ECLI:NL:RBNNE:2022:2356

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 juli 2022
Publicatiedatum
11 juli 2022
Zaaknummer
LEE 21/1104
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke afwijzing subsidieaanvraag voor natuurbeheertype N01.01 door Gedeputeerde Staten van Fryslân

In deze uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland, gedaan op 6 juli 2022, wordt het beroep van Staatsbosbeheer tegen de gedeeltelijke afwijzing van een subsidieaanvraag voor natuurbeheertype N01.01 (zee en wad) behandeld. De aanvraag was door het college van gedeputeerde staten van Fryslân op 14 april 2020 gedeeltelijk afgewezen, en het college bleef bij deze afwijzing in het bestreden besluit van 9 februari 2021. De rechtbank oordeelt dat het college de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen, omdat het de verplichtingen uit de Subsidieregeling te beperkt heeft geïnterpreteerd. De rechtbank stelt vast dat de voorzieningenbijdrage niet alleen betrekking heeft op onderhoudskosten van wegen en paden, maar ook op andere kosten die samenhangen met het recreatief toegankelijk maken van natuurterreinen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij de openstellingsbijdrage voor de jaren 2020-2025 alsnog wordt verleend. De rechtbank stelt de openstellingsbijdrage vast op € 1.083.789,90 en bepaalt dat het college het griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 21/1104

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 juli 2022 in de zaak tussen

Staatsbosbeheer, te Amersfoort, eiser

(gemachtigde: mr. ir. H.C. Beekhuis),
en

het college van gedeputeerde staten van de provincie Fryslân (het college)

(gemachtigde: mr. K. Timmer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de gedeeltelijke afwijzing van zijn subsidieaanvraag.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 14 april 2020 (het primaire besluit) gedeeltelijk afgewezen. Met het bestreden besluit van 9 februari 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de gedeeltelijke afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, vergezeld door [medewerker eiser] ; en de gemachtigde van het college, vergezeld door [medewerker verweerder] .

