ECLI:NL:RBNNE:2022:2327

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
7 juli 2022
Zaaknummer
18/076238-22 ontneming
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke toewijzing vordering ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel met vaststelling van het bedrag

Op 7 juli 2022 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 18/076238-22, waarin de officier van justitie een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ingediend. De rechtbank heeft de vordering gedeeltelijk toegewezen en het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 2.816,66. De veroordeelde, geboren in 2002 en thans gedetineerd, was bijgestaan door zijn advocaat, mr. B. Hartman, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. R. Janssens.

De officier van justitie had gevorderd dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 11.350,00, maar de verdediging betoogde dat de berekening gebaseerd moest worden op de bewezen verklaarde feiten en dat er sprake was van een dadergroep van drie personen. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder het vonnis van 7 juli 2022 en de aangiftes van benadeelde partijen, in haar beoordeling betrokken.

De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde samen met anderen van strafbare feiten had geprofiteerd en dat het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs moest worden toebedeeld. Uiteindelijk werd de betalingsverplichting vastgesteld op € 2.816,66, en de rechtbank bepaalde dat de duur van de gijzeling maximaal 56 dagen kan zijn. De vordering van de officier van justitie werd voor het overige afgewezen.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Assen
parketnummer 18/076238-22
beslissing van de meervoudige kamer d.d. 7 juli 2022 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen

[veroordeelde] ,

geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] , thans gedetineerd in P.I. [instelling] .

Procesverloop

De officier van justitie heeft op 24 mei 2022 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van € 11.350,00 ter ontneming van het uit het in de zaak met parketnummer 18/076238-22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 16 juni 2022.
Veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. B. Hartman, advocaat te Amsterdam.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordig door mr. R. Janssens.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het voordeel geschat moet worden op € 11.350,00 en dat de betalingsverplichting ook op € 11.350,00 vastgesteld dient te worden. De officier van justitie heeft daarnaast aangevoerd dat sprake is geweest van in ieder geval één medepleger waardoor veroordeelde eveneens kan worden veroordeeld tot betaling van de helft van het verkregen voordeel.

Het standpunt van de verdediging

De verdediging heeft in de onderliggende strafzaak vrijspraak van feiten 1 en 3 bepleit. De verdediging heeft daarom aangevoerd om alleen de in feiten 2 en 4 bewezen verklaarde bedragen ten grondslag te leggen aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De dadergroep bestond te allen tijde uit drie personen waardoor een pondspondsverdeling moet worden opgemaakt, waarbij het ontnemingsbedrag gedeeld dient te worden door drie.

Bewijsmiddelen

Met betrekking tot het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel gebruikt de rechtbank als bewijsmiddelen:
  • het vonnis van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank, locatie Assen, van 7 juli 2022 in de onderliggende strafzaak (verder: het vonnis);
  • de stukken behorend bij het onderliggende strafdossier

Beoordeling

Het vonnis van 7 juli 2022
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 7 juli 2022 in de zaak met parketnummer 18/07623822 veroordeeld ter zake diefstal in vereniging door middel van valse sleutels en het medeplegen van schuldwitwassen. Dit zijn misdrijven die naar de wettelijke omschrijving worden bedreigd met een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het onderliggende vonnis is veroordeelde in de zaak met parketnummer 18/076238-22 schuldig bevonden aan diefstal in vereniging door middel van valse sleutels van een geldbedrag van €
6.500,00 en het schuldwitwassen van een geldbedrag van € 1.950,00.
Op grond van artikel 36e, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) kan op vordering van het openbaar ministerie bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrijving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien aannemelijk is dat dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank gaat voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaring voor feiten 2 en 4. Het is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk dat feiten 2 en 4 op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, als bedoeld in artikel 36e, derde lid, Sr. Bij de berekening van dit wederrechtelijk verkregen voordeel gaat de rechtbank uit van de door verdachte ter zitting afgelegde bekennende verklaring en de aangiftes van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] .
De rechtbank merkt op dat het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit de baten minus de kosten. Het is de rechtbank niet gebleken dat veroordeelde kosten heeft gemaakt. Dit levert de navolgende berekening op.
[benadeelde partij 1] is op 29 september 2020 opgelicht en heeft hierdoor een bedrag van
€ 4.850,00 naar de bankrekening van [naam] overgemaakt.
2Verdachte heeft niet veel later van de bankrekening van [naam] een bedrag ter hoogte van € 1.950,00 opgenomen.
3
[benadeelde partij 2] haar pinpas is door oplichting afhandig gemaakt op 28 oktober 2020. Vervolgens heeft verdachte op dezelfde dag met deze pinpas een geldbedrag van € 6.500,00 weggenomen.
4
De rechtbank stelt hiermee vast dat verdachte beschikking heeft gehad over een geldbedrag van in totaal € 8.450,00 dat van misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij deze geldbedragen heeft gepind en dat hij een deel van dit geldbedrag mocht houden.
5De rechtbank acht hiermee aannemelijk dat veroordeelde dit bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
De vaststelling van de betalingsverplichting
Uit de in de strafzaak gebezigde bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat veroordeelde samen met anderen van strafbare feiten heeft geprofiteerd. De verdediging heeft ter zitting betoogd dat bij het plegen van de strafbare feiten ten alle tijden sprake was van een dadergroep van minimaal drie personen. Dit kan wat het betreft het bedrag van € 6.500,00 naar het oordeel van de rechtbank ook uit de bewijsmiddelen worden afgeleid. Ten aanzien van het bedrag van € 1.900,00 is dit minder duidelijk. De rechtbank zal echter ook hier uitgaan van een dadergroep van drie personen gelet op de telkens gevolgde modus operandi. De rechtbank zal daarom het wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs toerekenen, in die zin dat veroordeelde wordt veroordeeld tot betaling van één derde van het deel van het verkregen voordeel. Dit betekent dat de rechtbank het ontnemingsbedrag ten aanzien van veroordeelde vaststelt op een bedrag van
(€ 8.450,00 : 3) = € 2.816,66. Er is geen aanleiding om veroordeelde niet te verplichten genoemd bedrag te betalen.
De rechtbank zal op grond van het hiervoor overwogene en gelet op artikel 36e, vijfde lid, Sr bepalen dat veroordeelde ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel het bedrag van € 2.816,66 aan de Staat dient te betalen.
De rechtbank bepaalt bij de oplegging van de maatregel de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 56 dagen.

Toepassing van de wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank

Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 2.816,66.
Legt
[veroordeelde]voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van € 2.816,66 (zegge: tweeduizend achthonderdzestien euro en zesenzestig cent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 56 dagen.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze uitspraak is gegeven door mr. G. Eelsing, voorzitter, mr. M.S. van der Kuijl en mr. M. van der Veen, rechters, bijgestaan door mr. S.D. Rodenboog, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 juli 2022.
Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van ambtsedige processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal met nummer 2021089145 opgemaakt door politie eenheid NoordNederland d.d. 25 augustus 2021. Tenzij anders vermeld zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 augustus 2021, p. 1 e.v.
Verklaring verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022.
Proces-verbaal van aangifte d.d. 26 augustus 2021, p. 3 e.v. en verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting van 16 juni 2022.
Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 juni 2022.