ECLI:NL:RBNNE:2022:2347

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
KL 9532405 \ CV EXPL 21-6669 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanspraak op de Regeling Vervroegd Uittreden bij Philips en de zorgplicht van de werkgever

In deze zaak vordert eiser [A] een verklaring voor recht dat de Regeling Vervroegd Uittreden (RVU-regeling) van Philips van toepassing is op hem, en dat Philips aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door schending van de zorgplicht als werkgever. [A] was in dienst bij Philips en heeft zich in 2019 volledig ziek gemeld. Hij heeft in 2020 en 2021 herhaaldelijk gevraagd naar de mogelijkheden voor vervroegd pensioen en de RVU-regeling. Philips heeft echter aangegeven dat hij niet in aanmerking komt voor de regeling vanwege zijn langdurige ziekte en het feit dat zijn pensioendatum al was vastgesteld. De kantonrechter oordeelt dat Philips onvoldoende rekening heeft gehouden met de situatie van [A] en dat zij hem beter had moeten adviseren over zijn mogelijkheden. De rechter concludeert dat [A] recht heeft op schadevergoeding, gelijk aan de uitkering die hij zou hebben ontvangen indien hij aan de RVU-regeling had deelgenomen, en veroordeelt Philips tot betaling van een bedrag van € 1.847,00 per maand van januari 2022 tot juni 2023, plus proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKNOORD-NEDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer: 9532405 \ CV EXPL 21-6669
Vonnis van 12 juli 2022
in de zaak van
[A],
te [woonplaats] ,
eiser,
hierna te noemen: [A]
gemachtigde mr. D. Talsma,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PHILIPS CONSUMER LIFESTYLE B.V.,
te Eindhoven,
gedaagde,
hierna te noemen: Philips,
gemachtigde mr. M.C.W. de Beer.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 januari 2022
- de mondelinge behandeling van 13 mei 2022
- het bericht van mr. Talsma van 30 mei 2022 met verzoek om vonnis onder de mededeling dat partijen geen overeenstemming over een oplossing in der minne hebben kunnen bereiken
- het bericht van mr. De Beer van 1 juni 2022 met verzoek om vonnis onder de mededeling dat partijen geen overeenstemming over een oplossing in der minne hebben kunnen bereiken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De kantonrechter gaat uit van de volgende, voor de beoordeling van het geschil van belang zijnde feiten. [A] is geboren op [datum] 1956 . Hij is per [datum] 1973 bij Philips in dienst getreden en hij is tot zijn uitdiensttreding per 1 augustus 2021 bij Philips in dienst gebleven.
2.2.
[A] lijdt aan de [a] en hij heeft zich in verband hiermee per
[datum] 2019 volledig ziek gemeld.
2.3.
Op 10 november 2020 heeft [A] het navolgende Whatsappbericht aan zijn toenmalig leidinggevende, de heer [B] (hierna: [B] ), gestuurd:
"Dag [B] , gezien mijn fysieke klachten aanhouden zie ik mij niet op korte termijn terugkeren in het werkproces. Ik ben voor mezelf aan het onderzoeken of het mogelijk is eerder met pensioen te gaan. Mijn vraag is of het bedrijf ook iets voor mij kan betekenen met het tijdelijke versoepeling RVU[kantonrechter: een regeling voor vervroegde uitdiensttreding]
heffing."
Na een ontvangstbevestiging op 10 november 2020 heeft [B] op 19 november 2020 als volgt geantwoord:
"Volgens [c] van Hr[kantonrechter: bedoeld is [c] , HR-manager bij Philips (hierna: [c] )]
is het nog niet zeker of Philips van die regeling gebruik gaat maken als ze dat wel doen kom jij zeker in aanmerking hiervoor. [D][kantonrechter: Philipsmedewerker [D] ]
heeft je weer aangemeld voor een gesprek met de pensioencoach."
Er heeft hierna een gesprek tussen [A] en de pensioencoach plaatsgevonden.
2.4.
Op 13 januari 2021 heeft [A] opnieuw een Whatsappbericht naar [B] gestuurd met de volgende inhoud:
" [B] gezien de [a] klachten aanblijven heb ik besloten per 1-08-2021 gebruik te maken om vervroegd te stoppen met werken en gebruik te maken van mijn pensioen. Wil jij dit aan HR doorgeven."