Totstandkoming van het besluit

2. Op 12 november 2019 is gepubliceerd het Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân houdende regels omtrent subsidie voor natuur- en landschapsbeheer (Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer provincie Fryslân 2019 (de Subsidieregeling)).
2.1.
Op 14 november 2019 heeft het college het Openstellingsbesluit SrNL Fryslân Natuurbeheer 2020 (het Openstellingsbesluit) bekendgemaakt. Ingevolge artikel 5 van het Openstellingsbesluit bedraagt het subsidieplafond voor eiser € 53.660.000,-.
2.2.
Op grond van de Subsidieregeling en het Openstellingsbesluit heeft eiser op
15 november 2019 een subsidie voor de periode 2020-2025 aangevraagd van € 9.459.227,- per jaar, voor een totaalbedrag van € 56.755.362,-.
2.3.
Bij het primaire besluit heeft het college maximaal € 8.486.833,87 per jaar subsidie voor de periode 2020-2025 verleend. Het totaal verleende subsidiebedrag over deze zes jaar komt inclusief indexeringen uit op een bedrag van maximaal € 50.921.003,23.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit gedeeltelijk niet-ontvankelijk en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. Het geschil beperkt zich tot de vraag of het college op goede gronden het primaire besluit in stand heeft gelaten waar het gaat om de weigering van een voorzieningenbijdrage voor natuurbeheertype N01.01 (zee en wad) in aanvulling op de toegekende beheersubsidie voor dat natuurbeheertype. Met het bestreden besluit heeft het college ook beslist op bezwaren tegen andere onderdelen van het primaire besluit. Eiser heeft daartegen geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank beoordeelt die onderdelen van het bestreden besluit daarom niet.
4. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. Het beroep van eiser gaat over de gedeeltelijk geweigerde subsidie (voorzieningenbijdrage) voor het natuurbeheertype N01.01 (zee en wad). Dit natuurbeheertype omvat het water en de niet-begroeide droogvallende zand- en slikplaten die door de zee overstroomd worden. Het gaat om droogvallende platen, geulen, zandbanken en diepere zeebodems met een grote variatie aan bodemleven. Het landschap wordt gevormd door natuurlijke processen, met name door de werking van de zeewaterstromen en de wind. Deze door eiser beheerde natuurterreinen zijn opengesteld voor publiek en zijn als zodanig minimaal 358 dagen per jaar fysiek bereikbaar en gratis toegankelijk.
7. In het primaire besluit op de subsidieaanvraag van eiser heeft het college aangegeven dat de voorzieningenbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 wordt geweigerd omdat niet kan worden voldaan aan de verplichtingen uit artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling. Dit, omdat op deze terreinen geen wegen, paden of vaarwegen liggen die onderhouden moeten worden. Om die reden zou eiser volgens het college voor deze terreinen dan ook niet met succes een voorzieningenbijdrage kunnen aanvragen.
7.1.
In het bestreden besluit heeft het college zijn motivering aangevuld: er zou helemaal geen sprake zijn van (kosten voor) het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein. Zelfs al zouden er wel wegen en paden zijn, aldus het college, dan maakt het gegeven dat deze gebieden door de zee overstroomd worden, dat het simpelweg niet nodig (en niet mogelijk) is die te onderhouden. Wegen of paden in die gebieden overstromen immers elke keer, waardoor deze steeds opnieuw verdwijnen. Daaruit volgt volgens het college dat de activiteiten waarvoor eiser subsidie heeft aangevraagd niet zullen (en niet kunnen) plaatsvinden. Voor dit natuurbeheertype kan niet worden voldaan aan de verplichtingen die worden genoemd in artikel 4, aanhef en onder e, van het Openstellingsbesluit gelezen in samenhang met artikel 2.9 van de Subsidieregeling, aldus het college.
Impliceert openstelling van de voorzieningenbijdrage ook subsidietoekenning?
8. Eiser voert aan dat het college de aanvraag niet gedeeltelijk mocht afwijzen op grond van het argument dat het recreatief toegankelijk maken en houden helemaal niet aan de orde is bij het natuurbeheertype N01.01 (zee en wad). De voorzieningenbijdrage is ingevolge artikel 4 van het Openstellingsbesluit opengesteld voor onder meer dit beheertype. Openstelling voor recreanten is voor natuurterreinen waarvoor een natuurbeheersubsidie wordt verstrekt een verplichting die voortvloeit uit het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). Ook daar volgt dus logischerwijs uit dat de beheersubsidie enerzijds en de openstellings-/voorzieningenbijdrage anderzijds min of meer onlosmakelijk gekoppeld zijn. Als het college (ten onrechte) van mening zou zijn dat het recreatief toegankelijk maken en houden niet aan de orde is bij natuurterreinen van dit type, dan had het in de rede gelegen dat het college de voorzieningenbijdrage niet had opengesteld voor dit beheertype, aldus eiser.
8.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat artikel 4, aanhef en onderdeel e, van het Openstellingsbesluit geen onderscheid maakt naar verschillende natuurbeheertypen, niet maakt dat (dus) voor ieder natuurbeheertype zonder verdere beoordeling een voorzieningenbijdrage wordt toegekend. Er moet, om voor de voorzieningenbijdrage in aanmerking te komen, wel daadwerkelijk sprake zijn van kosten voor het recreatief toegankelijk maken en houden van dat betreffende natuurbeheertype. Anders wordt niet voldaan aan de in de bepaling genoemde omschrijving.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt het college zich terecht op het standpunt dat het enkele openstellen van de voorzieningenbijdrage voor dit natuurbeheertype niet automatisch betekent dat de bijdrage moet worden toegekend. Als er geen kosten worden gemaakt voor het recreatief toegankelijk maken en houden van het natuurterrein, dan is er geen aanleiding om daarvoor subsidie te verstrekken. De rechtbank zal onder 9.2 beoordelen of eiser in dit geval daadwerkelijk kosten heeft gemaakt voor het recreatief toegankelijk maken en houden van het natuurbeheertype N01.01.
8.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Maakt eiser kosten die in aanmerking komen voor de voorzieningenbijdrage?
