ECLI:NL:RBNNE:2022:2375

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
184357
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling omgangsregeling tussen minderjarige en familie aan moederszijde

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 juli 2022 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een minderjarige en zijn familie aan moederszijde. Het verzoek tot vaststelling van deze regeling is ingediend door de Gecertificeerde Instelling (GI), de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking of 'family life' tussen de minderjarige en zijn familie aan moederszijde, maar heeft desondanks besloten dat het in het belang van de minderjarige is om een omgangsregeling vast te stellen. De minderjarige, geboren in 2009, is onder toezicht gesteld na het overlijden van zijn moeder en woont bij zijn vader en stiefmoeder. De kinderrechter heeft de GI verzocht om een omgangsregeling te formuleren, waarbij de minderjarige in de even weken op dinsdag en donderdag bij zijn oom en tante verblijft, en in de oneven weken op dinsdag en in het weekend. Ook is bepaald dat de minderjarige in de zomervakantie en kerstvakantie tijd doorbrengt bij zowel zijn vader als zijn familie aan moederszijde. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de ouders en de familie aan moederszijde blijven communiceren om de belangen van de minderjarige te waarborgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Leeuwarden
Zaaknummer: C/17/184357 / JE RK 22-389
Datum uitspraak: 11 juli 2022
Beschikking van de kinderrechter over een omgangsregeling
in de zaak van
de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI (Gecertificeerde Instelling),
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats],
hierna te noemen: [de minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats].
[de stiefmoeder],
hierna te noemen: de stiefmoeder,
wonende te [woonplaats].
[tante x]
hierna te noemen: [naam] of [tante x],
wonende te [woonplaats].

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoek met bijlagen van de GI van 19 mei 2022, ingekomen bij de griffie op 10 juni 2022;
- een brief van de ooms en tantes van [de minderjarige] van 14 juni 2022, ingekomen bij de griffie op 15 juni 2022;
- een brief van mr. B.E. Dijkstra van 23 juni 2022, ingekomen bij de griffie op diezelfde dag.
1.2.
Op 28 juni 2022 heeft de kinderrechter de zaak tijdens de zitting met gesloten deuren behandeld. Voorafgaand heeft de kinderrechter afzonderlijk met [de minderjarige] gesproken. Vervolgens zijn verschenen en gehoord zijn:
- de vader en de stiefmoeder;
- [tante x] en [tante y], de tantes, bijgestaan door mr. B.E. Dijkstra;
- [vertegenwoordiger van de GI], namens de GI.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] wordt uitgeoefend door de vader. De moeder van [de minderjarige] is op [datum] overleden.
2.2.
Bij beschikking van 5 oktober 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld tot 5 oktober 2022.
2.3.
[de minderjarige] woont bij de vader.

