningsvorm dan ook niet anders worden aangemerkt dan als zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij slachtoffer [slachtoffer 1], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte daartoe ook het opzet had. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank voorts van oordeel dat er voldoende bewijs in het dossier aanwezig is voor het verkrachten van slachtoffer [slachtoffer 1] door verdachte (feit 2). Dit geldt eveneens voor de wederrechtelijke vrijheidsberoving van het slachtoffer (feit 3).
Feiten 1 subsidiair, 2 en 3
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van de feiten 1 subsidiair, 2 en 3 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie NoordNederland d.d. 3 september 2021, opgenomen op pagina 74 e.v. van het dossier 'Cicuta' met nummer 2021240167 d.d. 21 februari 2022, inhoudende als relatering van verbalisanten:
Op vrijdag 3 september 2021 omstreeks 04:25 uur werden wij gestuurd naar de [straatnaam] in Groningen. Mijn collega en ik zijn direct ter plaatse gegaan en kwamen omstreeks 04:33 uur ter plaatse. Ik zag een voor mij onbekende vrouw op de dorpel van [huisnummer] zitten. Ik zag dat het gezicht van de vrouw volledig bebloed en opgezet was.Ik zag dat het bovenlichaam van de vrouw ontbloot was en de broek die zij aan had onder haar billen zat. Ik zag dat de handen van de vrouw met zwarte handboeien aan elkaar vast zaten. Ik zag dat de vrouw een geknoopt kledingstuk om haar rechterenkel had zitten.
2.
De door verdachte ter zitting van 3 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben de woning binnengegaan en toen zag ik een vrouw. Toen is alles heel snel gebeurd. Alles wat kon gebeuren.
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte d.d. 14 september 2021, opgenomen op pagina 1244 e.v. van voornoemd dossier,:
Ik ben naar binnen gewandeld. Ik zag daar een vrouw. De vrouw was op het bankstel. Ik ging naast haar liggen. Toen heb ik haar aangeraakt met mijn handen. Tegen haar borsten. Ik ben in de keuken, wc, woonkamer en berging geweest.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie NoordNederland d.d. 4 september 2021, opgenomen op pagina 507 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op vrijdag 3 september 2021 waren wij, verbalisanten, in het Universitair Medisch Centrum Groningen om daar [slachtoffer 1] te horen over de gebeurtenissen die plaats hebben gevonden in de nacht van donderdag 2 september 2021 op vrijdag 3 september 2021. [slachtoffer 1] vertelde het volgende: Op donderdag omstreeks 21:30 uur heeft zij haar zoon [slachtoffer 2] naar bed gebracht. Terwijl [slachtoffer 1] in de woonkamer zat keek zij de keuken in. Dit moet volgens [slachtoffer 1] omstreeks 22:00 uur die avond geweest zijn. [slachtoffer 1] zag vervolgens dat er een man in de keuken stond. [slachtoffer 1] geeft aan dat het volgende moment wat zij zich kan herinneren is dat de man haar slaat. [slachtoffer 1] wijst hierbij naar haar kaak. Vervolgens werd [slachtoffer 1] wakker op de witte bank. Het volgende moment wat [slachtoffer 1] zich kan herinneren is dat de man achter haar komt en seks met haar heeft. Zij kan hierover vertellen dat het op de witte bank is gebeurd. Dat hij met zijn piemel in haar is geweest. Het volgende moment wat [slachtoffer 1] zich kan herinneren is dat zij weer een beetje wakker werd op de bank en dat zij hoorde dat de man haar sleutels pakte.
Het gaat hierbij om onder andere de sleutel van de buitendeur van [slachtoffer 1] haar woning, de sleutel van haar schuur, de sleutel van haar fietsen en de sleutel van haar slaapkamer. Vervolgens hoorde [slachtoffer 1] dat de man haar buitendeur op slot draaide vanaf buiten.
5. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] vanPolitie Noord-Nederland d.d. 4 oktober 2021, opgenomen op pagina 538 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
De achterdeur is altijd op slot. De voordeur doe ik op slot zodra ik thuis kom. De schuurdeur doe ik altijd op slot. Voordat hij wegging heeft hij mij vastgebonden met spul bij mijn benen. Ik had een paars kledingstuk met lange mouw aan.
6. Een Forensisch Geneeskundige Letselbeschrijving, op 3 september 2021 opgemaakt enondertekend door T. Naujocks, forensisch arts, opgenomen op pagina 617 e.v. voor zover inhoudende, als haar verklaring: [slachtoffer 1].
Ad (1) Hoofd
  • Algehele zwelling van het gehele gelaat, met name rond het linker oog.
  • Aan de buitenzijde van het linker oog is een verticale, boogvormige en nog bloedendehuiddoorklieving zichtbaar met een lengte van ca 2,5 cm en wijkende randen; de wondranden lijken scherp; e.e.a. past bij uitwendig inwerkend scherp geweld.