9. Eiser voert aan dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van de voorzieningenbijdrage. De stelling van verweerder dat deze bijdrage alleen betrekking heeft op onderhoudskosten is onjuist. Eiser is verplicht het natuurgebied open te stellen op grond van artikel 2.9 van de Subsidieregeling en moet daarvoor activiteiten ontplooien, zoals het plaatsen van borden, publieksvoorlichting en publieksbegeleiding. Het ontplooien van deze activiteiten brengt kosten met zich. De voorzieningenbijdrage is een extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein (artikel 1.1, aanhef en onder y, van de Subsidieregeling). Het college heeft volgens eiser ten onrechte verwezen naar het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie en een document van BIJ12. Uit het goedkeuringsbesluit blijkt slechts wat de Nederlandse autoriteiten naar voren hebben gebracht tijdens de goedkeuringsprocedure. De inhoud van het “mandje” van activiteiten waarop de kostprijs is gebaseerd, heeft geen enkele betekenis voor de activiteiten die in een concreet geval door een subsidieontvanger (moeten) worden ondernomen in het kader van het realiseren van voldoende toegankelijkheid ten behoeve van recreatief gebruik. Het is niet zo dat het uitsluitend kan gaan om activiteiten die in dat document worden genoemd.
9.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat de voorzieningenbijdrage alleen ziet op (de kosten voor) het onderhoud van wegen, vaarwegen of paden. Dit volgt uit artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling. Voor een nadere duiding van de voorzieningenbijdrage kan aansluiting worden gezocht bij het landelijk subsidiestelsel. Alle provincies maken gebruik van de Modelverordening Natuur- en Landschapsbeheer. Uit het goedkeuringsbesluit daarover van de Europese Commissie blijkt dat de voorzieningenbijdrage enkel betrekking heeft op de kosten van onderhoud. Dit is een weergave van wat de Nederlandse autoriteiten naar voren hebben gebracht en geeft dus hun bedoelingen weer. Ook uit het document “Standaardkostprijs directe werkzaamheden natuur- en landschapsbeheer” van BIJ12 volgt dat de voorzieningenbijdrage uitsluitend bestaat uit een bijdrage voor het onderhoud van voorzieningen. Met de standaardkostprijs wordt beoogd de werkelijke kosten in beeld te brengen en in het overzicht is te zien op welke activiteiten het bedrag is gebaseerd. Er bestaat geen enkele aanwijzing dat ook andere activiteiten met de voorzieningenbijdrage kunnen worden bekostigd. Als dat het geval was, zouden die ook zijn genoemd in het overzicht en zijn betrokken bij het berekenen van de kostprijs. De voorzieningenbijdrage is bovendien slechts een toeslag (aanvullende bijdrage) bovenop de subsidie voor een natuurbeheertype. In dit geval zou die toeslag neerkomen op € 1.083.789,90 en daarmee ruim een factor 100 meer zijn dan de beheersubsidie van € 10.467,30 voor het gebied. Overigens merkt het college op dat er meerdere natuurbeheerders zijn die het beheer voeren over het natuurbeheertype zee en wad, maar die geen voorzieningenbijdrage vragen voor dit type omdat zij (ook) geen kosten maken voor het onderhoud van (op dit type niet bestaande) voorzieningen.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt.
9.2.1.
De openstellingsbijdrage wordt in artikel 1.1, onder y, van de Subsidieregeling gedefinieerd als: extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein en/of het houden van toezicht op een natuurterrein, vermeerderd met de opslag voor de prijsstijging.
9.2.2.
Subsidiabele kosten zijn op grond van artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Subsidieregeling: kosten ten behoeve van het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein of het houden van toezicht op een natuurterrein; (...).
9.2.3.
In bijlage I bij het Openstellingsbesluit zijn voor de twee onderdelen van de openstellingbijdrage (de voorzieningenbijdrage en de toezichtbijdrage) verschillende tarieven opgenomen. De toezichtbijdrage is voor het natuurbeheertype N01.01 niet opengesteld.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college bij de beoordeling van de aanvraag voor de voorzieningenbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 het begrip “recreatief toegankelijk maken en houden” te beperkt uitgelegd door daaronder slechts het aanleggen en onderhouden van wegen, paden en andere fysieke objecten te verstaan.
9.3.1.
Het college heeft zijn uitleg onderbouwd met een verwijzing naar het goedkeuringsbesluit van de Europese Commissie over de Modelverordening Natuur- en Landschapsbeheer. Dat goedkeuringsbesluit is echter geschreven in het kader van de staatssteunregeling. Daarom kan daaruit naar het oordeel van de rechtbank niet de bedoeling van de Subsidieregeling volgen en kan dit document niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van het college.
9.3.2.
Ook de verwijzing naar het document “Standaardkostprijs directe werkzaamheden natuur- en landschapsbeheer” van BIJ12 kan niet dienen ter onderbouwing van het standpunt van verweerder. Het college heeft bij het bepalen van de standaardvergoeding per hectare weliswaar alleen onderhoudskosten betrokken, maar niet is gebleken dat daarbij gebruik is gemaakt van een limitatieve opsomming van de subsidiabele kosten die worden bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Subsidieregeling. Ook hieruit volgt daarom niet dat alleen onderhoudskosten subsidiabel zijn.
9.3.3.
Ook de stelling van het college dat uit artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling volgt dat de voorzieningenbijdrage alleen ziet op (de kosten voor) het onderhoud van wegen, vaarwegen en paden, volgt de rechtbank niet. Artikel 2.9 bevat verplichtingen voor de subsidieontvanger, waaronder de verplichting dat het natuurterrein voldoende toegankelijk is en voldoende wegen, vaarwegen of paden bevat, die recreatief gebruik mogelijk maken; en de verplichting dat die wegen, vaarwegen of paden worden onderhouden. Uit de Subsidieregeling blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat met deze voorwaarden een beperking van de subsidiabele kosten beoogd is. Het enige aanknopingspunt voor de uitleg van het begrip “toegankelijk” in de Subsidieregeling kan worden gevonden in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.9, tweede lid, onderdeel a en c, in de bijlage bij de Subsidieregeling: “Een terrein is toegankelijk (oftewel begaanbaar) als er in het terrein gelopen, gefietst of gevaren kan worden zonder dat er gevaarlijke situaties (bijvoorbeeld bij moerassen en trilvenen) ontstaan.” Ook hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank geen beperking tot de door het college genoemde kosten. Als het college andere kosten dan die van (het onderhoud van) wegen, vaarwegen of paden had willen uitsluiten, dan had dat moeten blijken uit de beschrijving van de subsidiabele kosten in de Subsidieregeling. Omdat daarvan geen sprake is, volgt de rechtbank het standpunt van het college niet.