3.Het verzoek

De GI
3.1.
De GI heeft verzocht om, uitvoerbaar bij voorraad, op grond van artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) een omgangsregeling vast stellen tussen [de minderjarige] en zijn familie aan moederszijde. Ter zitting heeft de GI het verzoek nader toegelicht in die zin dat wordt verzocht om een omgangsregeling vast te stellen waarbij [de minderjarige]:
- in de even weken van dinsdag uit school tot 20:00 uur en op de donderdag na school tot 20:00 uur bij zijn [oom en tante x] zal verblijven;
- in de oneven weken van dinsdag na school tot 20:00 uur en van vrijdag vanaf 19:00 uur tot en met de zondag 20:00 uur bij [oom en tante x] zal verblijven;
- in de zomervakantie drie weken bij de vader en drie weken bij de familie aan moederszijde verblijft;
- in de kerstvakantie een week en een kerstdag bij de vader en een week en een kerstdag bij de familie van moederszijde verblijft. De jaarwisseling zal [de minderjarige] afwisselend bij de vader en bij familie van moederszijde verblijven.
3.2.
Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de GI aangevoerd dat [de minderjarige] ['] onder toezicht is gesteld, nadat was gebleken dat de moeder van [de minderjarige] ernstig ziek was en de ouders het er niet over eens konden worden over hoe het met [de minderjarige] verder moest na het overlijden van de moeder. [de minderjarige] woonde destijds samen met de moeder bij zijn opa en oma (moederszijde) en ook de familie van de moeder kwam hier regelmatig op bezoek. Na het overlijden van de moeder werd gezien dat het voor [de minderjarige] van belang was dat het contact met zijn familie zou blijven. De GI heeft hierop een omgangsregeling opgesteld, waarbij [de minderjarige] in de ene week op de dinsdagmiddag en in de andere week op de dinsdagmiddag en het weekend van vrijdag tot en met zondag bij zijn [oom en tante x] zou verblijven.
3.3.
Gedurende het ziekteproces van de moeder is er een rouwtherapeute en een vertrouwenspersoon voor [de minderjarige] betrokken geraakt. De rouwtherapeute heeft geadviseerd om ten behoeve van zijn rouwproces meer tijd in te lassen voor het contact tussen [de minderjarige] en zijn familie (moederszijde). Op het moment dat de GI dit wilde bespreken met de vader en de familie, werd de onderlinge strijd weer zichtbaar. Het is hierdoor niet gelukt om tot een passende oplossing te komen. [de minderjarige] krijgt deze onrust en spanningen mee en er is nog teveel wantrouwen en wrok tussen beide families om onderling tot constructieve oplossingen te komen. De GI ziet het liefst dat [de minderjarige] een vrije keuze heeft tussen zijn beide families, maar dat is op dit moment niet haalbaar gebleken. De GI is van mening dat er een gestructureerde omgangsregeling tussen [de minderjarige] en zijn familie is nodig om op dit moment te zorgen voor duidelijkheid en structuur. Daarnaast heeft [de minderjarige] tegenover zijn vertrouwenspersoon aangegeven dat hij het gevoel heeft dat hij veel moet kiezen. Om dit gevoel bij [de minderjarige] weg te nemen, verzoekt de GI om een omgangsregeling vast te leggen. Daarbij merkt de GI op dat het van groot belang blijft dat de families zich blijven inzetten om hun onderlinge problemen op te lossen en ervoor te zorgen dat [de minderjarige] niet langer in een loyaliteitsconflict hoeft te verkeren.