[B] heeft hierop gereageerd met de mededeling dat hij dit aan personeelszaken zal doorgeven. Bij Whatsapp van 22 februari 2021 heeft [B] aan [A] gevraagd of hij eerst zijn vakantiedagen opmaakt en of hij zichzelf eerst beter meldt. [A] heeft daarop gereageerd met de mededeling dat dat goed is en hij de dagen toch niet kan meenemen.
2.5.
De CAO bij Philips liep tot 1 november 2020. Tussen Philips en de vakbonden waren gesprekken over een nieuwe CAO gaande. In februari 2021 is er een stuk gepubliceerd, naar de kantonrechter heeft begrepen afkomstig van de vakbonden, met de navolgende inhoud, voor zover voor deze zaak van belang:
"CAO Philips
Philips Electronics Nederland BV en de vakorganisaties FNV, CNV Vakmensen, VHP2 en De Unie hebben op 11 februari 2021 de onderhandelingen voor een nieuwe CAO afgerond met de volgende uitkomst.
(…)
4. Vroeg pensionering
Medewerkers in specifieke functies in de fabrieksorganisatie en medewerkers die onregelmatige werktijd hebben, zoals bijvoorbeeld Field Service Engineers en beveiligingsmedewerkers, die vallen in vakgroep 10 t/m 50, kunnen maximaal drie jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd stoppen met werken. Zij ontvangen dan een uitkering die netto gelijk is aan de netto AOW-uitkering. (…)
Bij deze regeling gelden de volgende spelregels
▪ Start van de regeling is 1 januari 2021 en deze eindigt op de wettelijk vastgestelde einddatum, zijnde 31 december 2025
▪ De medewerker kan de regeling maximaal 3 jaar voor de AOW datum laten starten, waarbij uitbetaling van het bedrag ineens plaatsvindt (€ 21.204 bruto per jaar (2020), naar rato van het aantal jaren waarvoor gekozen wordt)
▪ De medewerker dient 6 maanden voorafgaand aan de gewenste ingangsdatum aan te geven
gebruik te willen maken van de regeling, zodat het tijdstip van ingang in overleg tijdig te plannen is.
▪ De medewerker dient op de ingangsdatum in dienst te zijn bij Philips en er dient geen sprake te zijn van langdurige ziekte.
(…)"
2.6.
Bij brief van 19 april 2021 heeft Philips [A] een 'verklaring keuze pensioendatum' toegezonden met het verzoek deze ondertekend te retourneren. In de verklaring is - kortgezegd - vermeld dat [A] er voor kiest om met ingang van 1 augustus 2021 volledig met pensioen te gaan.
2.7.
[A] heeft op 21 april 2021 het volgende Whatsappbericht naar [B] gestuurd:
" [B] voor dat ik de bevestiging teken voor mijn pensioen datum wil ik weten wat ik financieel overhoud. De pensioencoach heeft dit uitgerekend maar dat is een berekening met keuzes in de overzicht pensioen die nog ingediend moeten worden. Tevens hoor ik niks van de rvu regeling (zie bericht do 19nov).
[B] heeft deze vraag doorgespeeld naar [c] die hem op 23 april 2021 heeft bericht:
"Voor financieel advies moet hij echt naar de pensioencoach, daar kan een afspraak voor gemaakt worden via [E] .
De RVU regeling is momenteel nog geen sprake van, omdat er nog geen CAO akkoord is hieromtrent.
(…)"
[B] heeft dit bericht doorgestuurd naar [A] en [A] heeft de hiervoor genoemde verklaring keuze pensioendatum op 24 april 2021 ondertekend.
2.8.
Bij Whatsappbericht van 26 mei 2021 bericht [A] aan [B] dat hij van de medische dienst de vraag heeft gekregen wanneer hij zich beter meldt. [A] geeft daarbij aan [B] aan dat dit afhangt van de vrije dagen die hij opneemt en hij vraagt [B] om deze voor hem uit te rekenen. [B] reageert daar op met de mededeling dat [A] nog van hem zal horen.
2.9.
Op 28 mei 2021 heeft [A] kennis genomen van een mededeling op het intranet van Philips met als kop: "Vroeg pensionering vanaf januari 2022".
In deze mededeling staat onder meer:
"Medewerkers in specifieke functies kunnen maximaal drie jaar voor het bereiken van de AOW-leeftijd stoppen met werken. (…)
Zij kunnen een verzoek om gebruik te maken van deze regeling 6 maanden vooraf indienen. De eerste uitkeringen kunnen vanaf januari 2022 worden gehonoreerd. Voor medewerkers die al vanaf januari 2022 gebruik kunnen en willen maken van de regeling zal een kortere aanvraagtermijn gelden (…)"
2.10.