  • Aan de onderzijde van de kin is een horizontaal verlopende, streepvormige huidbeschadiging methechtingen zichtbaar, ca. 3 cm lang; de wondranden ogen scherp. E.e.a. past bij uitwendig inwerkend scherp geweld.
-
Links op het voorhoofd, vlak voor de haargrens, is een schuin verlopende, lang ovale
huidbeschadiging zichtbaar met een aantal hechtingen en een lengte van 2,5 cm; de wondranden zijn niet goed te beoordelen evenals de diepte maar ook dit letsel oogt als ontstaan na uitwendig inwerkend scherp geweld.
7. Een geneeskundige verklaring, op 18 november 2021 opgemaakt en ondertekend door T. Naujocks, forensisch arts, opgenomen op pagina 656 e.v. van voornoemd dossier, voor zover inhoudende, als haar verklaring:
Betreft mevrouw [slachtoffer 1]. Op 3 september jl. heb ik van bovengenoemde persoon een letselbeschrijving gemaakt. Hier volgt een samenvatting van de geconstateerde letsels en hun behandeling:
Op oogheelkundig gebied:
  • Een perforatie (doorboring) van het linkeroog.
  • Meerdere snijverwondingen aan onder- en bovenooglid links en aan de linker wenkbrauw (niet naderomschreven).
Op het gebied van Mondziekten, Kaak- en aangezichtschirurgie:
  • Tweetal steekverwondingen in de hoofdhuid links (locatie niet nader beschreven) tot op de buitenstelaag van het schedelbot. Het bot is geraakt maar niet doorboord.
  • Een steekverwonding onder de kin links.
  • Een breuk van de onderkaak, links van het midden.
  • Gebroken kronen van twee gebitselementen (nrs. 26 en 27) in de bovenkaak rechts.- Een verticaal gebroken gebitselement (nr. 36) in de onderkaak rechts.
De breuk in de onderkaak is gezet en gefixeerd. Er is sprake van blijvende blindheid en een beginnende verschrompeling (afsterving) van het oog. Geen herstel mogelijk. Op termijn zal het oog moeten worden verwijderd. Van blijvend letsel is sprake bij het oogletsel en het gebitsletsel. Ook is bij één van de gehechte wonden op de hoofdhuid sprake van overmatige littekenvorming, waarvoor op termijn eventueel een herstelingreep noodzakelijk is.
Bewijsoverweging feit 4 primair
De rechtbank acht feit 4 primair (poging tot doodslag op slachtoffer [slachtoffer 2]) wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het deskundigenrapport van H.G.T. Nijs, forensisch arts, d.d. 16 mei 2022, blijkt dat slachtoffer [slachtoffer 2] ernstig schedelhersenletsel had. Het slachtoffer, ten tijde van de gebeurtenissen ongeveer 2 jaar oud, werd door verbalisanten aangetroffen in een afgesloten koffer in een berging. Er was bij hem sprake van een sterk verminderd bewustzijn. Kort na aankomst in het UMCG is hij met spoed geopereerd. Volgens Nijs duidt dit op de inschatting van potentieel levensbedreigend schedelhersenletsel. Nijs concludeert verder dat het gedurende een langere periode verblijven in een afgesloten beperkte ruimte, zoals in dit geval een koffer, al kan leiden tot diverse, in potentie levensbedreigende complicaties.
Nu verdachte degene is geweest die het huis van slachtoffer [slachtoffer 1] is binnengegaan en vast staat dat hij degene is geweest die geweldshandelingen jegens haar heeft gepleegd en haar heeft verkracht en wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd, kan de rechtbank niet anders dan ervan uitgaan dat verdachte ook degene is geweest die in hetzelfde tijdsbestek van een aantal uren geweldshandelingen heeft gepleegd jegens slachtoffer [slachtoffer 2] en dat hij degene is geweest die het slachtoffer daarna in een koffer heeft gestopt en in de berging heeft gezet.
Uit geen van de bewijsmiddelen kan de rechtbank afleiden hoe dit exact is gegaan en met welk doel en welke intentie verdachte het slachtoffer het letsel heeft toegebracht en in een koffer heeft gestopt. Verdachte heeft hierover niets verklaard. Om die reden is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte vol opzet op de dood van het slachtoffer heeft gehad.
Dan is de vervolgvraag of opzet op de dood in voorwaardelijke zin bewezen kan worden geacht. De rechtbank stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals hier de dood – aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Uit het dossier blijkt dat verdachte letsel aan het hoofd van het toen twee jaar oude slachtoffer heeft veroorzaakt door middel van (een) heftige stomp botsende krachtsinwerking(en) op het hoofd, en met zoveel kracht, dat ernstig schedelhersenletsel is ontstaan dat tot snel medische ingrijpen noopte.