4.De standpunten

[Het standpunt van de minderjarige]
4.1.
[de minderjarige] heeft verteld dat het goed met hem gaat. Hij vindt het fijn om bij zijn oom en tante te zijn, aangezien zij ook andere kinderen hebben waar hij goed mee kan opschieten. [de minderjarige] vindt de huidige omgangsregeling goed, maar hij zou graag doordeweeks nog een extra nachtje bij zijn oom en tante willen logeren. Indien dit betekent dat hij van daaruit naar school moet fietsen, zou [de minderjarige] dat niet erg vinden.
De vader en de stiefmoeder
4.2.
De vader en de stiefmoeder zijn van mening dat de volwassenen om [de minderjarige] heen meer overleg met elkaar moeten voeren om ervoor te zorgen dat bij [de minderjarige] het gevoel wordt weggenomen dat hij een keuze moet maken. Hoewel de mening van [de minderjarige] meegenomen mag worden, steekt het de vader en de stiefmoeder dat [de minderjarige] iets wordt voorgehouden, zonder dat dit met de vader en de stiefmoeder wordt overlegd. De vader en de stiefmoeder houden het contact tussen [de minderjarige] en de familie aan moederszijde niet af, echter zullen zij duidelijke afspraken met elkaar moeten maken om de onderliggende problematiek weg te nemen. Op dit moment gebeurt het te vaak dat de vader en de stiefmoeder voor het blok gezet worden. Ten aanzien van het verdelen van de zomervakantie merkt de vader op dat de stiefmoeder nog een dochter heeft die in het midden van het land woont. Deze dochter valt daardoor in een andere vakantieperiode dan [de minderjarige]. De vader en de stiefmoeder zouden graag drie weken met het hele gezin op vakantie willen.
De tantes van [de minderjarige]
4.3.
Door en namens de tantes is verzocht om in de onderhavige procedure als belanghebbenden te worden aangemerkt. Ter onderbouwing van hun verzoek is aangevoerd dat het verzoek van de GI hen rechtstreeks raakt in hun belangen. Door hen in eerste instantie aan te merken als informant, gaat de naar de kinderrechter volgens de tantes voorbij aan het feit dat zij geen inspraak hebben over de verdere invulling van de omgangsregeling.
4.4.
Daarnaast is door en namens de tantes verzocht om een uitgebreidere omgangsregeling vast te leggen dan door de GI is verzocht, zodat [de minderjarige] ook daadwerkelijk de vrijheid zal voelen om naar de tantes te kunnen gaan en bij hen te kunnen verblijven en te overnachten. De tantes maken zich ernstig zorgen over [de minderjarige]. Volgens de tantes heeft [de minderjarige] meerdere malen aangegeven dat hij langer bij zijn familie wil verblijven en de tantes hebben het idee dat er niet naar de wensen van [de minderjarige] wordt geluisterd. De tantes staan in dat kader open voor een ruimere regeling, zoals bijvoorbeeld een 50/50-regeling. De vader heeft ter zitting aangegeven dat hij graag ziet dat de volwassenen rond [de minderjarige] gezamenlijk in gesprek gaan om tot afspraken te komen, echter verloopt de onderlinge communicatie volgens de tantes nu juist niet goed. Daarnaast is de vader van [de minderjarige], gezien zijn werk als vrachtwagenchauffeur, vaak afwezig waardoor [de minderjarige] volgens de tantes niet naar voetbal kan.
De tantes benadrukken dat het met name van belang is dat er geluisterd wordt naar datgene wat [de minderjarige] graag wil.