Artikel 4.4.1 van de nieuwe CAO luidt:
"Ben jij op 1 juli 2021 in dienst bij Philips en werk jij in de vakgroepen 10 tot en met 50 en staat jouw functieprofiel in combinatie met jouw Supervisory Organisatie vermeld in
Bijlage I van deze cao, dan kan jij maximaal drie jaar voor het bereiken van jouw AOW-leeftijd stoppen met werken. Jij ontvangt dan een maandelijkse uitkering ter hoogte van de AOW-uitkering.
Deze regeling start op 1 juli 2021 en eindigt op de wettelijk vastgestelde einddatum van
31 december 2025. Jij kunt 6 maanden voor de gewenste ingangsdatum aangeven dat je gebruik wil maken van deze regeling mits je niet langdurig arbeidsongeschikt bent. Samen met Philips maak je afspraken over de ingangsdatum."
2.11.
[A] heeft naar aanleiding van de mededeling op het intranet op 28 mei 2021 aan [B] gevraagd wat dit voor hem betekent en of hij misschien per 1 januari 2022 met pensioen moet gaan. Op 20 juni 2021 bericht [c] [A] dat zij de dag hierna over de details van de bedoelde regeling zal worden geïnformeerd, alsmede dat daarna de medewerkers die onder de regeling vallen zullen worden geïnformeerd tijdens een te houden voorlichtingsbijeenkomst. Deze bijeenkomst heeft op 30 juni 2021 plaatsgevonden en [A] is daarbij na uitnodiging van [B] aanwezig geweest. Na deze bijeenkomst heeft [A] op 30 juni 2021 aan Whatsapp naar [B] gestuurd met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
"(…) Het was algemene info, voor mij betekent het om samen met mijn leidinggevende naar mijn situatie te kijken. Ik heb vanaf nov. 2020 al aangegeven bij jou dat ik gebruik wil maken hiervan. Nu is het voor mij nog niet duidelijk hoe e.e.a. voor mij geregeld is. Per 1 aug. heb ik pensioen aangevraagd en [c] van HR gevraagd deze datum naar 1 Jan. 2022 te zetten ivm deze regeling maar heb tot nu toe geen terugkoppeling gehad. Ik weet nu nog steeds niet waar ik aan toe ben. (…)"
[B] heeft hierop gereageerd met de mededeling dat voor [A] een afspraak zal worden gemaakt met hem, [c] , een medewerkster van ziekteverzuim en een nieuwe manager.
2.12.
Op 8 juli 2021 ontving [A] via zijn medewerkersportaal een door [c] ondertekende brief van Philips - in de aanhef naar de kantonrechter begrijpt per abuis gedateerd 7 juni 2021 in plaats van 7 juli 2021 - met de volgende inhoud:
"2023 betreft jouw AOW-jaar, nu is het zo dat jij reeds jouw pensioendatum hebt vastgelegd op 1 augustus van dit jaar (2021).
Daarnaast ben je op dit moment volledig ziekgemeld, met ingang van 20-10-2019.
omwille van bovenstaande twee factoren, ook onafhankelijk van elkaar, is het niet mogelijk om gebruik te maken van de Regeling Vervroegd Uitdienst (RVU).
Het is namelijk niet mogelijk om jouw pensioendatum te wijzigen, zonder zwaarwegend bedrijfsbelang, daarnaast is deelname aan de RVU bij langdurige ziekte niet mogelijk, ook niet als er (nog) geen sprake is van (gedeeltelijke) WIA/WGA. (…)"
2.13.
Hierna heeft op 22 juli 2021 nog een gesprek plaatsgevonden tussen [A] , [c] en een personeelsmanager. [A] is niet meer voor de RVU-regeling in aanmerking gekomen, ook niet nadat zijn gemachtigde Philips hierover namens hem heeft aangeschreven.

3.Het geschil

3.1.
[A] vordert, bij vonnis zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Primair te verklaren voor recht dat de Regeling Vervroegd Uittreden van Philips van toepassing is op [A] , althans subsidiair te verklaren voor recht dat Philips aansprakelijk is voor de door [A] als gevolg van schending van de zorgplicht als werkgever geleden en nog te lijden schade van [A] , althans meer subsidiair te verklaren voor recht dat Philips gehouden is het nadeel voor [A] ten gevolge van dwaling te compenseren;
II. Philips te veroordelen tot betaling aan [A] van:
a. € 5.541,00 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 september 2021 en de wettelijke verhoging;
( b) € 1.847,00 bruto per maand met ingang van 1 november 2021 tot en met 30 juni 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf opeisbaarheid en de wettelijke verhoging;
III. Philips te veroordelen in de kosten van de procedure, waaronder het salaris van de gemachtigde.
3.2.
