ECLI:NL:RBNNE:2022:2373

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
1 juli 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
18-260249-21 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 1 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18-260249-21. De rechtbank behandelde een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij een bedrag van € 567.991,60 werd gevorderd. De officier van justitie stelde dat dit bedrag moest worden vastgesteld op basis van artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Tijdens de zitting op 17 juni 2022 was de veroordeelde aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.M. Keizer.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was dat de veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel had verkregen uit de ten laste gelegde feiten. Zowel de officier van justitie als de verdediging waren van mening dat de bewijsmiddelen niet voldoende waren om de vordering te onderbouwen.

Daarom heeft de rechtbank besloten de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel af te wijzen. Deze beslissing is genomen door de meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 1 juli 2022. De uitspraak werd gedaan door mr. A. de Jong als voorzitter, samen met mr. M.J. Dijkstra en mr. H.K. de Haan, met mr. R.G. Bakker-Dees als griffier.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
Parketnummer 18-260249-21
Beslissing van de meervoudige kamer d.d. 1 juli 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde],

geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], wonende [straatnaam] te [woonplaats], hierna te noemen: veroordeelde.

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 27 januari 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 567.991,60 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18-260249-21 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 17 juni 2022, waarbij veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Keizer, advocaat te Amsterdam.

Beoordeling

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting onvoldoende aannemelijk is geworden dat veroordeelde daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van een of meer van de ten laste gelegde feiten en/of soortgelijke feiten en/of feiten waarvoor een geldboete kan worden opgelegd van de vijfde categorie terzake waarvan voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan. De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie afwijzen.

Beslissing

Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. A. de Jong, voorzitter, mr. M.J. Dijkstra en mr. H.K. de Haan, rechters, bijgestaan door mr. R.G. Bakker-Dees, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 juli 2022.
Mr. H.K. de Haan en mr. R.G. Bakker-Dees zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.