5.De beoordeling

Ten aanzien van de juridische positie van de tantes en de stiefmoeder
5.1.
De kinderrechter overweegt dat op grond van artikel 798 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in zaken betreffende het personen- en familierecht degene op wiens rechten en verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft als belanghebbende wordt aangemerkt.
5.2.
Aan de kinderrechter ligt het verzoek voor om de tantes van [de minderjarige] aan te merken als belanghebbende in de onderhavige procedure. De vraag die de kinderrechter daarvoor moet beantwoorden is in hoeverre de tantes van [de minderjarige], nu zij niet met het gezag over [de minderjarige] zijn belast, in de onderhavige procedure rechtstreeks in hun belangen worden geraakt. De kinderrechter overweegt dat de GI ter zitting heeft onderbouwd dat de omgang, zoals die in eerste instantie is afgesproken, met name plaatsvindt tussen [de minderjarige] en zijn [oom en tante x] en dat wordt verzocht om een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en (het gezin van) [tante x]. De kinderrechter is van oordeel dat hierdoor kan worden gesteld dat [tante x] door het onderhavige verzoek rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt en daarom als belanghebbende moet worden aangemerkt. Hetzelfde kan niet worden gezegd van de andere tante van [de minderjarige], [tante y], nu haar situatie wezenlijk anders is. Hoewel de GI heeft toegelicht dat de beoogde omgangsregeling met [de minderjarige] er niet aan in de weg staat om contact te mogen hebben met (het gezin van) [tante y], acht de kinderrecht dit onvoldoende om te kunnen stellen dat zij door het onderhavige verzoek rechtstreeks in haar belangen wordt geraakt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat [tante y] in de onderhavige procedure geen juridische positie heeft.
5.3.
Wellicht ten overvloede merkt de kinderrechter op dat hetgeen onder punt 5.2. is overwogen alleen geldt voor het verzoek dat nu aan de kinderrechter voorligt.
5.4.
Ten aanzien van de stiefmoeder van [de minderjarige] overweegt de kinderrechter dat op grond van artikel 2.3. van het Procesreglement civiel jeugdrecht een stiefouder als belanghebbende wordt aangemerkt, zolang deze stiefouder met de verzorgende ouder samenleeft en de minderjarige tot zijn of haar gezin behoort. De kinderrechter is van oordeel dat aan deze voorwaarden wordt voldaan, nu de vader en de stiefmoeder samenwonen en [de minderjarige] het hoofdverblijf bij de vader heeft. Zolang die situatie voortduurt dient de stiefmoeder daarom als belanghebbende te worden aangemerkt.
Ten aanzien van de omgangsregeling
5.5.
Op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW kan de kinderrechter, voor de duur van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de gecertificeerde instelling een regeling inzake de uitoefening van het recht op omgang vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.6.
Daarnaast dient, gelet op het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), bij alle maatregelen betreffende kinderen het belang van het kind voorop te staan.
5.7.
In de eerste plaats overweegt de kinderrechter dat uit artikel 1:265g, eerste lid, niet naar voren komt ten aanzien van wie het recht op omgang met de minderjarige kan worden vastgesteld. In het tweede lid van dat artikel, dat terugverwijst naar het eerste lid, is opgenomen dat daaronder de met gezag belaste ouder en ook 'de omgangsgerechtigde' wordt verstaan. Welke personen onder het begrip 'omgangsgerechtigde' kunnen vallen is in dit artikel niet nader bepaald. De kinderrechter ziet zich daarom eerst voor de vraag gesteld of het mogelijk is om op grond van artikel 1:265g, eerste lid, BW een omgangsregeling vast te stellen tussen [de minderjarige] en (het gezin van) zijn [tante x].
5.8.
Analoog aan het bepaalde in artikel 1:377a BW, overweegt de kinderrechter dat een minderjarige, onder meer, recht heeft op omgang met degene tot wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat. De kinderrechter dient daarom vast te stellen of er tussen [de minderjarige] en (het gezin van) zijn [tante x] sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking, dan wel van family life zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM). Of er in een bepaalde situatie sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tot het kind wordt bepaald aan de hand van de omstandigheden van het geval. De kinderrechter overweegt dat het hebben van alleen een familieband hiervoor onvoldoende is en dat er bijkomende omstandigheden nodig zijn om van een nauwe persoonlijke betrekking te kunnen spreken.
5.9.
De kinderrechter stelt vast dat [de minderjarige] sinds januari door middel van een door de GI afgesproken regeling regelmatig bij zijn oom en tante verblijft. Hoewel [de minderjarige] voorafgaand aan het overlijden van de moeder, samen met haar, bij zijn opa en oma (mz) heeft gewoond en ter zitting is besproken dat de familie van de moeder hier regelmatig op bezoek kwam, is de kinderrechter van oordeel dat deze korte periode niet met zich brengt dat er family life of een nauwe persoonlijke betrekking tussen [de minderjarige] en de familie aan moederszijde is ontstaan. Voor het ontstaan van een nauwe persoonlijke betrekking is naar het oordeel van de kinderrechter vereist dat degene die hierop een beroep doet voor een langere periode een grote rol speelt in de (dagelijkse) verzorging en opvoeding van de minderjarige. De kinderrechter is van oordeel dat de afgelopen periode van zes maanden te kort is om hiervan te kunnen spreken.
5.10.