Philips voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna worden ingegaan, voor zover zij voor de beoordeling van de vorderingen van belang zijn.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter oordeelt als volgt. De inzet van [A] in deze procedure is om alsnog aanspraak te (kunnen) maken op deelname aan de regeling tot vervroegd uittreden (hierna aan te duiden als de RVU-regeling) die op grond van de huidige CAO momenteel bij Philips van kracht is, dan wel een vergoeding te ontvangen gelijk aan het bedrag dat hij zou hebben ontvangen indien hij aan de RVU-regeling zou hebben deelgenomen tot aan het moment waarop zijn AOW-uitkering begint, 1 juli 2023. Tussen partijen is daarbij niet in geschil dat [A] een functie uitoefende waarop de RVU-regeling van toepassing is, zodat daarin geen beletsel voor toepassing van deze regeling is gelegen.
4.2.
In artikel 4.4.1 van de CAO (weergegeven bij 2.10 hiervoor) staan de voorwaarden die gelden om voor deelneming aan de RVU-regeling in aanmerking te komen. Op grond van de feiten zoals die zich in het geval van [A] voordoen kan de conclusie niet anders zijn dan dat hij niet voldoet aan deze voorwaarden omdat de einddatum van zijn dienstverband al was vastgelegd vóór 1 januari 2022 en hij langdurig arbeidsongeschikt was. In die zin heeft Philips zich in de brief van 7 juli 2021 (2.12 hiervoor) terecht op dit standpunt gesteld. Dit brengt mee dat zijn vordering die er toe strekt om te verklaren dat de RVU-regeling op hem van toepassing is niet toewijsbaar is.
4.3.
[A] vordert echter verder dat hij, zo 'vertaalt' de kantonrechter het, in een positie wordt gebracht die gelijk is aan de situatie dat de RVU-regeling wel zou zijn toegepast en hij beroept zich hierbij op goed werkgeverschap. Volgens [A] had van Philips mogen worden verwacht dat zij hem goed had voorgelicht en geadviseerd en hem had moeten adviseren om gelet op de op handen zijnde regeling nog te wachten met het tekenen van de verklaring keuze pensioendatum.
Als [A] had geweten dat hij niet door de RVU-regeling in aanmerking kwam zou hij deze verklaring, zo stelt hij, niet hebben getekend.
Philips heeft daartegen - kortgezegd - aangevoerd dat het verwijt van [A] niet terecht is. Zij heeft [A] steeds geïnformeerd op basis van wat bij haar op de betreffende momenten bekend was en daarnaast de pensioencoach ter beschikking van [A] gesteld. De uitkomst van de CAO-onderhandelingen was ongewis en [A] wist dat, maar hij heeft die uitkomst niet willen afwachten. Als [A] dat wel had willen doen had het re-integratietraject voortgezet moeten worden, maar dat wilde hij niet.
4.4.
De kantonrechter leidt uit de stellingen van partijen af dat de mogelijkheid van het van kracht worden van de RVU-regeling in een of andere vorm al in het najaar van 2020 bekend was. In zijn Whatsappbericht van 10 november 2020 (2.3. hiervoor) wijst [A] daar althans op. Dit bericht kan naar het oordeel van de kantonrechter ook niet anders worden begrepen dan een vraag van [A] of hij voor die regeling in aanmerking zou kunnen komen. De kantonrechter is verder van oordeel dat het aannemelijk is dat de reactie van [B] van 19 november 2020 (2.4. hiervoor) bij [A] verwachtingen heeft gewekt.
[A] heeft ter zitting verklaard dat tijdens het daaropvolgende gesprek met de pensioencoach de RVU-regeling niet is besproken omdat die regeling er niet was en de coach ook niet wist of die regeling er zou komen. De kantonrechter zal daarvan uitgaan.
4.5.