9.3.4.
De rechtbank acht verder het volgende van belang. In haar advies heeft de Commissie geoordeeld dat het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein ook kan zien op het begeleiden van bezoekers (wandelaars, huifkarren, opvarenden van droogvallende schepen e.d.) en hen informeren over en wijzen op gevaar of schade voor de natuur en bezoekers/recreanten daarmee letterlijk op weg helpen dan wel in goede banen leiden. De Commissie heeft daarbij opgemerkt dat het college dit tijdens de hoorzitting in zijn algemeenheid heeft beaamd, maar met uitzondering van natuurbeheertype N01.01. Het college heeft dit tijdens deze procedure niet weersproken en geen onderbouwing gegeven voor het onderscheid op dit punt tussen het natuurbeheertype N01.01 en de overige natuurbeheertypen. De rechtbank ziet daarom geen grond om dezelfde kosten bij de verschillende natuurbeheertypen verschillend te kwalificeren, waardoor die kosten bij het natuurbeheertype zee en wad niet subsidiabel zijn, maar bij een ander natuurbeheertype wel. Daarbij komt dat in eerdere jaren voor dit soort activiteiten wel subsidie is verleend. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de activiteiten van eiser bijdragen aan het veilig toegankelijk zijn van het natuurgebied. De rechtbank stelt vast dat het college niet gemotiveerd heeft bestreden dat eiser de door hem gestelde bovengenoemde kosten daadwerkelijk maakt. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat eiser kosten maakt die vallen onder de werking van artikel 2.5, eerste lid, onder d, van de Subsidieregeling. Het bestreden besluit is om die reden genomen in strijd met dat artikel. Het is daarnaast in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ondeugdelijk gemotiveerd.
9.3.
Deze beroepsgrond slaagt.
Voldoet eiser aan de verplichtingen uit artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling?
10. Eiser voert vervolgens aan dat hij voldoet aan de verplichtingen uit artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling. Het centrale criterium van deze bepaling is “voldoende toegankelijkheid ten behoeve van recreatief gebruik”. Voor de betreffende gebieden geldt dat de inspanningen van eiser gericht zijn op het veilig toegankelijk/begaanbaar maken van de Wadden voor recreatief gebruik, onder meer door bebording, excursies, publieksvoorlichting en -begeleiding. Daarvoor zijn wegen, vaarwegen en paden niet nodig en daarom is voldaan aan de eis van “voldoende wegen, vaarwegen of paden, die recreatief gebruik mogelijk maken”. Dat er de facto geen sprake kan zijn van onderhoud van “die” wegen, vaarwegen of paden spreekt voor zich; in die zin wordt ook aan die eis voldaan.
10.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat het hoogst onwaarschijnlijk en bovendien zinloos is dat eiser borden heeft geplaatst die hij moet onderhouden. Er is geen sprake van (vaar-) wegen of paden en dus ook niet van het onderhoud daarvan. Het college blijft daarom bij het standpunt dat eiser niet voldoet aan de verplichtingen uit artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling.
10.2.
De rechtbank overweegt dat als vast staat dat sprake is van subsidiabele kosten zoals bedoeld in artikel 2.5 van de Subsidieregeling, dan (pas) de vraag aan de orde is of eiser aan de verplichtingen uit artikel 2.9 kan voldoen. Als wegen en paden niet nodig zijn voor het recreatief toegankelijk maken en houden van het natuurterrein, zoals bij het natuurbeheertype zee en wad aan de orde is, dan is er naar het oordeel van de rechtbank wel sprake van “voldoende paden en wegen die recreatief gebruik mogelijk maken”, ook als er geen wegen of paden zijn. Dan kan eiser naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen dat hij niet voldoet aan de verplichting uit artikel 2.9 van de Subsidieregeling, dat het natuurterrein voldoende wegen etc. bevat en evenmin dat hij niet voldoet aan de verplichting om die te onderhouden.
10.3.
Deze beroepsgrond slaagt eveneens.
Is er een motiveringsgebrek ten aanzien van de afwijking van het advies van de Commissie?
11. Eiser voert tot slot aan dat het college in strijd met artikel 7:12 van de Awb ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom is afgeweken van het advies van de Commissie. De motivering komt grosso modo neer op de opmerking “wij zien dat anders”, met een verwijzing naar niet relevante bronnen (Europese Commissie en document BIJ12), aldus eiser.
11.1.
Het college stelt zich op het standpunt dat deze grond er niet van getuigt dat eiser gedegen kennis heeft genomen van het bestreden besluit. Daarin is namelijk uitgebreid, met verwijzing naar meerdere bij dat besluit gevoegde bijlagen, gemotiveerd waarom verweerder is afgeweken van het advies van de Commissie. Van strijd met artikel 7:12 of artikel 7:13, zevende lid, van de Awb is volgens het college geen sprake.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van strijd met artikel 7:13, zevende lid, van de Awb, waarin is bepaald dat indien de beslissing op bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking wordt vermeld en dat het advies met de beslissing wordt meegezonden. Het college heeft in het bestreden besluit het standpunt gemotiveerd dat, anders dan de Commissie adviseert, de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 niet verleend moet worden omdat de activiteiten van eiser volgens het college niet vallen onder het recreatief toegankelijk maken en houden van het natuurterrein (zie pagina 3 van het besluit op bezwaar). De rechtbank is weliswaar van oordeel dat deze motivering onjuist is, maar volgt eiser niet in de stelling dat de motivering in het bestreden besluit in het geheel ontbreekt.
11.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