Hoewel het voorgaande met zich zou brengen artikel 1:265g BW geen grondslag biedt voor het verzoek van de GI om een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en zijn familie aan moederszijde vast te leggen, is de kinderrechter van oordeel dat duidelijk is gebleken dat [de minderjarige] behoefte heeft aan contact met zijn familie aan moederszijde en in het kader van rouwverwerking veel aan zijn familie heeft. Bij de familie aan moederszijde kan [de minderjarige] ongestoord praten over het verlies van zijn moeder. Hoewel de vader hier wellicht niet bewust aan in de weg staat en [de minderjarige] daarin tevens alle ruimte wenst te geven, is het de kinderrechter gebleken dat er sprake is geweest van een lange echtscheidingsstrijd tussen de vader en de moeder. In dat kader is het niet ondenkbaar dat [de minderjarige] niet volledig de vrijheid voelt om bij de vader over zijn moeder te kunnen praten. De kinderrechter vindt het van belang dat voorkomen wordt dat voor [de minderjarige], vanwege het gevoel van loyaliteit naar zijn beide ouders, deze vrijheid ontbreekt. De kinderrechter is daarom van oordeel dat het belang van [de minderjarige] met zich brengt dat er tóch een omgangsregeling tussen [de minderjarige] en zijn familie aan moederszijde wordt vastgelegd.
5.11.
Gelet op het voorgaande en gelet op de wens van [de minderjarige] om doordeweeks een nacht bij zijn oom en tante te kunnen logeren, zal de kinderrechter de omgangsregeling vaststellen zoals door de GI is verzocht. In aanvulling daarop zal de kinderrechter bepalen dat [de minderjarige] in de even weken ook van donderdag na school tot vrijdag naar school bij zijn [oom en tante x] zal verblijven. De kinderrechter merkt daarbij op dat duidelijk is gebleken dat [de minderjarige] zin heeft om weer te kunnen voetballen. De kinderrechter vindt het daarom van belang dat [de minderjarige] gewoon naar voetbaltraining kan, ongeacht of hij bij de vader of bij zijn oom en tante verblijft. Indien door bepaalde omstandigheden van de hiervoor genoemde regeling moet worden afgeweken, benadrukt de kinderrechter dat het de gezaghebbende vader is die hiervoor uiteindelijk zijn toestemming moet geven. Hoewel de familie aan moederszijde het beste voor heeft met [de minderjarige], zijn zij niet met het gezag over [de minderjarige] belast. De beslissingsbevoegdheid ligt daarom in beginsel bij de vader en het is van belang dat eventuele eenmalige aanpassingen of afwijkende omstandigheden tijdig aan de vader worden voorgelegd, waarbij de keuze niet bij [de minderjarige] moet worden neergelegd.
5.12.
Ten aanzien van de verdeling van de zomervakantie zal de kinderrechter bepalen dat [de minderjarige] drie weken (aaneengesloten) bij zijn vader en drie weken bij [oom en tante x] zal verblijven. De kinderrechter is van oordeel dat, gelet op de wens van de vader om als gezin op vakantie te kunnen, de vader de eerste keus dient te krijgen welke drie aaneengesloten weken hij wenst. De kinderrechter zal bepalen dat de vader in het vervolg elk jaar voor 1 december aan de oom en tante van [de minderjarige] zijn keuze moet doorgeven, nu ter zitting is aangegeven dat de vader rond deze periode ook zijn vakantiewensen aan zijn werkgever moet doorgeven. Voor de aankomende zomervakantie zal de vader dit zo spoedig mogelijk moeten doorgeven aan [tante x].
5.13.
De kinderrechter zal daarnaast bepalen dat de kerstvakantie tevens bij helfte wordt verdeeld, waardoor [de minderjarige] één week bij de vader en één week bij zijn oom en tante zal verblijven. Voor de feestdagen, waaronder ook eerste en tweede kerstdag en oud en nieuw, geldt dat het aan de vader en de familie aan moederszijde is om hierover nadere afspraken te maken, zonder dat deze keuze bij [de minderjarige] wordt neergelegd. Dit maakt dat de vader en de familie aan moederszijde onderling moeten afstemmen welke mogelijkheden er zijn, waarbij als uitgangspunt wordt genomen dat [de minderjarige] tenminste één dag bij zowel zijn vader als de familie aan moederszijde verblijft.
5.14.
Tot slot merkt de kinderrechter op dat het in deze periode van rouwverwerking passend is om de hiervoor genoemde regeling vast te leggen. Ondanks het feit dat de kinderrechter geen geldigheidsduur aan de omgangsregeling zal verbinden, benadrukt de kinderrechter dat de toekomst zal moeten uitwijzen of deze frequentie van contact nog steeds nodig is en in het belang van [de minderjarige] kan worden geacht.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
bepaalt de volgende omgangsregeling tussen de [de minderjarige] en (het gezin van) zijn [tante x]:
- in de even weken verblijft [de minderjarige] op de dinsdag uit school tot 20:00 uur en op de donderdag uit school tot de vrijdag naar school bij zijn tante;
- in de oneven weken verblijft [de minderjarige] op de dinsdag uit school tot 20:00 uur en van vrijdag vanaf 19:00 uur tot en met zondag 20:00 uur bij zijn tante;
- in de zomervakantie verblijft [de minderjarige] drie aaneengesloten weken bij de vader en drie weken bij zijn tante, waarbij de vader vóór 1 december aangeeft welke drie aaneengesloten weken hij wenst; voor de zomervakantie van 2022 zal de vader dit zo spoedig mogelijk na afgifte van deze beschikking moeten doorgeven;
- in de kerstvakantie verblijft [de minderjarige] één week bij de vader en één week bij zijn tante, de verdeling hiervan gaat in onderling overleg;
- feestdagen worden in onderling overleg verdeeld;
6.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.T. Kooistra, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Boon, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2022.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.