[A] heeft vervolgens op 13 januari 2021 onder de omstandigheden zoals die toen voorlagen aangegeven per 1 augustus 2021 met vervroegd pensioen te willen gaan, zonder dat hij daarbij de RVU-regeling nog ter sprake heeft gebracht. Kennelijk in februari 2021 is - door de vakbonden - de eerste, meer concrete informatie over de RVU-regeling naar buiten gebracht (2.5. hiervoor). Deze informatie blijkt gelet op de definitieve regeling overigens niet geheel juist, nu er bijvoorbeeld een andere ingangsdatum (1 januari 2021) wordt genoemd dan in de uiteindelijke regeling is opgenomen. Hoe dan ook, naar het oordeel van de kantonrechter blijkt hieruit wel dat vanuit de CAO-onderhandelingen informatie naar buiten is gekomen over het feit dat er een RVU-regeling aanstaande was, alsmede dat daarbij bepaalde, genoemde voorwaarden zouden gaan gelden. [A] heeft ter zitting verklaard dat hij in februari 2021 van dit bericht kennis heeft genomen.
4.6.
Nadat hij de verklaring keuze pensioendatum had ontvangen heeft [A] (opnieuw) aan [B] over de RVU-regeling gevraagd (2.7 hiervoor). Ondanks de aan hem doorgestuurde reactie van [c] aan [B] waarin staat vermeld dat er nog geen RVU-regeling is, heeft [A] vervolgens de verklaring getekend, zonder voorwaarden te stellen ten aanzien van mogelijke aanspraken op grond van de RVU-regeling. Ter zitting heeft [A] daarover verklaard dat hij dit in vertrouwen dat het wel goed zou komen heeft gedaan, waaraan hij heeft toegevoegd dat er samenspraak was geweest dat hij voor de RVU-regeling in aanmerking zou komen.
4.7.
Strikt genomen heeft [A] door de verklaring keuze pensioendatum zonder voorbehoud ten aanzien van mogelijke aanspraken op de RVU-regeling te ondertekenen deze mogelijke aanspraken prijsgegeven en kan hij op een of andere wijze dan ook geen aanspraken aan die regeling meer ontlenen. Echter wordt naar het oordeel van de kantonrechter bij die conclusie de rol van Philips tegen de achtergrond van dit geval ten onrechte genegeerd.
4.8.
Daartoe overweegt de kantonrechter dat [A] al in zijn eerste mededeling van
10 november 2020 met betrekking tot het voortijdig beëindigen van het dienstverband met Philips heeft gewezen op mogelijke aanspraken op de RVU-regeling, zodat zijn wens om hiervoor in aanmerking te komen bij Philips bekend was. In zijn Whatsappbericht van
21 april 2021 heeft hij hier opnieuw op gewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter had Philips er gelet op deze herhaalde mededeling bedacht op moeten zijn dat de mogelijkheid tot deelname aan de RVU-regeling voor [A] een factor van belang was en had zij daarmee rekening moeten houden. Dat, zoals door Philips is aangevoerd, de CAO pas op 28 mei 2021 bekend is gemaakt en zij eerder niet wist dat de regeling er zou komen en hoe die zou luiden maakt dit niet anders. Uit de informatie die al in februari 2021 naar buiten is gebracht kan worden afgeleid dat de RVU-regeling er (hoogstwaarschijnlijk) zou gaan komen, waarbij de voorwaarden die daarvoor dan zouden gaan gelden bekend zijn gemaakt.
De kantonrechter acht het hoogst onwaarschijnlijk dat (de afdeling personeelszaken van) Philips volledig onkundig van deze publiekelijk verspreide informatie is gebleven, ook indien ervan wordt uitgegaan dat de bij de onderhandelingen betrokken vertegenwoordigers namens Philips daarover intern geen mededelingen deden.
4.9.
De weerlegging van Philips dat de wil van [A] er op gericht was om vervroegd met pensioen te gaan en hij om die reden geen aanspraken kan doen gelden kan naar het oordeel van de kantonrechter niet slagen omdat, zo blijkt uit de Whatsappberichten van [A] van 10 november 2020 en 13 januari 2021, zijn wil niet zozeer was gericht op vervroegde pensionering als zodanig, maar op het beëindigen van de in zijn ogen uitzichtloze situatie als gevolg van zijn medische problematiek, waarbij vervroegde pensionering hem kennelijk een uitweg leek. [A] heeft in verband hiermee nog nader toegelicht dat met name het werken in ploegendiensten hem te zwaar viel.
4.10.
Onder de hiervoor genoemde omstandigheden had het, in ieder geval na de Whatsapp van [A] van 21 april 2021 maar eigenlijk al na diens eerste Whatsappbericht van 10 november 2020, op de weg van Philips gelegen om met [A] in gesprek te gaan om op zorgvuldige wijze te bezien of het raadzaam was om op vervroegde pensionering aan te sturen of daarmee te wachten en andere mogelijkheden te verkennen. Het is in feite gebleven bij korte reacties op de Whatsappberichten van [A] en het verwijzen naar de pensioencoach en van een verdergaande, serieuze verdieping in de situatie van [A] is niet gebleken. Dat is in dit geval te weinig.