De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbaar deel van het lichaam is, zeker bij een jong kind en dat de kans dat een klein kind komt te overlijden als gevolg van letsel door grof geweld op het hoofd aanmerkelijk is. Deze kans wordt alleen maar groter wanneer een jong kind met dergelijk hoofdletsel vervolgens in een afgesloten koffer wordt gestopt, waarvan is komen vast te staan dat het slachtoffer zichzelf daaruit niet had kunnen bevrijden.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte met zijn handelen jegens het slachtoffer de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou komen te overlijden ook bewust moet hebben aanvaard. Het maakt daarbij niet uit of dat handelen bestond uit het slaan, stompen, schoppen, of het hanteren van een voorwerp tegen het hoofd, dan wel zodanig (ruw) handelen waardoor het hoofd van het slachtoffer tegen een voorwerp is gekomen, dan wel een combinatie van deze handelingen, gevolgd door het in een koffer stoppen van het slachtoffer, deze koffer af te sluiten, evenals de berging waarin deze koffer zich bevond. De rechtbank concludeert dat verdachte door het toebrengen van het letsel, in combinatie met het stoppen van het slachtoffer in een afgesloten koffer, in voorwaardelijke zin opzet had op de dood van het slachtoffer.
Dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is overleden, en het bij een poging is gebleven, is niet aan de verdachte, maar aan het direct medisch ingrijpen in het ziekenhuis te danken.
De rechtbank komt aldus tot een bewezenverklaring van de onder feit 4 primair ten laste gelegde poging doodslag, nu zij bewezen acht dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn handelen zou komen te overlijden
.
Evenals de officier van justitie en de verdediging komt de rechtbank tot het oordeel dat het vijfde feit, de wederrechtelijke vrijheidsberoving van slachtoffer [slachtoffer 2] door verdachte, eveneens wettig en overtuigend bewezen is.
Feiten 4 primair en 5
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring van de feiten 4 primair en 5 redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Ieder bewijsmiddel is -ook in onderdelen- slechts gebruikt voor het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van Politie NoordNederland d.d. 3 september 2021, opgenomen op pagina 78 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende als relatering van verbalisant(en):
Op vrijdag 3 september 2021 was ik, verbalisant, in de [straatnaam] in Groningen. Ik vroeg aan mijn collega of hij de schuurdeur kon openen met een sleutel van de sleutelbos. Ik zag vervolgens links voor in de schuur een koffer staan. Ik zag dat er twee cijferslotjes op de koffer zaten. Ik zag dat om één slot een stukje ijzerdraad zat. Ik probeerde dit los te trekken maar dit lukte mij niet. Ik zag dat mijn collega met zijn leatherman het ijzerdraad los trok. Hierop opende ik samen met mijn collega de koffer. Ik zag vervolgens in de koffer een jongetje, ik zag dat dit jongetje nog iets bewoog. Ik zag dat zijn armpje iets omhoog ging en zijn beentjes uit de koffer kwamen.
2. Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van
Veiligheid en Justitie, zaaknummer 2021.09.05.001 (aanvraag 005), d.d. 16 mei 2022, opgemaakt door
H.G.T. Nijs, forensisch arts, op de door hem afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, opgenomen als losse bijlage bij voornoemd dossier, voor zover inhoudende als zijn verklaring:
Betreft de minderjarige [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 2019.
Op een CT-scan in het UMC Groningen op 3 september 2021 werd bij het kind ernstig, potentieel fataal, schedelhersenletsel gezien, bestaande uit een complexe (meervoudige) indeukingsbreuk van de schedel rechts voor/zijwaarts.
Kort na aantreffen in de koffer werd het kind, vanwege sterk verminderd bewustzijn bij een vermoeden van schedelhersenletsel, ter plaatse geïntubeerd (kreeg het een beademingsbuis in de luchtpijp). Met betrekking tot het schedelhersenletsel zag de neurochirurg indicatie om het kind kort na aankomst in het ziekenhuis met spoed te opereren; dit duidt op de inschatting van potentieel levensbedreigend schedelhersenletsel. Tijdens deze operatie werden bloeduitstortingen in/bij de hersenen verwijderd, en werd het schedeldak gereconstrueerd.
Als mogelijke oorzaken voor het geconstateerde schedelhersenletsel kan bijvoorbeeld gedacht worden aan: met veel energie (=combinatie van kracht en snelheid), (doen) (aan)stoten, (aan)slaan of botsen, (laten) vallen met het hoofd, waaronder ook van beperkte hoogte, tegen (een uitstekend deel van) een hard stomp voorwerp.
Voorts kan gedacht worden aan bijvoorbeeld een hard stomp (uitstekend deel van een) voorwerp van enige omvang/massa dat op het hoofd valt. Andere mogelijke oorzaken zijn bijvoorbeeld hard slaan op het hoofd met een hak of een ander hard stomp voorwerp met een relatief beperkt oppervlak, bijvoorbeeld een honkbalknuppel, of een harde trap met de geschoeide voet tegen het hoofd. In dit geval is als oorzaak voor het schedelhersenletsel één of meer dan één krachtsinwerking mogelijk.