12. Zoals in het voorgaande is overwogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat eiser kosten heeft gemaakt die in aanmerking komen voor de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 en dat eiser niet kan worden tegengeworpen dat hij niet zou (kunnen) voldoen aan de subsidievoorwaarden. Niet is gebleken van andere redenen op grond waarvan de aanvraag op dit onderdeel afgewezen zou moeten worden. De rechtbank is daarom van oordeel dat het college de aanvraag van eiser voor de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 ten onrechte heeft afgewezen.
12.1.
Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 2.5, eerste lid, onder d, van de Subsidieregeling en artikel 7:12 van de Awb. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover het betrekking heeft op de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01.
12.2.
De rechtbank stelt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb haar uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien nu zij kan vaststellen of en tot welk bedrag eiser voor de subsidie in aanmerking komt. De rechtbank herroept het primaire besluit, voor zover daarbij de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 is geweigerd, en bepaalt dat die bijdrage voor de jaren 2020-2025 alsnog wordt verleend. Op grond van artikel 2.6, eerste lid, gelezen in samenhang met het tweede lid, aanhef en onder b, van de Subsidieregeling wordt de openstellingsbijdrage berekend door het aantal hectares (ha) te vermenigvuldigen met het normbedrag voor de openstellingsbijdrage en met zes jaren. Uit bijlage 1 bij het Openstellingsbesluit volgt dat het normbedrag voor de openstellingsbijdrage € 38,31 per ha bedraagt. De rechtbank stelt de openstellingsbijdrage daarom vast op (4.715 ha x € 38,31 x 6 =) € 1.083.789,90.
12.2.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank is niet gebleken van proceskosten die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 9 februari 2021 voor zover het betrekking heeft op de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01;
  • herroept het besluit van 14 april 2020 voor zover daarin is beslist dat de openstellingsbijdrage voor het natuurbeheertype N01.01 wordt geweigerd;
  • bepaalt dat aan eiser de openstellingsbijdrage van € 1.083.789,90 voor het natuurbeheertype N01.01 over de jaren 2020-2025 wordt verleend;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 9 februari 2021;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 360,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, voorzitter, mr. H.J. Bastin en mr. K.J. de Graaf, leden, in aanwezigheid van mr. T.C.A. Hofman-Aupers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