Philips heeft nog aangevoerd dat [A] zich bij een andere keuze hersteld had moeten melden en een re-integratietraject had moeten (ver)volgen en zij voert nu tegen hem aan dat hij daarvan heeft afgezien, maar ook dat traject had juist bij het hiervoor bedoelde gesprek uitdrukkelijk moeten worden betrokken, te meer omdat bekend was dat de RVU-regeling onderwerp van gesprek bij de onderhandelingen over de nieuwe CAO en gezien de in februari 2021 bekend gemaakte (waarschijnlijke) voorwaarden, met name de eis van niet langdurige arbeidsongeschiktheid, om voor de RVU-regeling in aanmerking te komen. Er had door Philips verkend moeten worden of er door middel van re-integratie mogelijkheden zouden kunnen zijn om aan de voorwaarden van de RVU-regeling te kunnen voldoen.
4.11.
Het financiële belang van [A] bij de RVU-regeling is evident. Samengevat is de kantonrechter van oordeel dat Philips zich te gemakkelijk van deze kwestie heeft afgemaakt en daarmee heeft zij de als goed werkgeefster op haar rustende, jegens [A] in aanmerking te nemen zorgvuldige benadering niet, althans in onvoldoende mate nageleefd. Daarbij weegt voor de kantonrechter in belangrijke mate mee dat het een werknemer betreft met een dienstverband van ruim 47 (!) jaar.
Dit weegt gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden zwaarder dan het feit dat [A] voor zijn vervroegd pensioen heeft getekend zonder dat hij een garantie had dat hij aan de RVU-regeling zou kunnen deelnemen, zodat deze omstandigheid niet in de weg staat aan honorering van standpunt. Het onder I door [A] subsidiair gevorderde zal daarom in zoverre worden toegewezen.
4.12.
[A] vordert bij wijze van schadevergoeding een bedrag ter grootte van de uitkering die hij zou hebben kunnen ontvangen indien hij vanaf 1 augustus 2021 aan de RVU-regeling zou hebben deelgenomen. Philips heeft daartegen aangevoerd dat deze regeling pas per 1 januari 2022 is begonnen, zodat de vordering vanaf 1 augustus 2021 niet juist is. [A] heeft dit niet weersproken en het standpunt van Philips blijkt ook uit artikel 4.4.1 CAO. De kantonrechter is van oordeel dat [A] terecht de 'gemiste RVU-uitkering' als uitgangspunt voor zijn schade heeft genomen, hetgeen verder door Philips onvoldoende is weersproken en zal de vordering van [A] toewijzen op basis van deze uitkering groot € 1.847,00 bruto per maand vanaf 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023, de voor [A] geldende AOW-datum.
4.13.
[A] heeft tevens de wettelijke verhoging volgens artikel 7:625 BW over het voornoemde gevorderd. Deze vordering zal worden afgewezen. Volgens deze bepaling geldt een boeteregeling indien het vastgestelde loon niet tijdig door de werkgever wordt betaald. Het loon in de zin van deze bepaling betreft vergoedingen voor in loondienst verrichte werkzaamheden en de toe te wijzen schadevergoeding waar het hier om gaat valt daar niet onder.
4.14.
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen telkens vanaf de opeisbaarheid van een maandtermijn tot aan de dag der algehele voldoening.
4.15.
Gelet op het voorgaande behoeft hetgeen verder door partijen nog is aangevoerd geen bespreking.
4.16.
Philips is de partij die grotendeels ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [A] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
128,28
- griffierecht
507,00
- salaris gemachtigde
996,00
(2,00 punten × € 498,00)
Totaal
1.631,28
.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart voor recht dat Philips aansprakelijk is voor de door [A] geleden en nog te lijden schade als gevolg van schending van haar zorgplicht als werkgever;
5.2.
veroordeelt Philips om aan [A] te betalen een bedrag van bruto € 1.847,00 per maand met ingang van 1 januari 2022 tot en met 30 juni 2023, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW telkens vanaf de opeisbaarheid van een maandtermijn tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt Philips Consumer Lifestyle B.V. in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.631,28;
5.4.
verklaart de beslissing voor wat betreft hetgeen onder 5.2. en 5.3. is toegewezen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Giltay, kantonrechter, en uitgesproken op 12 juli 2022.
324