Gezien de beperkte bewegingsmogelijkheid van het kind in de koffer (waardoor het hoofd niet met veel kracht/snelheid tegen eventueel uitstekende structuren met beperkt oppervlak in de koffer kan aankomen als de koffer met kind daarin met veel kracht ergens tegenaan zou komen), en het ontbreken van beschadiging aan de buitenkant van de koffer (wat forse krachtsinwerking op de koffer met kind daarin minder waarschijnlijk maakt), is het naar mijn oordeel onaannemelijk dat het schedelhersenletsel ontstaan is nadat het kind in de koffer is geplaatst.
Het schedelhersenletsel was ernstig en potentieel levensbedreigend, waarvoor direct neurochirurgisch ingrijpen geïndiceerd werd geacht.
Behalve het schedelhersenletsel moeten in dit geval de omstandigheden van langdurig verblijf in een afgesloten beperkte ruimte in acht worden genomen. Het gedurende een langere periode moeten verblijven in een afgesloten beperkte ruimte, zoals in dit geval in een afgesloten koffer, kan leiden tot diverse, in potentie levensbedreigende, complicaties.
Dit betreft verstikking door zuurstofgebrek en/of koolstofdioxidestapeling, mechanische beperking van de ademhaling door onvoldoende bewegingsruimte, en/of een ongebruikelijke lichaamshouding of positie (positionele asphyxie).
Voorts was er ernstig schedelhersenletsel, waardoor falen van de aansturing van ademhaling, circulatie en temperatuurregulatie vanuit de hersenstam kan optreden.
Uitgaande van de beschrijving betreffende een afgesloten en met ijzerdraad omwikkelde koffer zou het kind zich, ook bij normaal bewustzijn zonder schedelhersenletsel, niet zelfstandig daaruit hebben kunnen bevrijden. Op den duur, vanaf uren tot dagen, kan onder meer onderkoeling, vocht- en voedseltekort optreden. Uiteindelijk zal een persoon hieraan overlijden.
3. De door verdachte ter zitting van 3 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zover inhoudend:
Ik ben de woning binnengegaan en toen zag ik een vrouw. Toen is alles heel snel gebeurd. Alles wat kon gebeuren.
4. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte d.d. 14 september 2021, opgenomen op pagina 1244 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant(en):
Ik ben naar binnen gewandeld. Ik zag daar een vrouw. Ik heb daar in de berging een paar dingen aangeraakt. Ik heb daar denk ik ook een koffer aangeraakt. Ik ben in de keuken, wc, woonkamer en berging geweest.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht feit 1 subsidiair, 2, 3, 4 primair en 5 wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten:
  • oogletsel, immers een perforatie van het linkeroog met als gevolg blijvende blindheid en beginnendeverschrompeling van het oog, waardoor het oog op den duur verwijderd zal moeten worden en
  • een gebroken kaak (die operatief hersteld moest worden) en
  • een gebroken gebitselement (dat vervolgens verwijderd moest worden) en
  • diverse steek- en snijverwondingen in het gezicht en/of op het hoofd (met littekenvorming, waarvooreen herstelingreep noodzakelijk is), door:
  • tegen de kaak en tegen het gezicht en het hoofd van voornoemde [slachtoffer 1] te slaan en
  • met een scherp voorwerp, in/bij het oog en in de kin en elders in het gezicht en/of hoofd vanvoornoemde [slachtoffer 1] te snijden en/of te steken;
2.
hij in de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen door geweld of een andere feitelijkheid, te weten:
  • het binnendringen van de woning van die [slachtoffer 1] en
  • het boeien van de handen van die [slachtoffer 1] en het vastbinden van de enkels vandie [slachtoffer 1] en
  • het kapot snijden en/of trekken, althans het uittrekken, van de bovenkleding van die
[slachtoffer 1] en/of het naar beneden trekken van de onderkleding van die [slachtoffer 1] en
- het slaan en met een scherp voorwerp, steken van die [slachtoffer 1] en aldus het uitoefenen vanfors geweld op die [slachtoffer 1],
[slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten het brengen van zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1];
3.
hij in de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door:
- de handen van die [slachtoffer 1] te boeien en de enkels van die [slachtoffer 1] vast te binden en- de woning waar die [slachtoffer 1] verbleef af te sluiten;
4.