• De Subsidieregeling
Artikel 1.1 Begripsbepalingen
In deze regeling wordt verstaan onder: (...)
w. natuurterrein: binnen de provincie gelegen grond met als hoofdfunctie natuur die in het
natuurbeheerplan is aangeduid, (...)
y. openstellingsbijdrage: extra vergoeding voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein en/of het houden van toezicht op een natuurterrein, vermeerderd met de opslag voor de prijsstijging;
Artikel 2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor:
het beheer van natuurbeheertypen;
het beheer van landschapsbeheertypen.
Artikel 2.4 Subsidievereisten
1. Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2 in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende vereisten:
(…)
b. de activiteiten zijn gericht op de instandhouding van het natuurbeheertype of landschapsbeheertype;
(…)
Artikel 2.5 Subsidiabele kosten
1. De volgende kosten komen voor subsidie in aanmerking:
a. kosten voor het beheer van een natuurterrein; (...)
d. kosten ten behoeve van het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein of het houden van toezicht op een natuurterrein; (...)
Artikel 2.6 Subsidiehoogte
1. De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 2.2, wordt bepaald door het aantal subsidiabele hectares van het desbetreffende natuurbeheertype, en het aantal subsidiabele hectares, meters of stuks van het desbetreffende landschapsbeheertype, te vermenigvuldigen met het tarief vermenigvuldigd met zes jaar.
2. Indien van toepassing wordt het tarief, bedoeld in het eerste lid, verhoogd met: (...)
b. het normbedrag voor de openstellingsbijdrage, vermenigvuldigd met het aantal hectares;
Artikel 2.9 Verplichtingen van de subsidieontvanger (...)
1. Onverminderd artikel 1.6 heeft de subsidieontvanger de volgende verplichtingen: (...)
d. het van zonsopgang tot zonsondergang kosteloos openstellen en toegankelijk houden van het desbetreffende natuurterrein op ten minste 358 dagen per jaar; (...)
2. Onverminderd het eerste lid, heeft de subsidieontvanger die een toeslag ontvangt ten behoeve van het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein als bedoeld in artikel 2.5, eerste lid, onder d, de volgende verplichtingen:
a. het natuurterrein is voldoende toegankelijk en bevat voldoende wegen, vaarwegen of paden, die recreatief gebruik mogelijk maken;
b. de wegen, vaarwegen of paden als bedoeld onder a, worden onderhouden; (...)
• Het Openstellingsbesluit
Artikel 4 Subsidiabele activiteiten
Uitsluitend de volgende activiteiten komen voor subsidie als bedoeld in artikel 2
en 3 in aanmerking:
a. kosten voor het beheer van een natuurterrein ten behoeve van de natuurbeheertypen met de aanduiding No1.o1, (...) van het Natuurbeheerplan 2020; (...)
e. kosten voor het recreatief toegankelijk maken en houden van een natuurterrein (de
voorzieningen bijdrage).
Bijlage 1
Toeslagen
Openstellingsbijdrage:
- voorzieningenbijdrage voor beheerjaar 2020: € 38,31
- toezichtbijdrage voor beheerjaar 2020: € 17,39
• De Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:35
1. De subsidieverlening kan in ieder geval worden geweigerd indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:
a. de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;
b. de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; (…)
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Artikel 7:13
(…)
7. Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.