hij in de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2019) opzettelijk van het leven te beroven:
  • fors geweld heeft toegepast op het hoofd van die [slachtoffer 2] en
  • [slachtoffer 2] in een koffer in de berging heeft gestopt en voornoemde koffer heeft afgesloten envoornoemde berging heeft afgesloten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij in de periode van 2 september 2021 tot en met 3 september 2021 te Groningen, opzettelijk [slachtoffer 2] (geboren op [geboortedatum] 2019) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door [slachtoffer 2] in een koffer in de berging te stoppen en voornoemde koffer af te sluiten en voornoemde berging af te sluiten.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezen verklaardeHet bewezen verklaarde levert op:

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Limburg van 28 maart 2022 primair op het standpunt gesteld dat verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar dient te worden verklaard. Verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er bij verdachte sprake was van een psychotisch toestandsbeeld, voorafgaand en tijdens de strafbare feiten. Verdachte heeft op de avond voorafgaand aan de gepleegde feiten alcohol en cannabis gebruikt, maar dit heeft enkel de al bestaande psychose versterkt. Er was geen sprake van een vooropgezet plan om de slachtoffers iets aan te doen. Volgens de psychiater is het plausibel dat verdachte vanuit psychotische decompensatie het feit heeft gepleegd. Het mogelijke wraakmotief van verdachte past heel goed in het waandenken ten tijde van dat toestandsbeeld. De verdediging komt tot de conclusie dat op basis van de geconstateerde ernst, aard en complexiteit van de vastgestelde stoornis ten tijde van de delicten, deze in het geheel niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Het enkele gegeven dat verdachte zich niets meer kan herinneren van de feiten en dat de deskundigen daardoor terughoudend zijn geweest in hun advies over de doorwerking maakt niet dat verdachte wist wat hij deed en dat hij daaromtrent zijn wil kon bepalen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feiten aan verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportages van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) d.d. 17 februari 2022 en
9 februari 2022, opgemaakt door de deskundigen H.A. de Haan, psychiater en N.P.A. van der Weegen, psycholoog.
De beide deskundigen hebben overeenstemming over de diagnose en het advies over de mate van toerekenbaarheid.
Uit de inhoud van voornoemde rapporten blijkt - zakelijk weergegeven -:
Er is bij verdachte sprake van schizofrenie en een stoornis in cannabisgebruik kortdurend in remissie in een gereguleerde omgeving (het PPC waar verdachte verblijft). Daarnaast is er een stoornis in het gebruik van tabak en was er eerder een stoornis in alcoholgebruik en spelen er een aantal psychosociale stressoren.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt geacht, dan wordt de rechtbank in overweging gegeven om verdachte het ten laste gelegde tenminste in verminderde mate toe te rekenen.
Ter terechtzitting heeft de psychiater zijn rapport als volgt nader toegelicht.
Dat er sprake was van een psychose ten tijde van het plegen van de strafbare feiten staat vast. Verdachte heeft tijdens het onderzoek weinig antwoorden gegeven. Op de momenten dat hij wel verklaarde waren zijn verklaringen inconsistent. Dit brengt mee dat er geen delictscenario gemaakt kon worden. Pas als bekend is hoe het ten laste gelegde eruit heeft gezien en wat het motief is geweest, kan vastgesteld worden hoe groot de doorwerking van de stoornis op de feiten is geweest.
Het is niet uit te sluiten dat verdachte chronisch psychotisch is en deze feiten heeft gepleegd vanuit boosheid of wraak. Waarschijnlijk heeft zowel de psychose als de boosheid van verdachte een rol gespeeld bij het plegen van de feiten.
Bij verdachten die volledig ontoerekeningsvatbaar zijn is er vaak sprake van een consistent verhaal vanuit een waan. Vaak geeft een stem dan een eenduidige opdracht aan een verdachte en achteraf kan een verdachte precies vertellen wat de stem heeft gezegd. Daarvan is bij verdachte geen sprake. Het advies blijft om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
De psycholoog heeft haar rapport als volgt nader toegelicht.
Er is niet door de schizofrenie van verdachte heen te kijken. Dat betekent dat niet vastgesteld kan worden of er sprake is van een persoonlijkheidsstoornis. Er kon geen delictscenario gemaakt worden en niet duidelijk is wat verdachte heeft bewogen om deze feiten te plegen. Verdachte heeft heel wisselend verklaard over zijn betrokkenheid bij het ten laste gelegde. Daarin is hij niet betrouwbaar. Hij heeft eerst verklaard dat hij er niets mee te maken heeft. Daarna heeft hij verklaard dat de deur van de woning openstond en dat hij naar binnen is gegaan. Ter zitting heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij opdrachten heeft gekregen van stemmen. Omdat het motief onduidelijk is gebleven kan niet gezegd worden of het ten laste gelegde geheel is voortgekomen uit wanen. We kunnen niet uitsluiten dat er ook een ander motief was dan enkel een motief vanuit wanen.
Gelet op het feit dat verdachte weinig heeft verklaard en gelet op het feit dat wat hij wel heeft verklaard inconsistent is, kan niet vastgesteld worden hoe groot het verband is geweest tussen de wanen afkomstig uit de stoornis en het ten laste gelegde.
Zolang verdachte geen antwoorden kan geven op vragen is daar ook niet meer achter te komen. Dat brengt mee dat het advies is om verdachte tenminste verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank acht de conclusies van de deskundigen met betrekking tot de diagnose, de mate van toerekenbaarheid, het recidivegevaar en de benodigde behandeling overtuigend onderbouwd en maakt deze conclusies tot de hare.
De rechtbank kan de overwegingen van de deskundigen die ertoe hebben geleid om te adviseren de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen goed volgen. De omstandigheden die hebben geleid tot het advies om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen, zijn blijkens de verklaringen van de deskundigen ter zitting afgelegd niet veranderd. Zo heeft verdachte ter terechtzitting niet (veel) meer verklaard dan dat hij eerder tegenover de deskundigen heeft gedaan. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende
aanknopingspunten zijn om te kunnen concluderen dat verdachte geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard.
De rechtbank concludeert dan ook dat de bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is strafbaar.
Strafmotivering en motivering van de maatregel
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van feit 1 primair, 2, 3,
4 primair en 5 wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren. Daarnaast moet aan verdachte de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege worden opgelegd. Bij het bepalen van de eis heeft de officier van justitie er rekening mee gehouden dat de feiten verdachte verminderd kunnen worden toegerekend.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank primair verzocht om naast een TBS-maatregel geen langdurige gevangenisstraf aan verdachte op te leggen. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat een TBSmaatregel weinig zin heeft na het uitzitten van een langdurige gevangenisstraf. Een langere gevangenisstraf voorafgaand aan de behandeling zal de duur van de tbs-maatregel uiteindelijk alleen maar verlengen.
Wanneer de rechtbank aan verdachte wel een langdurige gevangenisstraf oplegt, heeft de verdediging de rechtbank subsidiair verzocht om in het vonnis een advies op te nemen zoals bedoeld in 37b lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Dat advies zou moeten inhouden dat de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aanvangt na het uitzitten van drie jaar van de op te leggen gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf en het opleggen van de maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de rapportages van de psychiater en psycholoog, hun verklaringen als deskundigen afgelegd ter zitting, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in de nacht van 2 op 3 september 2021 schuldig gemaakt aan zware mishandeling, verkrachting en wederrechtelijke vrijheidsberoving van een destijds 37-jarige vrouw. Op 2 september rond 22:00 uur is verdachte op nog altijd onbekende wijze de woning van het slachtoffer binnengedrongen. Het enige wat zij nog weet is dat verdachte ineens in haar keuken stond en dat hij haar hard in haar gezicht sloeg. Daarna is zij buiten bewustzijn geraakt. Zij kan zich nauwelijks nog iets herinneren van wat er die nacht gebeurd is, terwijl later in het ziekenhuis geconstateerd werd dat zij fors oogletsel en een gebroken kaak had. Door het oogletsel dat verdachte haar heeft toegebracht, is zij blijvend blind geraakt aan haar linkeroog. Deze blindheid zal haar voor de rest van haar leven herinneren aan wat verdachte haar die nacht heeft aangedaan.
Het slachtoffer kan zich nog wel herinneren dat verdachte haar verkracht heeft en dat hij op
3 september rond 04:00 uur haar woning heeft verlaten. Voordat hij de woning verliet heeft hij haar enkels aan elkaar vastgebonden. Op dat moment had zij al handboeien om. Verdachte heeft de voordeur van de woning met de sleutels van het slachtoffer op slot gedaan en hij heeft deze sleutels meegenomen.
Het slachtoffer heeft niet lang daarna de voordeur met reservesleutels kunnen openen en is naar haar buurman gegaan. Die heeft de hulpdiensten ingeschakeld. Op het moment dat de politie zich over het slachtoffer ontfermde maakte zij de politie duidelijk dat haar tweejarige zoontje nog in de woning moest zijn. Na enige tijd troffen agenten het zoontje niet in de woning maar in de afgesloten berging bij de woning aan. Hij was opgesloten in een afgesloten koffer en had, naar later bleek, fors hoofdletsel. Hij was nauwelijks nog bij bewustzijn en is in de ambulance direct beademd. In het ziekenhuis werd besloten dat hij direct geopereerd moest worden nadat was geconstateerd dat hij fors schedelhersenletsel had opgelopen.
Verdachte heeft zich dus ook schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op en wederrechtelijke vrijheidsberoving van het tweejarige zoontje van het slachtoffer.
Uit onderzoek door de politie is gebleken dat het slachtoffer en verdachte elkaar niet persoonlijk kenden. Het slachtoffer en haar zoontje waren volstrekt willekeurige slachtoffers. Wel werden op de telefoon van verdachte filmpjes aangetroffen van het slachtoffer en haar zoontje. Deze filmpjes had verdachte een paar dagen vóór 2 september 2021 gemaakt.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Zeker wanneer gedurende een aantal uren bovenstaande ernstige strafbare feiten gecombineerd worden begaan kan dat een verwoestende uitwerking hebben op iemands leven. Verdachte heeft diep ingegrepen in het leven van het slachtoffer en haar zoontje en heeft hun leven voorgoed veranderd.
Dat het handelen van verdachte die nacht een enorme impact op het slachtoffer heeft gehad, blijkt ook uit de namens haar ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring. Tot op de dag van vandaag ondervindt zij van het handelen van verdachte nog de fysieke en psychische gevolgen. Samen met haar zoontje zal zij traumabehandeling gaan volgen om deze nachtmerrie een plek te kunnen geven. Daarnaast heeft zij grote zorgen over het ernstige letsel dat haar zoon heeft opgelopen en welke gevolgen hij in de toekomst van dit letsel gaat ondervinden.
Uit de slachtofferverklaring van de vader van het jongetje blijkt dat de bewezen verklaarde feiten ook bij hem diepe sporen hebben achtergelaten, te meer nu hij tot op heden geen antwoord heeft gekregen op de vraag waarom juist zijn zoon slachtoffer is geworden.
Wat voor de slachtoffers extra pijnlijk is, is dat verdachte niet heeft verteld omtrent hetgeen er precies is gebeurd die nacht en waarom juist zij slachtoffer werden.
De maatregel
Uit de hierboven aangehaalde rapportages blijkt dat de deskundigen overeenstemming hebben over het recidivegevaar en de benodigde behandeling.
Uit de inhoud van voornoemde rapporten blijkt - zakelijk weergegeven -:
Op basis van verschillende factoren, o.a. voortkomend uit bekende risicotaxatie-instrumenten (HKTR/Saprof) achten de rapporteurs de kans hoog dat uitgaande van het bewezen worden van het ten laste gelegde, verdachte zonder adequate behandeling en beveiliging zal recidiveren in vergelijkbare (gewelds)delicten.
Gezien de problemen van verdachte is een langdurige klinische forensische behandeling en resocialisatieperiode met een hoog beveiligingsniveau geïndiceerd.
Verdachte heeft nog steeds paranoïde wanen over benadeling door de rechtstaat, die recidivering van een geweldsincident reëel maken. De verwachting is dat bij een langdurige klinisch forensische behandeling en het vervolgens begeleiden van verdachte naar een beschermde forensische woonvorm de kans op recidive aanzienlijk kan worden gereduceerd. Op basis van de vastgestelde pathologie is een opname in een FPC met vervolgens een langdurig ambulant poliklinisch forensisch resocialisatietraject het meest voor de hand liggend. De conditie waarop dit kan plaatsvinden is gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten en de kans op recidivering zonder behandeling een TBS met dwangverpleging.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld binnen het kader van een terbeschikkingstelling als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht.
De door verdachte begane feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vanwege het ernstig gevaar van recidive, eist de oplegging van deze maatregel, waarvoor aan alle eisen die de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht stellen is voldaan. Omdat de verdachte misdrijven heeft begaan gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn slachtoffers is de termijn van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd tot vier jaren op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. Nu er geen sprake is van volledige ontoerekeningsvatbaarheid is er naast het opleggen van de maatregel ook ruimte voor het opleggen van een straf.
De straf
De vraag is wat naast het opleggen van de maatregel een passende gevangenisstraf is. Bij het bepalen van de hoogte van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank gelet op de persoon van de verdachte, de mate van toerekenbaarheid, de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan.
De rechtbank heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, zij het alweer langer geleden.
De rechtbank is van oordeel dat de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte een matigend effect moet hebben op de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf.
Daarbij is het zo dat de op te leggen tbs-maatregel het nut van een gevangenisstraf in zeker opzicht verkleint.
Toch is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de specifieke aard en de bijzondere ernst van de strafbare feiten, alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
De gevangenisstraf die de rechtbank zal opleggen doet enerzijds recht aan de ernst van de feiten en houdt anderzijds rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid en de tevens op te leggen tbs-maatregel.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van negen jaren opleggen, zoals door de officier van justitie gevorderd.
Het opleggen van een korter durende gevangenisstraf aan verdachte, zoals de verdediging heeft verzocht, zou naar het oordeel van de rechtbank geen recht doen aan de ernst van de feiten.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Anders dan de verdediging heeft bepleit zal de rechtbank niet overgaan tot het geven van een advies als bedoeld in artikel 37b lid 2 Sr. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging onvoldoende concrete feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waarom de rechtbank juist in deze zaak tot een dergelijk advies zou moeten overgaan.
Benadeelde partij
De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
[slachtoffer 1] tot een bedrag van € 5.413,97 ter zake van materiële schade en € 77.500,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[slachtoffer 2] tot een bedrag van € 935,- ter vergoeding van materiële schade en € 45.000,- tervergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
[benadeelde partij] tot een bedrag van € 2.769,80 ter vergoeding van materiële schade en €17.500,- ter vergoeding van immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen kunnen worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Er is sprake van rechtstreekse schade, de vorderingen zijn voldoende onderbouwd en ze zijn niet onredelijk.
Standpunt van de verdediging
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade voor toewijzing vatbaar is. Onder verwijzing naar min of meer vergelijkbare uitspraken heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de immateriële schadevergoeding te matigen en vast te stellen op een bedrag van € 35.000,-.
De gevorderde affectieschade moet worden afgewezen of niet ontvankelijk worden verklaard. Op dit moment is er bij de zoon van de benadeelde partij geen sprake van ernstig en blijvend letsel.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
De materiële schade is voor toewijzing vatbaar. Daarnaast heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de immateriële schade te matigen en (vooralsnog) vast te stellen op een bedrag van € 20.000,-.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
De materiële schade is voor toewijzing vatbaar, met uitzondering van de post ‘overige kosten verblijf Groningen’ ter hoogte van € 917,28. Deze post moet worden afgewezen, dan wel niet ontvankelijk worden verklaard. Er is geen sprake van causaal verband tussen deze kosten en de ten laste gelegde feiten. Daar komt bij dat een groot deel van de kosten niet is onderbouwd met bonnen.
De gevorderde affectieschade moet worden afgewezen of niet ontvankelijk worden verklaard. Op dit moment is er bij de zoon van de benadeelde partij geen sprake van ernstig en blijvend letsel.
Oordeel van de rechtbank
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen onder de feiten 1 subsidiair, 2, en 3 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
Nu de rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de onder feit 1 ten laste gelegde zware mishandeling, de verkrachting (feit 2) en de wederrechtelijke vrijheidsberoving in de woning van verdachte (feit 3), bestaat er geen aanleiding om, zoals door de verdediging bepleit, de vordering ten aanzien van de immateriële schade te matigen. De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 60.000,- toe.
De rechtbank is van oordeel dat ook de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade ad € 5.413,97 rechtstreekse schade is. Nu deze post door de verdediging niet is betwist ligt deze voor toewijzing gereed.
In de post affectieschade verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk, nu op dit moment (nog) niet is gebleken van ernstig en -met name- blijvend letsel bij de zoon van de benadeelde partij.
De vordering zal worden toegewezen tot een bedrag van € 65.413,97, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 september 2021.
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen onder de feiten 4 primair en 5 rechtstreeks immateriële schade heeft geleden.
De rechtbank overweegt dat op grond van de stukken in het dossier er mogelijk nog geen sprake is van een eindsituatie van het letsel van de benadeelde partij. De rechtbank begroot de schade die de benadeelde partij tot op heden heeft geleden op een bedrag van € 20.000,- en verklaart de benadeelde partij in het overige deel van deze post niet ontvankelijk.
De rechtbank is van oordeel dat de door de benadeelde partij gevorderde materiële schade ad € 935,rechtstreekse schade is. Nu deze post door de verdediging niet is betwist ligt deze voor toewijzing gereed.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 20.935,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 september 2021.
Benadeelde partij [benadeelde partij]
Anders dan de verdediging is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen onder de feiten 4 primair en 5 rechtstreeks materiële schade heeft geleden.
In verband met het verblijf van zijn zoon in het ziekenhuis in Groningen en Rotterdam heeft de benadeelde partij reis- en verblijfkosten moeten maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de benadeelde partij deze post voldoende onderbouwd.
Een deel van de kosten is onderbouwd met bonnen en de kosten waarvan geen bonnen aanwezig zijn heeft de benadeelde partij voldoende onderbouwd met (een uittreksel uit) bankafschriften.
In de post affectieschade verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk, nu op dit moment (nog) niet is gebleken van ernstig en -met name- blijvend letsel bij de zoon van de benadeelde partij.
De vordering zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 2.769,80 vermeerderd met wettelijke rente vanaf 3 september 2021.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 60a, 242, 282, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.
Uitspraak
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair, 2, 3, 4 primair en 5 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf, geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair, 2 en 3
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 1]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 1] ten aanzien van de overige gevorderde schade nietontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat te betalen een bedrag van € 65.413,97 (zegge: vijfenzestigduizend vierhonderd dertien euro en zevenennegentig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 5.413,97 aan materiële schade en € 60.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 270 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 4 primair en 5
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte om aan
[slachtoffer 2]te betalen:
  • het bedrag van €
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [slachtoffer 2] ten aanzien van de overige gevorderde schade nietontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen een bedrag van € 20.935,- (zegge: twintigduizend negenhonderd vijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 935,- aan materiële schade en € 20.000,- aan immateriële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 60 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden.
Ten aanzien van feit 4 primair en 5
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte om aan
[benadeelde partij]te betalen:
  • het bedrag van
  • de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele voldoening;
  • de proceskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerleggingvan deze uitspraak alsnog zal maken, tot heden begroot op nihil.
Verklaart de vordering van [benadeelde partij] ten aanzien van de overige gevorderde schade nietontvankelijk. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Legt aan verdachte de verplichting op om ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.769,80 (zegge: tweeduizend zevenhonderd negenenzestig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 september 2021 tot de dag van algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat bij gebreke van volledig verhaal van de betalingsverplichting aan de Staat gijzeling voor de duur van 30 dagen kan worden toegepast. De toepassing van gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als verdachte voldoet aan de betalingsverplichting aan de benadeelde partij of aan de Staat, verdachte in zoverre zal zijn bevrijd van de betalingsverplichting aan beiden. Dit vonnis is gewezen door mr. S. Timmermans, voorzitter, mr. H.J. Schuth en mr. H. Brouwer, rechters, bijgestaan door mr. K.E. van Rhijn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 juli 2022.